Plenair Kox bij voortzetting behandeling Wet verdringingstoets



Verslag van de vergadering van 9 maart 2021 (2020/2021 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Fijn voorzitter, dat we alweer zo vroeg aan de bak mogen. Ik mocht nog eerder aan de bak omdat de FNV had besloten in alle vroegte ook nog een actie te organiseren, en dan niet bij ons voor de deur, maar voor de deur van de Tweede Kamer. Ik weet niet of dat vergunningtechnisch zo was, want anders vind ik toch dat de vakbond ook moet weten dat wij hier vergaderen. Maar het was een mooie actie. Ik mocht samen met collega Van der Burg in beeld brengen wat het effect van deze wet kan zijn als verdringing plaatsvindt, wat voor banen er dan allemaal wel niet omvallen. Ik vond het een buitengewoon genoeglijke samenwerking tussen de linkse VVD en de linkse SP. Die smaakte wel een beetje naar meer, zal ik maar zeggen.

De voorzitter:

De formatie is begonnen, geloof ik.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. In 2013 nam de Tweede Kamer een motie aan van de leden Hamer en Kerstens, beiden van de Partij van de Arbeid, die de regering opriep spelregels te formuleren met maatregelen en objectieve criteria opdat verdringing maximaal voorkomen wordt en vervolgens daarop toe te zien. De toenmalige regering voerde die motie helaas niet uit. Twee jaar later werd de uitvoering wel ter hand genomen door Tweede Kamerlid Sadet Karabulut via haar initiatiefvoorstel Wet verdringingstoets. Goed werk, zei een ruime meerderheid van de Tweede Kamer zestien maanden later bij de afhandeling van het wetsvoorstel. Die ruime meerderheid stemde voor het wetsvoorstel. Mevrouw Karabulut aanvaardde het verzoek van de Kamervoorzitter aan de overkant om het aangenomen wetsvoorstel in de Eerste Kamer namens de Tweede Kamer te verdedigen. Dat doet zij vandaag. We zijn blij dat het eindelijk zover is. Het heeft wel lang geduurd, zeg ik tegen de initiatiefneemster en tegen ons allen. De eerste termijn vond immers plaats op 6 maart 2018 — het is al gezegd — en we zijn vandaag dus drie jaar verder. Dat is een slechte zaak. Goed werk heeft tijd nodig, maar dit is te veel tijd. Graag enige toelichting van de initiatiefneemster, en misschien ook van de minister, over de lange duur van de behandeling.

Voorzitter. Gedane zaken nemen geen keer en niet-gedane zaken nemen ook geen keer. Het is toch fijn als de minister misschien mag zeggen: "Aan mij heeft het dit keer niet gelegen." Het is een open kans. We hebben opdracht van de voorzitter gekregen om vooral hoffelijk te zijn. Gedane zaken nemen echter geen keer en niet-gedane zaken ook niet, dus laten we vooral vandaag proberen alsnog voortvarendheid te betrachten. Voor mijn fractie is dit wetsvoorstel passend. Het geeft op eenvoudige wijze nadere inhoud aan een in 2015 in de Participatiewet opgenomen, dwingend verbod op verdringing — niet: ongewenste verdringing — van betaalde arbeid door arbeid waartoe mensen met een bijstandsuitkering of soms een WW-uitkering worden verplicht in het kader van het leveren van een tegenprestatie, in het kader ven een re-integratietraject of in het kader van een zogenaamde social return-overeenkomst. Daarmee doet het wetsvoorstel wat de Tweede Kamer dienstig achtte. Het voorstel tornt niet aan de verantwoordelijkheid van de gemeente of aan de verantwoordelijkheid van het UWV, maar legt vast dat op uitvoeringsniveau heldere criteria worden vastgelegd waarlangs getoetst wordt of er al dan niet sprake is van verdringing van betaalde arbeid door onbetaalde arbeid.

