Plenair Nanninga bij debat over Verslag van de Tijdelijke commissie voorbereiding parlementair onderzoek effectiviteit anti-discriminatiewetgeving



Verslag van de vergadering van 22 februari 2021 (2020/2021 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.46 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):

Dank u wel, voorzitter. Fijn om weer terug te zijn. Hier nog iets gebeurd in de tussentijd?

De voorzitter:

Neuh.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Dan ga ik aan mijn betoog beginnen.

Voorzitter. Dank aan de commissie voor de goede intenties en aan de betrokken indieners van de motie waarmee dit balletje aan het rollen kwam. Ik denk dat wij over discriminatie of wetgeving die mogelijk onbedoeld tot discriminatie kan leiden heel kort kunnen zijn, zonder al te veel debat: dat is ten diepste onwenselijk. Een onderzoek instellen om zulke misstanden te voorkomen lijkt dan ook, gezien de nobele intenties, gesneden koek. Maar zo simpel ligt het niet, blijkt na lezing van het voorliggende rapport. Onze fractie heeft nog wel een aantal kritiekpunten en vragen aan de tijdelijke commissie.

Ten eerste. Bij het formuleren van de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen heeft de commissie tot uitgangspunt genomen dat de nog in te stellen parlementaire onderzoekscommissie de ruimte moet hebben om het onderzoek naar eigen inzicht en zeker ook aan de hand van voortschrijdend inzicht in te richten. De mogelijkheid moet bestaan om de onderzoeksvragen nader aan te scherpen en eigen of aanvullende accenten te leggen, zonder dat hiervoor een apart mandaat van de Kamer behoeft te worden gevraagd. Betekent het kunnen inrichten naar eigen inzicht en aan de hand van voortschrijdend inzicht, vraag ik aan de commissie via de voorzitter, dat de commissie in feite carte blanche krijgt om het onderzoek zo in te richten dat de eigenlijke scope zoals die nu wordt beschreven, wordt verbreed of dat daarvan wordt afgeweken zodat het een heel ander verhaal wordt dan dat wat we nu voor ons hebben?

Verder zijn antiracisme en antidiscriminatie nog nooit zo alom vertegenwoordigd geweest als nu, soms terecht en soms ook zeer vergezocht. Alleen al de afgelopen 24 uur hebben wij kunnen leren via 's lands media dat zowel de nobele schaaksport als de Muppet Show discriminatoir zouden zijn. Antiracistisch activisme slaat soms heel ver door in "the boy who cried wolf", waarmee ook de echte gevallen van discriminatie of racisme soms juist ondersneeuwen of minder serieus genomen worden. Hoe borgt de tijdelijke commissie in haar opzet dat de onderzoekscommissie zich niet verliest in woke onzingeklaag? Is het onderzoeken van haperingen in de keten op zich al geen dermate ambitieuze opgave dat het op voorhand verstandiger is om strak in te zetten op het van meet af aan heel helder krijgen wat de relevante deelvragen zijn, in plaats van gaandeweg de rit te opteren voor uitbreiding en aanpassing? Uit welke overwegingen is ervoor gekozen om een zwaar accent te leggen op discriminatie van mensen met een migratieachtergrond? Waarom is er niet een casusonderzoek opgenomen naar mensen zonder migratieachtergrond, bijvoorbeeld bij het zoeken naar een baan waarbij een voorkeursbeleid voor minderheden geldt, bij de toewijzing van woningen — denk aan statushouders boven andere mensen op de woningmarkt — of het verdelen van cultuursubsidies, dat soms gewoon letterlijk op huidskleur gaat ten nadele van mensen met een andere huidskleur? Waarom was dat niet de moeite van het vermelden waard?

Bij het formuleren van haar onderzoeksvoorstel heeft de commissie overwogen hoe het voorgenomen parlementair onderzoek zich verhoudt tot de door de regering al aangekondigde staatscommissie discriminatie en racisme. De voorzitter en ondervoorzitter van de commissie hebben daarvoor afstemming gezocht met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Verrassing: er was eerder sprake van complementariteit dan van overlap. Hier zien we ook weer bijna het McCarthyism van het hedendaagse denken over racisme. Een vertegenwoordiging van de senaat meldt zich met vrome gezichten om een onderzoek te doen dat de regering eigenlijk al doet. Maar ja, wee de bewindspersoon die dan kritische noten kraakt of het nut van zo'n exercitie in twijfel gaat trekken. Voor je het weet sta je immers als racist te boek en is het "waarom wilt u geen onderzoek naar discriminatie?". Dus natuurlijk zegt de minister dat dit een prachtig complementair plan is, maar is dat ook zo? Want er is natuurlijk toch echt nog wel wat tijd, geld, moeite en mankracht mee gemoeid. Dat is zonde als je het er gewoon bij in kan schuiven.

