Plenair Rosenmöller bij Algemene politieke beschouwingen



Verslag van de vergadering van 27 oktober 2020 (2020/2021 nr. 7)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.45 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rosenmöller i (GroenLinks):

Voorzitter. De krachtigste zin uit de Troonrede luidde als volgt: "De rechtsstaat is het belangrijkste publieke bezit van de samenleving. Het is de basis onder een democratisch land dat sociaal en economisch sterk is en waarin kansengelijkheid als norm geldt." Die kansengelijkheid mag dan de norm zijn, de coronapandemie leidt ertoe dat kansenongelijkheid helaas toeneemt. Neem de studenten in het mbo, de vakmensen van de toekomst. Veel van deze praktisch getalenteerde jongeren lukt het niet om een passende stage te vinden. Als je in de praktijk niet kunt oefenen, kan je je examen niet doen en loop je achterstanden op. Die achterstanden ontstaan al eerder op het vmbo, omdat praktijklessen moeilijk op afstand te geven zijn. Op de arbeidsmarkt staan jongeren met hun kleine baantjes en flexibele contracten als eersten op straat. Jongeren wonen steeds langer bij hun ouders, omdat de woningmarkt voor hen compleet op slot zit. Kortom, een perspectief ontbreekt.

Uit onderzoek blijkt dat 74% van de jongeren mentaal last heeft van de coronaperiode. Stress, eenzaamheid, moedeloosheid komen het meeste voor. Jeugdexperts roepen het kabinet op om jongeren zo veel mogelijk te beschermen tegen de nadelige gevolgen van deze crisis. Het is goed dat de minister-president aanwezig was bij de opening van het mbo-jaar in september. En het is goed dat hij ook nog steeds lesgeeft aan vmbo-leerlingen en dat hij jongeren uitnodigde op het Catshuis. Ik vraag de minister-president wat het hem doet dat onze jongeren mentaal lijden onder deze crisis. Ik vraag hem om met een samenhangend verhaal en perspectief te komen, opdat wij met recht kunnen zeggen: de jeugd heeft de toekomst.

Voorzitter. De coronacrisis vergroot de sociaal-economische verschillen op vele manieren. We worden een land van sociale kloven, met groeiende ongelijkheid tussen laag- en hoogopgeleiden, flexkrachten en vaste werknemers, jongeren en ouderen, mensen met en zonder een migratieachtergrond. Wat begon als een gezondheidscrisis, leidt tot een ziektelast die niet gelijk is verdeeld. Het vrij treurige beeld leek maar niet op te houden. Ik las deze analyse niet in het nieuwe GroenLinks-verkiezingsprogramma, maar in de MEV van het Centraal Planbureau. Hoe zien we die kansengelijkheid als norm uit de Troonrede terug in de dagelijkse werkelijkheid van het omgaan met een crisis?

We kunnen — nee: we móéten — meer doen dan we nu laten zien, nationaal en internationaal. Zeker in een ongekende crisis als deze moeten we naar het kabinet toe supportive en complimenteus zijn als het kan, en kritisch waar het moet. De premier toonde vanaf maart leiderschap, maar welke les trekt hij uit het slechte voorbeeldgedrag dat we de afgelopen weken gezien hebben? Op Europees niveau stelde dat leiderschap enigszins teleur. De ambities zouden toch verder moeten strekken dan het aanvoerderschap van de vrekkige vier?

Ook Europees neemt de ongelijkheid toe. De president van De Nederlandsche Bank legde de vinger op de zere plek. In zijn HJ Schoo-lezing vorige maand betoogde hij dat bedrijven meer dan burgers en noordelijke economieën meer dan zuidelijke profiteren van de muntunie en de vrijhandel. Knot maakt zich zorgen over die scheefgroei, met alle gevolgen voor het Europese project als zodanig. Hij pleit voor verplichte begrotingsafstemming, een permanent herstelfonds en hij noemt schuldkwijtschelding theoretisch gezien het beste.

Ik vraag de premier naar zijn analyse en reactie. Kan de premier bevestigen dat die krachtige zin over de rechtsstaat uit de Troonrede niet alleen nationaal, maar ook Europees van betekenis is? Wil hij vervolgens toezeggen dat landen die de rechtsstaat uithollen en de vrije meningsuiting bedreigen, niet voor EU-subsidies in aanmerking komen?

Voorzitter. Ongelijkheid is een relatief begrip. Er zijn heel veel landen waar de ongelijkheid groter is dan bij ons, maar we mogen niet berusten in toenemende ongelijkheid. Juist die toenemende ongelijkheid, met alle sociale ellende van dien, motiveerde mij om maatschappelijk en politiek actief te worden. Gelukkig staat ons land er op veel terreinen beter voor dan toen ik ruim 40 jaar geleden met werken begon. Maar een aantal vraagstukken zijn onverminderd hardnekkig, zoals discriminatie op de arbeidsmarkt. De gevolgen raken sollicitanten met een migratieachtergrond in het algemeen en mensen met een niet-westerse achtergrond in het bijzonder.