Voorzitter. Niet alle fracties waren bij de bespreking van het voorstel in eerste termijn drie jaar geleden overtuigd dat dit voorstel eenvoudig en passend is om zulke verdringing tegen te gaan. Zij stelden vragen bij de aard en de omvang van het probleem en bij de uitvoerbaarheid van de door het wetsvoorstel vastgelegde toets door met name de gemeente. Op het moment dat het wetsvoorstel in eerste termijn hier werd besproken, was er ook weinig informatie voorhanden om de effectiviteit en de uitvoerbaarheid te meten. Dat had en heeft naar mijn mening voor een belangrijk deel te maken met het gegeven dat de regering niet bereid is eigen onderzoek te doen naar deze zaken en dat elke gemeente daarom eigen beleid voert, waardoor een totaaloverzicht niet voorhanden was en nog steeds niet voorhanden is. Ik neem aan dat ik dat goed zie. Dat vraag ik aan de initiatiefnemer, maar in dit geval ook aan de minister. Waarom hebben we dat overzicht niet gekregen van de kant van de regering?

Voorzitter. Gelukkig hebben we sinds kort wel een stellig rapport van de FNV over verdringing door re-integratietrajecten en vrijwilligerswerk. In dat rapport pleit Nederlands grootste vakbond voor het vaststellen van een verdringingstoets in wet- en regelgeving. De vakbond beveelt ons daarom aan het voorliggende initiatiefwetsvoorstel zo spoedig mogelijk in te voeren. Dat vind ik klare taal van een zo belangrijke organisatie.

Voorzitter. Onze fractie is blij met het FNV-rapport en is ook blij met de laatste oproep die vanmorgen door FNV-vicevoorzitter Kitty de Jong op het Plein aan ons werd gedaan. Zij, de vicevoorzitter van de FNV, vroeg ons om, alles afwegende, ja tegen dit wetsvoorstel te zeggen in het belang van alle mensen die momenteel betaald werk verrichten dat mogelijkerwijs bedreigd zou kunnen worden door onbeloonde arbeid door mensen met een bijstands- of WW-uitkering, en in het belang van de mensen die in de toekomst betaald werk zullen proberen te krijgen aan wat oneerbiedig en onjuist wel "de onderkant van de arbeidsmarkt" wordt genoemd: laagbetaalde banen, doorgaans uitgevoerd door mensen met weinig opleiding. Precaire banen ook vaak, die niet alleen door verdringing worden bedreigd, maar ook nog eens door de grillen van de economie als zodanig en het afgelopen jaar met name ook door de gevolgen van de coronacrisis.

Zo kwam er vorige week de melding dat eind vorig jaar 60.000 jongeren tussen 15 en 25 jaar die een jaar daarvoor nog een flexibel dienstverband hadden en dat waren kwijtgeraakt. Voor hen en voor al degenen die afhankelijk zijn van laagbetaalde banen is het van groot belang dat die banen niet verdrongen worden door mensen die een tegenprestatie van de gemeente moeten verrichten of een participatiebaan moeten aannemen in het kader van hun re-integratie op de arbeidsmarkt. Het valt te prijzen dat de vakbeweging zich zo nadrukkelijk inzet voor hun belangen, zeker in de buitengewoon moeilijke tijd waarin we inmiddels zijn beland en die de komende maanden, wellicht jaren, er ook niet gemakkelijker op zal worden.

Belangwekkend in dit verband is ook het positieve advies van de Algemene Bond van Uitzendondernemingen over het voorliggende wetsvoorstel. De ABU stelt ons voor om vóór dit wetsvoorstel te stemmen. Veel van het werk dat het risico loopt van doen te krijgen met verdringing wordt door de bij de ABU aangesloten uitzendbureaus aangeboden, dus dat advies telt.

