Plenair Rietkerk bij behandeling Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet en enkele andere wetten



Verslag van de vergadering van 6 juli 2021 (2020/2021 nr. 44)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.32 uur


De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. De CDA-fractie is voorstander van de bedoeling van de voorliggende wijziging van de Woningwet ter verbetering van de werking, uitvoerbaarheid en toekomstbestendigheid van de Woningwet door meer mogelijkheden te geven voor lokaal maatwerk, door ruimte te geven voor meer risicogericht toezicht en door de administratieve lasten te beperken. Onnodige detailregels worden geschrapt, waar de CDA-fractie altijd voorstander van is, en er worden regels vereenvoudigd en verduidelijkt. Ik sluit mij aan bij de vragen die collega De Boer heeft gesteld met betrekking tot de evaluatie tijdelijke verhuur.

Ik heb in het verlengde van een opmerking die mevrouw De Boer maakte over de investeringen van woningbouwcorporaties en duurzaamheid als het gaat om de uitvoeringseffecten, nog het volgende. Het CDA ziet daar veel kansen voor investeringen in duurzaamheid, zeker als het gaat om de werkgelegenheidseffecten — naar ons idee zijn dat positieve effecten — maar ook als het gaat om het verlagen van de lasten voor de huurders, zo zeg ik tegen de PPV-fractie. Kan de minister kort aangeven of het beeld dat de CDA-fractie heeft van de uitvoeringseffecten van investeringen door de woningbouwcorporatie klopt?

De Tweede Kamer heeft echter ook besloten tot een verruiming van de inzet van tijdelijke huurcontracten. Andere sprekers hebben daar al gewag van gemaakt. Het gaat van twee naar drie jaar. Laat duidelijk zijn dat de CDA-fractie dit een verslechtering van de positie en de woonzekerheid van huurders vindt. De verruiming van tijdelijke contracten tot maximaal drie jaar vergroot naar ons idee de onzekerheid. Dat wordt versterkt doordat huurders volgens dit voorstel kunnen rekenen op een stapeling van onzekerheden, omdat verhuurders vaker dan eenmaal een tijdelijk contract mogen hanteren. Een vast contract voor huurders — dat heeft onze voorkeur — raakt daardoor nog verder uit het zicht.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik werd een klein beetje uitgedaagd door de heer Rietkerk van het CDA. Hij had het over verlaging van de lasten voor huurders, maar ondertussen betalen die huurders evengoed mee aan de opslag duurzame energie, de ODE, en allerlei andere energieheffingen waaruit deze zogenaamde verduurzaming, die ontzettend duur blijkt te zijn, betaald moet worden. Als we bij elkaar optellen wat al die verduurzamings- en klimaatmaatregelen gaan kosten, wat de huurder linksom of rechtsom in zijn portemonnee gaat voelen, kan de heer Rietkerk dan aangeven waar dat voordeel dan in zit?

De heer Rietkerk (CDA):

Zoals u weet, is het CDA voorstander van het afschaffen van de verhuurderheffing. Maar los van het niet afschaffen van de verhuurderheffing, heb ik de afgelopen jaren in de praktijk in wijken gehoord dat de huurders, in overleg met de woningbouwcorporaties en de huurverenigingen — het zijn dus de huurders die het zelf willen — zelf aangaven: investeer alsjeblieft in duurzaamheid. We zien dat de huurkosten inflatoir-plus omhooggaan en dat de huizen wat tochtig zijn. Investeer er dan in, doe energie-investeringen — los van de lasten voor de huurders — zodat de huurlasten uiteindelijk niet stijgen maar gelijk blijven. En dat is winst voor de huurder.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar die investeringen moeten ook ergens van betaald worden. Die worden dan vaak uit de algemene middelen of via heffingen betaald. Zo komen ze langs een andere kant, via de inkomstenbelasting of op een andere manier, toch weer ten laste van de huurder. Uiteindelijk is het dus toch de burger die de rekening betaalt voor dit soort investeringen. Bovendien — ik hoop dat de voorzitter het mij toestaat om er een kleine toelichting bij te geven — vindt er vaak een huurverhoging plaats als er zulk soort ingrepen plaatsvinden. En lang niet alle huurders stemmen ermee in. Als een bepaald percentage van de huurders ermee instemt, dan wordt er tot zulk soort maatregelen overgegaan. Kan de heer Rietkerk aangeven waarop hij het baseert dat de huurders dit ook echt zelf willen? Is het niet vooral iets wat door de corporaties aan de huurders wordt opgelegd?

De heer Rietkerk (CDA):

Het klopt dat het een investering vraagt, maar het is een voorinvestering om de aarde beter achter te laten dan je hem nu aantreft. Als er een algemene belastingmaatregel komt, zoals de verhuurderheffing, betekent dit dat de breedste schouders, die de zwaarste lasten kunnen dragen, ook voor de huurders die vaak minder brede schouders hebben … Die investering is wat ons betreft gewoon goed te verdedigen.

De voorzitter:

De heer Van Hattem, tot slot.

De heer Van Hattem (PVV):

Het gaat dus toch vooral om Atlas, die de bol van de wereld op zijn schouders moet dragen. Daar gaat het om, om het klimaatverhaal, en niet zozeer om het voordeel voor de huurders, want dat voordeel is nominaal eigenlijk niet vast te stellen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb de vraag aan de minister gesteld. Wij verschillen echt van mening. Ik spreek op basis van de feiten die ik ken. U heeft kennelijk andere feiten. Ik vraag aan de minister of het beeld van het CDA een beeld is dat onderbouwd is met feiten en niet met, zeg maar, quotes.

Voorzitter. Er is een bewijs dat deze driejarige contracten, want daar had ik het over, tot meer aanbod leiden. Wel zien we dat tijdelijke contracten de vaste huurcontracten verdringen. Ik sluit me overigens aan bij de beschouwing van de heer Pijlman — dat is het voordeel als je hier wat later achter het spreekgestoelte staat — over de huurontwikkeling in algemene zin en het risico van juridificering. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.

Voorzitter. Ik sluit af met hetzelfde woord als de heer Talsma van de ChristenUniefractie: het dilemma. Nogmaals, de CDA-fractie is positief over de gewijzigde Woningwet cum suis. Echter, wij vragen aan de minister om een bepaalde oplossing in dit debat te overleggen, zodat het onderdeel verruiming huurcontracten van twee naar drie jaar nog voor de invoering van de wet per 1 januari 2022 opnieuw in bespreking komt, overigens, zonder afbreuk te doen aan de positie van de Tweede Kamer. Wij zien uit naar de antwoorden van de minister in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Dan schors ik de beraadslaging tot later vandaag, in de middag.

De beraadslaging wordt geschorst.