In hoogconjunctuur als laatste aangenomen, in crisistijd als eerste eruit. Dat is de droge, doch vernietigende constatering van het Centraal Planbureau en dat deed mij eerlijk gezegd denken aan twee gebeurtenissen, een uit het verleden en een uit het heden. Om bij te dragen aan het verminderen van vooroordelen en discriminatie op de arbeidsmarkt, verdedigde ik in 1994 samen met mijn helaas veel te vroeg overleden dierbare collega Hans Dijkstal en collega Groenman van D66 met succes hier in de Eerste Kamer een initiatiefwet om de "arbeidskansen van allochtonen te versterken", zoals dat toen heette. 26 jaar later moet ik constateren dat het vraagstuk hardnekkiger is dan toen gedacht.

Terug naar het heden. Eerder dit jaar werden wij opgeschrikt door de gewelddadige dood van de Amerikaan George Floyd en vervolgens deed de Black Lives Matter-beweging met haar aanklacht tegen racisme en discriminatie wereldwijd van zich spreken. Voor de premier was er aanleiding om te zeggen dat hij praktische stappen wilde zetten naar nul racisme in ons land. Mag ik vragen waar de premier dan aan denkt? Wat voor stappen? Voor ons was het onder andere een nieuwe wake-upcall, met als vraag: wat kunnen wij als senatoren doen aan het hardnekkige probleem van discriminatie dat we allen veroordelen, maar zo moeilijk weten te bestrijden?

Artikel 1 van de Grondwet is duidelijk over de noodzaak van gelijke behandeling. In een aantal wetten is dat artikel nader uitgewerkt; denk aan de Algemene wet gelijke behandeling. In de wet wordt discriminatie compromisloos veroordeeld. De praktijk is helaas anders. Er gaapt een gat tussen het leven en de leer, tussen the law in the books and the law on the ground. Als senatoren houden wij ons intensief bezig met de kwaliteit van de wetgeving en de uitvoering daarvan. Het past dan ook dat vooral wij ons afvragen wat de oorzaak en de omvang is van het verschil tussen wetgeving en praktijk. Wat zijn precies de feiten? Op welke wijze is de tijdgeest onderhevig aan verandering? Hoe wordt discriminatie door burgers ervaren? Is de codificatie van wetgeving aan herijking toe of is er vanuit overheidsperspectief vooral sprake van een uitvoeringsvraagstuk?

De heer Frentrop i (FvD):

Ik had aan meneer Rosenmöller hetzelfde willen vragen als ik zonet al aan mevrouw Jorritsma vroeg. Als hij praat over discriminatie, valt daar dan ook onder discriminatie jegens blanken/witten?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

In onze optiek gaat het onder andere ook over beleefde vooroordelen of discriminatie. Wij zullen dus goed moeten luisteren naar wat mensen erváren als discriminatie. Dan sluiten wij niets uit. Wat we wel met elkaar doen en hopelijk wellicht ook met u, is dat wij ons intensief verdiepen in dit vraagstuk, zowel aan de kant van de wetgeving als aan de kant van de maatschappelijk effecten, als aan de belevingskant en vervolgens zullen we moeten afbakenen. Daar zal ik zo nog iets over zeggen. Maar in dit stadium van het gesprek kun je, als de Eerste Kamer zoiets verder wil onderzoeken, niets uitsluiten.

De heer Frentrop (FvD):

Nog een vraag over die afkadering. Ik heb nog niet precies een antwoord gehoord op de vraag of witte/blanke discriminatie daar ook onder valt. Er is nog een vorm van discriminatie waarvan ik zou willen vragen of die er ook onder valt, namelijk discriminatie op het gebied van niet huidskleur, maar politieke kleur.

De voorzitter:

De heer ...

De heer Frentrop (FvD):

Mag ik het even uitleggen, voorzitter?

De voorzitter:

Gaat uw gang, als u dat kort doet.

De heer Frentrop (FvD):

Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat iemand, laten we zeggen een actief lid van GroenLinks, ergens als leraar solliciteert. Die wordt niet aangenomen omdat ze bij het schoolbestuur denken: dat waren vroeger de communisten; aan zo iemand kunnen we onze leerlingen niet blootstellen. Een praktisch voorbeeld van de andere kant — het is publiek — is dat een politicus heeft gezegd dat PVV'ers niet thuishoren bij de politie. De man die dat gezegd heeft, is nu burgmeester in Arnhem, als ik me niet vergis. Valt dit soort politieke discriminatie ook onder wat u wilt onderzoeken?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het stelt me teleur dat mijn eerste antwoord u blijkbaar ontgaan is, want ik heb daar wel degelijk antwoord op gegeven. Het tweede is dat ook discriminatie met een politieke context wel degelijk in het mandje valt waarbij wij de afweging zullen maken. Wij leven immers in een rechtsstaat; een rechtsstaat die gebaseerd is op een Grondwet, op wetten en op internationale verdragen. Het zou goed zijn als u dat in de komende dagen nog even goed tot uzelf laat doordringen. Ik had namelijk niet het idee dat uw bijdrage doorspekt was van erkenning van die internationale verdragen, maar dat terzijde. Ja, wij zijn de partij die, op dit moment samen met de VVD, al die dingen wil afwegen en met elkaar wil kijken of wij daarin een stap vooruit kunnen maken.