Voorzitter. Ondertussen wordt er bij gebrek aan een landelijk vastgestelde toetsingsverplichting op gemeentelijk niveau nog steeds op verschillende wijze invulling gegeven aan het verdringingsverbod zoals het in de wet is vastgelegd. Houden zo, zegt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in haar oproep aan deze Kamer. Ik kan dat wel begrijpen, maar ik vind toch ook dat we erop moeten wijzen dat de VNG hier de gemeenten vertegenwoordigt die opgedragen worden door de regering om de tegenprestatie in te vullen en om participatiebanen te creëren. Kortom, de VNG heeft als vertegenwoordiger van de gemeenten niet zo'n heel groot belang bij een stevig toetsingskader, want dan zit ze haarzelf wellicht in de weg. Ik kan dat goed begrijpen, maar dit wetsvoorstel lost die problematiek voor de gemeenten naar mijn mening juist op. In de oproep van de VNG worden geen nieuwe argumenten aan ons voorgelegd. Er wordt kortweg verwezen naar een brief van drie, vier jaar geleden. Dat vind ik niet sterk. In die brief zei de VNG immers dat het wetsvoorstel niet aangenomen zou moeten worden omdat het te vroeg kwam, dat het prematuur was, dat er zorgen bestonden over de uitvoerbaarheid en dat de rol van de gemeenten in het gedrang zou kunnen komen. Na vier jaar zou je mogen verwachten dat de VNG met sterkere argumenten en zeker met meer feitelijke informatie op de planken zou komen, nu het wetsvoorstel toch niet langer meer prematuur genoemd kan worden en de gemeenten — dat is althans te hopen - de VNG inzicht hebben gegeven in hun ervaringen met de aanpak van de verdringingsproblematiek.

De heer Van Gurp i (GroenLinks):

De heer Kox weet dat ik altijd met veel studie naar hem luister, zeker als hij de brancheorganisatie van de flexwerkers als belangrijkste getuige à charge ter ondersteuning aanroept. Maar goed, dat wil ik graag daar laten. Ik vond het toch een interessante brief. Mijn vraag gaat over wat hij zegt over de VNG. In ons debat net zei hij: zou de gemeente er juist geen steun in ervaren, zou het niet kunnen helpen? Nu begrijp ik toch dat hij de brief van de VNG afdoet als: allicht dat de gemeenten dat zeggen, want ze hebben er alleen maar last van als het er komt. Welke van de twee is het nou? Hebben ze er alleen maar last van en hoef je hun schrijven dus niet serieus te nemen? Of zouden zij ermee geholpen kunnen zijn, zoals u in het interruptiedebatje van daarnet suggereerde?

De heer Kox (SP):

De gemeenten zijn twee dingen opgedragen die elkaar niet zo goed verdragen. Staatssecretaris Van Ark was er, toen dit nog in haar portefeuille viel, nadrukkelijk over: de tegenprestatie moet overal worden doorgevoerd, geen uitzondering, en de participatiebanen moeten er komen. Het is hartstikke moeilijk voor gemeenten om dat te realiseren. Ze gaan op zoek, ze proberen dat te realiseren en ze zoeken naar maatwerk om het op te lossen. Aan de andere kant staat er in de wet die wij hier hebben vastgesteld dat verdringing verboden is. Dat moet gecontroleerd worden, maar in de systematiek die we hebben, moeten de gemeenten dat controleren. Zij moeten zichzelf controleren. Nou kan dat wel, maar makkelijk is het niet. Vandaar dat ik denk dat dit wetsvoorstel daar een oplossing voor biedt. Dan wordt er een landelijk kader vastgesteld en is het voor de gemeenten eenvoudiger om die duale taak te doen: enerzijds zoeken naar geschikt onbetaald werk in het kader van de Participatiewet en anderzijds een eerlijke toets doen of er geen verdringing plaatsvindt. Daarom had ik verwacht dat de VNG niet alleen op het ene zou drukken, maar ook het andere had aangestipt. Dat deed ze drie jaar terug niet en dat doet ze nu nog steeds niet. Dat valt me tegen.

De heer Van Gurp (GroenLinks):

Dan nog even kort. U zegt dat het eigenlijk helpend is voor de VNG, want het maakt het makkelijker voor de gemeenten. Nou wil ik dat ook best vinden, maar zelf vinden ze kennelijk van niet. Dat is dan toch een dilemma waarmee we te maken hebben. Ik heb lang geleden afscheid genomen van het verkeerd begrepen klassenbewustzijn, zeg maar, dus als zij zelf zeggen dat het voor hen niet makkelijker is, dan is het niet makkelijker. Dan kunnen wij er nog voor kiezen, maar als zij zeggen "je maakt het ons moeilijk" en wij dat voor proberen te zijn met het argument dat we het weer makkelijker maken, vind ik dat lastig.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Kox.