Ik zie dat mijn tijd toch wat sneller gaat dan ik had gehoopt.

De voorzitter:

De tijd gaat altijd even snel.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Ja, het is gek, maar dat lijkt niet zo als je hier staat!

De voorzitter:

Thuis oefenen!

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Nogmaals, het behoeft echt geen betoog voor de JA21-fractie dat discriminatie verkeerd is, maar laten we dit soort onderzoeken wel verstandig aanpakken, en in dit geval misschien niet aanpakken. De deugbandwagon blijkt een comfortabele rit te bieden, maar tijd, middelen en energie kunnen in deze crisis misschien echt beter worden besteed, alle goede intenties ten spijt. Wellicht weet de tijdelijke commissie in haar beantwoording het bestaansrecht en de invulling van het beoogde onderzoek bevredigend uit te leggen en te verdedigen. Dan wacht ons de tweede termijn.

De voorzitter:

Daarmee bent u aan het eind van uw betoog?

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Ja.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik heb een verhelderende vraag aan mevrouw Nanninga. Mevrouw Nanninga zegt dat de minister heeft aangegeven dat het onderzoek complementair is. Bedoelt mevrouw Nanninga dan het onderzoek van de Eerste Kamer of haar onderzoek? Waar baseert mevrouw Nanninga dit op? Het is voor mij iets nieuws.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Ik heb dat in mijn voorbereiding ergens gelezen, maar ik moet u het antwoord schuldig blijven op de vraag waar ik dat gelezen heb. Uit een van de aanhangende stukken heb ik begrepen dat door de commissie toenadering is gezocht tot de minister, in de trant van: "Jullie zijn ook al met zoiets bezig. Wij doen dat ook. Rijden we elkaar niet in de wielen?" Wat mij betreft had het antwoord prima kunnen zijn: wij doen al zoiets, doe maar met ons mee. Maar het antwoord luidde: het kan wel complementair. Dus het gaat om een zelfstandig onderzoek, dat driekwart miljoen moet kosten. Is dat geen dubbel werk, is dan mijn vraag. Maar de exacte bron hiervan moet ik u even schuldig blijven. Ik heb het in een van de aanhangende stukken gelezen.

De voorzitter:

Dus het antwoord komt straks van de commissie, begrijp ik.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Ja.

De voorzitter:

Mevrouw Faber, tot slot.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik wil daar toch wel even op ingaan. Het klopt dat er contact is geweest tussen de tijdelijke commissie en het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar ik had zelf een beetje het gevoel dat de minister de boot een beetje afhield. Je kunt namelijk twijfel lezen in het rapport. Daarom was ik zo benieuwd naar wat uw bron is. Ik vind het toch wel een beetje wonderlijk dat mevrouw Nanninga komt met een stelling. Dan moet je ook je bron hebben en dan moet je dat ook kunnen verklaren. Dit is de senaat. Dan moet je geen onzin vertellen, want dan willen mensen wel weten waar het vandaan komt. Dat vind ik wel jammer.

De voorzitter:

Mevrouw Faber vraagt naar de bron, mevrouw Nanninga.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Mevrouw Faber heeft helemaal gelijk. Ik had hier natuurlijk keurig een stuk of een nummer moeten kunnen opnoemen. Dat heb ik even niet. Wat de interpretatie van de woorden van de minister betreft: mevrouw Faber leest daar twijfel in. Ik heb dat anders gezien. Daar kunnen we natuurlijk eindeloos met elkaar over kissebissen, maar dat wordt een exegese van heb ik jou daar.

De voorzitter:

U kunt er altijd in de tweede termijn nog op ingaan.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Dat kan altijd nog.

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan ... de heer Rosenmöller namens GroenLinks.

De heer Rosenmöller i (GroenLinks):

In de zoektocht naar brede steun heb ik een vraag aan mevrouw Nanninga, zeker ook als het gaat om de afstemming met de activiteiten van de regering. De minister-president zei hier bij de Algemene Beschouwingen dat hij er niet over ging, maar ik heb hem geciteerd en hij zei: "Ik hoop natuurlijk wel van harte dat het doorgaat." Zou het feit dat de regering van harte hoopt dat het doorgaat niet ook een bevestiging zijn van het feit dat het een complementair is aan het ander? Zou dat licht werpen op uw twijfel?

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

De hoop van de regering staat niet altijd garant voor een nuttige besteding van middelen, menskracht en belastinggeld, zeg ik tegen de heer Rosenmöller.

De voorzitter:

De heer Rosenmöller, tot slot.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

U zoekt naar een situatie waarin het een het ander niet overlapt. Dat zou toch deze uitspraak kunnen zijn.

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Dat is het oordeel van de minister-president, maar ik vraag me af of dat zo is en of we niet met z'n allen hier dubbel werk gaan zitten doen.

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.