De heer Frentrop (FvD):

Dan moet ik toch even interrumperen, omdat de heer Rosenmöller mij het verwijt maakt dat ik niet goed naar internationale verdragen ...

De voorzitter:

Als u het heel kort wilt doen.

De heer Frentrop (FvD):

Ik stel vast dat blank/wit, en ook de politieke kleur, onderdeel kan zijn van het onderzoek naar discriminatie. Wat betreft internationale verdragen het volgende. In Nederland is de Grondwet niet meer de hoogste wet. Er zijn internationale verdragen die boven grondwettelijke bepalingen in Nederland gaan. Wij van Forum voor Democratie vinden dat een onderwerp dat aangesneden moet worden. Als u zegt "goh, u bent wat laconiek over internationale verdragen": dat moet u in die context zien.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, meneer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik vond u niet laconiek, ik vond u eerlijk gezegd heel duidelijk, maar ik neem daar ver afstand van namens mijn fractie. Maar dat terzijde. Wellicht kunnen we elkaar vinden op het punt van het initiatief om mogelijk tot een parlementair onderzoek te komen.

Voorzitter, ik ga verder. Ik was gebleven bij de rol van de senatoren. Het past dat vooral wij ons afvragen wat de oorzaak en de omvang is van het verschil tussen wetgeving en praktijk. Wat zijn precies de feiten? Op welke wijze is de tijdsgeest onderhevig aan verandering? Is de codificatie van wetgeving aan herijking toe? Of is er vanuit overheidsperspectief vooral sprake van een uitvoeringsvraagstuk? Wat zouden wij aan antwoorden kunnen bieden als het gaat om de zorgen over discriminatie?

De afgelopen weken hebben we hier met de collega's van de VVD-fractie, ook met collega Jorritsma, over gesproken. Gezamenlijk kwamen wij tot de conclusie dat het goed zou zijn als de senaat een verkenning start naar de mogelijkheid van een parlementair onderzoek naar discriminatie in Nederland. Een verkenning waarbij eensgezindheid moet groeien over de begripsbepaling, de afbakening en de context. Er is immers niet alleen sprake van zwart-witdiscriminatie, maar ook van discriminatie van mensen met een beperking, leeftijdsdiscriminatie en ga zo verder. Helaas gaat het verder dan de arbeidsmarkt. We zien het op de woningmarkt, in het onderwijs, in de openbare ruimte en elders. Kortom, deze en andere vragen verdienen nadere beschouwing, waarbij we gebruik kunnen maken van een veelheid aan data en expertise waarover de diverse wetenschappelijke instellingen en adviesorganen beschikken. Wat wij vandaag van belang vinden, is dat we een stap zetten en het hardnekkige vraagstuk van het bestaan van discriminatie nader onderzoeken en in het beste geval voorzien van eensgezinde antwoorden. Dat zou Nederland nog mooier maken.

De heer Schalk i (SGP):

Mevrouw Jorritsma had het over een werkgroep. Inmiddels is het uitgegroeid tot een parlementair onderzoek, heb ik zojuist begrepen. Ik heb in het betoog van mevrouw Jorritsma wel het woord "onderzoek" gehoord, maar niet het woord "parlementair onderzoek", waarover meneer Rosenmöller spreekt. We praten hier over de Algemene Politieke Beschouwingen. Ik kan me voorstellen dat we deze vraag eerst voorleggen aan het kabinet: wat doet u hieraan? Dan kunnen we in het College van Senioren erover spreken of we hier meer mee moeten, bijvoorbeeld in de vorm van een onderzoek. Bij een werkgroep kan ik me nog iets voorstellen, maar moeten we hier, vandaag, op dit moment, wel een parlementair onderzoek naar zo'n thema bespreken? Dat is een vraag die bij mij opkomt. Natuurlijk, ik denk dan ook aan allerlei thema's. Ik zal het vandaag nog even hebben over antisemitisme, ook zo'n onderwerp. Pakken we dat ook mee? Met andere woorden, het is zo giga ...