De heer Kox (SP):

Het is ook lastig. Ik weet toevallig dat de VNG niet recent een discussie hierover heeft gevoerd waarbij weer nieuwe informatie is opgevraagd. Er is gewoon gezegd: wij vonden dat toen en dat vinden we nog steeds. Ik had het beter gevonden als de VNG had gezegd: "Hoe zit het nu met die tegenstelling, waar wij niet om gevraagd hebben maar waar we wel mee geconfronteerd worden? Want we moeten van de regering de tegenprestatie doen, we moeten aan participatiebanen werken en we moeten toetsen op verdringing." Ik denk dat het wetsvoorstel dat nu voorligt, de gemeenten daar een helpende hand bij geeft. Ik denk dat gemeenten daartoe zeer goed in staat kunnen zijn, maar ik vind dat een vertegenwoordiger van de gemeenten ook gevraagd mag worden om beide zijden van de medaille te belichten. Dat mis ik.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Gisteren ontvingen we ook een schrijven van VNO-NCW met een negatief stemadvies, om het zo maar eens te zeggen. Ik heb echter de indruk dat er bij die brief, die op een erg laat moment kwam, een misverstand in het spel is. VNO-NCW spreekt over kwetsbare werknemers uit de banenafspraak, maar dat is toch echt een andere zaak dan de zaak waarover we het hier hebben. Die werknemers moeten inderdaad beschermd worden, maar daar heeft de verdringingstoets niets mee van doen. Zie ik dat juist, vraag ik aan de initiatiefnemer en aan de minister. Overigens zag ik in dat briefhoofd ook MKB-Nederland fungeren als medeondertekenaar. Daarvan had ik toch begrepen dat het mkb een wat andere visie op deze wet heeft. Misschien kan daar nog duidelijkheid over komen. Het is fijn als wij oproepen ontvangen namens van alles en nog wat, maar dan moet het ook gedragen worden door die organisaties.

Voorzitter. Als wij tegengestelde adviezen over het wetsvoorstel naast elkaar leggen, stellen wij als SP-fractie vast dat de vakbond beduidend meer werk heeft gemaakt van zijn advies dan de VNG en VNO-NCW. Waar de VNG, voor zover ik kan zien, vooral wil vasthouden aan het principe dat gemeenten als enige gaan over de invulling van het wettelijke verdringingsverbod, legt de FNV naar mijn mening beter de werkelijkheid langs de materie. Als een praktisch socialist hecht ik beduidend meer waarde aan díé aanpak, zult u begrijpen. Als ik moet kiezen tussen een advies van degenen die proberen onbetaalde arbeid te creëren, met goeie redenen, tegenover het advies van degenen die zich op het standpunt stellen dat ze vooral de banen van de laagbetaalden en laagopgeleiden moeten beschermen, dan hecht ik toch meer waarde aan dat tweede advies dan aan het eerste.

De voorzitter:

Mevrouw Stienen namens de fractie van D66.

Mevrouw Stienen i (D66):

Voor de goede orde: ik ben hier niet de woordvoerder van de VNG, maar het moet me toch van het hart dat ik dit een beetje een gekke redenering vind als je in 2017 met heel inhoudelijke argumenten kritisch hebt gekeken naar een initiatiefwetsvoorstel, waar wij vandaag met elkaar over discussiëren, en vier jaar later, in 2021, in een brieft schrijft: "Wij staan nog steeds achter die argumenten", met een brief erbij waarin heel duidelijk staat dat het rapport van de SP met elf voorbeelden uit 355 gemeenten niet overtuigend is. Dan vind ik het, zeg ik gewoon even voor de goede orde, toch heel gek dat de woordvoerder van de SP, de heer Kox, zegt: ik snap de VNG niet; waarom komen ze niet met betere argumenten.

De heer Kox (SP):

Natuurlijk kan de VNG zeggen: dat rapport van een aantal SP-afdelingen is niet overtuigend. Ik vind het ook niet het hoogste voorbeeld van diepgaand onderzoek. Maar dat mag u van mijn partij, denk ik, ook op dit punt niet vragen. Wij hebben een handreiking gedaan, want iedereen vraagt om gegevens. Nou, dat waren in ieder geval een aantal gegevens! De VNG had tegen ons moeten zeggen: "Kijk, dit is het onderzoekje van de SP. Dat stelt niet zo veel voor, maar wij hebben, na drie jaar ervaring te hebben opgedaan, deze feiten en deze gegevens op tafel liggen en dáár baseren wij onze conclusies op." Het valt mij tegen van de VNG dat de organisatie die bij uitstek geschikt zou zijn om dit in beeld te brengen, dat na drie jaar nog steeds niet kan, maar nog steeds blijft zeggen dat de wet prematuur is, dat die te moeilijk uit te voeren is en dat die geen oplossing voor een probleem is. Van zo'n grote organisatie als de VNG mag je dan toch verwachten dat ze die gegevens zelf op tafel legt, omdat de minister dat tot nu toe niet heeft gedaan? Het is volgens mij redelijk om tegen de VNG te zeggen: "Het is te makkelijk om te verwijzen naar een brief die je drie jaar geleden hebt geschreven. Wat heeft de VNG als organisatie nú aan feiten op tafel liggen?"

Mevrouw Stienen (D66):

De VNG gaat over haar eigen analyse. Wat mij opvalt, is dat in allerlei andere rapporten — collega Sent heeft daar ook al een aantal voorbeelden van genoemd — zoals die van het Sociaal en Cultureel Planbureau er eigenlijk geen aantoonbare analyse is en geen feiten en trends, die duiden op een echt zorgwekkende verdringing op de arbeidsmarkt. Misschien is dat wel de reden voor de VNG, maar dat moeten ze zelf vertellen.

De heer Kox (SP):

Maar het tegenovergestelde is ook niet op tafel gelegd, zeg ik tegen collega Stienen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft niet naar dit deel van de Participatiewet gekeken, dus dat weten we niet. En SEO, dat door mevrouw Sent werd aangehaald, zegt: wij kunnen daar eigenlijk niets over zeggen. Precies daarom waren de VNG en de minister bij uitstek de twee instanties geweest om ons wel van informatie te voorzien. Om als je die informatie niet krijgt, te concluderen dat die er dan ook wel niet zou zijn, vind ik net iets te makkelijk. Het gaat hier immers over mensen in de meest precaire situatie, die een baan hebben of daarvan afhankelijk zijn, en die bedreigd worden door mogelijk onbetaalde, onbeloonde arbeid.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Kox.

De heer Kox (SP):

Samengevat: het voorliggende wetsvoorstel is een voortvloeisel uit de reeds lang geleden uitgesproken wens van deze Kamer, eerst bij motie, daarna bij dit wetsvoorstel, om verdringing te voorkomen indien de overheid mensen met een uitkering verplicht tot onbeloonde activiteiten. De vakbeweging pleit met nadruk voor het aannemen van dit wetsvoorstel. Wij verkiezen, alles afwegende, het zekere dat dit wetsvoorstel biedt aan mensen met laagbetaalde banen boven de onzekerheid van verdergaan met een wettelijk verdringingsverbod, zonder uniforme toetsing door degenen die mensen met een uitkering onbeloond aan het werk zetten. Het voorliggende wetsvoorstel beschermt de zwaksten op de arbeidsmarkt en voorkomt dat mensen met een uitkering werk moeten gaan doen waarvan ze weten of aannemen dat daarmee eerder betaalde arbeid wordt verdrongen en iemand anders daardoor wellicht in dezelfde situatie is geraakt dan waarin zijzelf verkeren: zonder werk zitten en afhankelijk zijn van een uitkering. Hoeveel beter de bescherming zal zijn die deze wet biedt, zal inderdaad in de praktijk nog moeten blijken. Maar dat is nu eenmaal het kenmerk van veel nieuwe wetgeving.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik wil drie dingen kort een voor een met de heer Kox bespreken. Allereerst: hij bekritiseert de VNG voor het feit dat er geen onderzoek is aangeleverd en dat er weer een oude brief uit de kast wordt gehaald met nog wat aanvullende inzichten. Maar de opdracht aan de initiatiefneemster was juist om onderzoek te verrichten om de senaat te overtuigen van de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Dan vind ik een onderzoek van de SP bij elf gemeenten geen overtuigende onderbouwing van de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Ik wil het echt heel erg graag steunen en ik had echt heel erg gehoopt dat de initiatiefneemster alles uit de kast had gehaald. Ik vind het heel erg spijtig dat dat niet is gebeurd.

De voorzitter:

Wat is uw korte vraag, mevrouw Sent?

Mevrouw Sent (PvdA):

Dat is de vraag.

De heer Kox (SP):

Inderdaad, we hebben allen die opdracht gegeven aan de initiatiefneemster: leg zoveel mogelijk op tafel. We hebben van de initiatiefneemster ook gehoord wat het probleem is: het probleem is dat de regering weigert het probleem in beeld te brengen, niet uit botheid, maar omdat ze vindt dat de gemeenten dat moeten doen. Want dat is gedecentraliseerd, zodat de overheid daar niet meer over gaat. Zij gaat niet meer controleren waar ze niet over gaat. Dus van regeringswege krijgen we die informatie niet op tafel. De gemeenten zouden dat, via de VNG, op tafel kunnen leggen, maar dat doen ze niet. Dan zijn de twee belangrijkste informatiebronnen al opgedroogd voordat we ze in beeld hebben kunnen brengen. De derde informatiebron is Nederlands grootste vakorganisatie, de FNV, en die heeft in ieder geval een rapport op tafel gelegd. Dus we kunnen wel blijven zeggen dat dat onderzoekje van de SP niet zo veel voorstelt — ik ben er ook niet van onder de indruk — maar mijn partij had nergens de opdracht gegeven om alles in te schakelen om een onderzoek te doen. De VNG had dat wel moeten doen, de regering had het kunnen doen en de vakbond heeft het gedaan.

Mevrouw Sent (PvdA):

Dat is meteen een bruggetje naar mijn tweede vraag. De heer Kox is kritisch op de regering, die geen uitvoeringstoets heeft uitgevoerd bij het initiatiefvoorstel. Maar de initiatiefnemers geven ook zelf opdracht voor uitvoeringstoetsen bij het initiatiefvoorstel. Ik vind het zo ingewikkeld om te overzien, juist vanuit het perspectief van de Eerste Kamer, waar het gaat om uitvoerbaarheid en de lasten die daarmee gemoeid zijn, of dit uitvoerbaar is en hoe het in de praktijk vorm moet krijgen. Collega Van Gurp had het daar ook al over. Is de heer Kox het met mij eens dat er echt meer voor deze Kamer nodig is om goed zicht te krijgen op de uitvoerbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel?

De heer Kox (SP):

Ik had het fantastisch gevonden als de VNG ons een rapport had gegeven zoals de vakbond ons dat heeft gegeven. Ik had het fantastisch gevonden als de regering had gezegd: het is weliswaar niet officieel onze job, want de Participatiewet heeft dit gedecentraliseerd, maar toch kunnen wij jullie met deze gegevens informeren over de stand van zaken. De initiatiefneemster is gevraagd of ze nog een ander onderzoek door de een of andere instantie kan laten doen en zij heeft daarover gezegd: die gegevens moeten van de gemeenten en van de regering komen, die kan ik daartoe geen opdracht geven. Heel fijn als we erin zouden slagen om van regeringswege of van VNG-wege die informatie wel op tafel te krijgen. Dat zou erg goed zijn en erg nuttig voor deze Kamer. Dat ben ik helemaal met u eens.

De voorzitter:

Mevrouw Sent, derde.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja, dat was het antwoord op mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag ging over de uitvoeringstoets. De initiatiefneemster heeft ervoor gekozen om die niet zelf uit te voeren, terwijl dat wel belangrijke informatie is voor deze Kamer om de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel te beoordelen.

Dan mijn derde punt. Een potentiële zorg bij dit voorliggende wetsvoorstel is dat het de kwetsbare groepen juist belemmert. Die punten worden door Cedris aangedragen in de correspondentie, maar ook door de VNG, Divosa en VNO-NCW, al dan niet met het mkb. Dat is juist een doelgroep waar de SP zich om bekommert. Maakt de heer Kox zich geen zorgen over het onbedoelde neveneffect, namelijk dat trajecten voor kwetsbaren juist belemmerd worden door het voorliggende wetsvoorstel?

De voorzitter:

De heer Kox. Tot slot.

De heer Kox (SP):

Ik denk dat het ons aller zorg is dat kwetsbare mensen bijvoorbeeld via participatiebanen aan werkervaring geholpen kunnen worden. Dat is van het grootste belang en dat staat volgens mij ook niet ter discussie. Maar ik wil graag voorkomen dat mensen die zo'n traject ingaan, denken: neem ik nu de baan in van iemand die daar loon voor kreeg? Ik wijs ook — en de vakbond doet dat ook — op de andere kwetsbare groep: de mensen die net werk hebben, vaak in precaire situaties en vaak bij uitzendbureaus. Vandaar dat ik de brief van de ABU wel relevant vind. Hun werk wordt bedreigd. Als hun werk verdrongen wordt, komen ze in dezelfde situatie te zitten als die andere kwetsbare groep. Ik vind het belangrijk om oog te hebben voor het belang van degenen die aan onbetaalde arbeid geholpen worden, hopelijk op weg naar een baan, maar ik vind het minstens zo belangrijk dat de banen van mensen die in een precaire situatie werk verrichten, niet bedreigd gaan worden. Mensen die elders werken, worden niet bedreigd door de tegenprestatie of door een participatiebaan. In de top van het bedrijfsleven en de top van de ambtenarij word je niet verdrongen, maar het is van het grootste belang dat we ook de mensen beschermen die blij zijn dat ze net een baan hebben waarmee ze de kost kunnen verdienen voor hun gezin. Ik vind dat daar net iets te weinig oog voor is.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Kox (SP):

Daarom was ik zo blij met het rapport van de vakbond.

De voorzitter:

Mag ik de leden verzoeken om de interrupties enigszins kort te houden en ...

De heer Kox (SP):

De antwoorden zeker ook?

De voorzitter:

... de antwoorden enigszins en voor zover mogelijk beknopt? Gaat uw gang.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, ik ga afronden, met nog 3 minuten en 33 seconden op de teller.

Ik rond af met een vraag aan de minister. Ik ben mij ervan bewust dat opeenvolgende regeringen tot dusverre weinig enthousiast waren over dit wetsvoorstel. Daar zijn misschien goede redenen voor, maar desalniettemin weerhield dat de Tweede Kamer er niet van om te zeggen: toch vinden wij het belangrijk dat dit gebeurt, met het oog op de effecten voor mensen die een baan hebben en die die baan wellicht zouden kunnen kwijtraken als zij verdrongen zouden worden. Het kan zo zijn dat deze Eerste Kamer ook in weerwil van de positie van de regering zegt: wij vinden toch dat deze wet aangenomen moet worden. Maar het zou nog mooier zijn als deze minister zegt: "Bij ons is ook sprake van voortschrijdend inzicht. Wij zien ook hoe belangrijk het is dat met name precair werk behouden blijft en niet verdwijnt. Alles afwegende is het misschien toch niet zo onverstandig om de minister een AMvB te laten maken waarin die verdringingstoets wordt geregeld, waarna de gemeenten een heldere opdracht hebben en het dilemma waarvoor ze nu staan, namelijk enerzijds onbetaalde arbeid creëren en anderzijds verdringing controleren, wordt opgelost." Wat zou nou mooier zijn dan wanneer de minister vandaag tegen ons zegt: alles afwegende denk ik dat het in deze bijzondere omstandigheden, waarin we grote problemen kunnen verwachten in met name de laagste arbeidsechelons, misschien toch mooi zou zijn om dit wetsvoorstel aan te nemen? Ik zie met belangstelling uit naar zijn antwoorden en naar de antwoorden van de initiatiefneemster.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de fractie van het CDA.