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ja, dat pakken we ook mee in de afweging die je uiteindelijk moet maken en ook in de inkadering. Wij denken daar identiek over, ook over de route. Collega Jorritsma heeft iets gezegd over de route zoals die een kleine tien jaar geleden is gevolgd bij het toenmalige parlementair onderzoek: eerst een werkgroep, dan een opdracht en vervolgens een besluit. Dat is de route zoals we ons die voorstellen. Twee. Dat je het hier bespreekt? Met alle respect, meneer Schalk, ik ben eerlijk gezegd een beetje verbaasd. U neemt het ons bijna kwalijk, zo blijkt uit de interruptie, dat we het hier bij de Algemene Beschouwingen in het openbaar bespreken, een van de grotere vraagstukken waar ons land mee worstelt. U zegt: doe dat maar in het College van Senioren. Dat doen we dus niet in het College van Senioren, wellicht ook, maar primair hier en met elkaar, omdat we het een groot maatschappelijk vraagstuk vinden.

De voorzitter:

De heer Schalk, tot slot.

De heer Schalk (SGP):

Laat ik het gevoel proberen weg te nemen dat ik iets zou verwijten. Ik gaf aan dat ik snap dat het punt benoemd wordt. Het zijn Algemene Politieke Beschouwingen met de regering; dus dan stel je meestal de vragen aan de regering. Mijn suggestie was of je niet eerst in het College van Senioren zou kunnen bespreken of er een werkgroep kan komen, enzovoort. Dat was het punt. Ik hoop dat we even uit de lucht halen dat ik u zou verwijten dat u zo'n belangrijk onderwerp aan de orde stelt.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik ben dan dolblij met deze interruptie, want dat is dan nu uit de lucht. Wij hebben natuurlijk de collega's en dus ook u van te voren keurig geïnformeerd over deze gedachte: kijk, iets op weg naar een onderzoek van de Kamer. Wij hebben het ook over de rol die senatoren zelf zouden kunnen spelen. Ik heb tal van vragen aan de regering. Maar hier zou er wel degelijk ook een rol voor senatoren zelf kunnen zijn om te kijken of vanuit de wetgevingsrol die wij hebben, plus de uitvoering, dit initiatief kan starten op weg naar een mogelijk vervolg.

De voorzitter:

Dank u wel, vervolgt u uw betoog.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter. De huidige crisis zal nog veel van dit en het volgende kabinet vragen. Het zal nog veel van ons allemaal vragen, maar het zal ons lukken. Ons optimisme wordt versterkt doordat wij zien dat mede als les van deze crisis tussen de meeste partijen overeenstemming groeit over de belangrijkste vraagstukken voor de komende tijd. Ik noem kort een negental punten.

Ik zie in deze crisis steeds meer steun voor een sterke publieke sector met waardering voor mensen in vitale sectoren als zorg en onderwijs. Dat vraagt om meer status, goede beloning, zekerheid van werk en aandacht voor de uitvoering.

Ik zie meer toenadering om op de arbeidsmarkt tot hervormingen te komen die een eind maken aan het doorgeslagen flexwerk. Dat vraagt om een nieuwe balans tussen vast en flex in een activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid.

Ik zie een overheid die bereid is te investeren in het bevorderen van duurzame werkgelegenheid en ondernemerschap, waardoor banen ontstaan in toekomstgerichte sectoren. Dat vraagt om ons uit de crisis te investeren zoals nu gebeurt, en niet te bezuinigen.

Ik zie afnemende steun voor de grote multinationals. Incidenten, slecht afgestelde maatschappelijke antennes, onevenredige belastingvoordelen en een verkeerde lobby hebben het vertrouwen op de proef gesteld. Dat vraagt om een fair share van het grote bedrijfsleven dat meepraat, maar niet meebeslist.

Ik zie een breed gedeelde analyse en steeds meer urgentie dat we de klimaatcrisis moeten oplossen. Dat vraagt ten minste om uitvoering van het Verdrag van Parijs. En de transitie naar een groene economie vraagt steun voor het concept van brede welvaart.

Ik zie een breed gedeeld ongenoegen over het functioneren van de woningmarkt, waardoor veel jongeren, starters, mensen met een laag of middeninkomen de grootst mogelijke moeite hebben om een betaalbare woning te vinden. Dat vraagt om een volkshuisvestingsbeleid onder meer publieke regie, zodat we verantwoord kunnen bouwen, bouwen en nog eens bouwen.

Ik zie ook in deze crisis velen belang hechten aan Europese samenwerking en solidariteit. Dat vraagt om de erkenning dat Europa meer is dan een munt en de markt.

Ik zie brede steun voor de waarde van een sterke democratische rechtsstaat. Zie de troonrede. Dat vraagt om eensgezindheid in het bevorderen van de nationale en internationale veiligheid en de strijd tegen terreur, tegen ondermijning en de drugsgerelateerde criminaliteit.

Dat de meeste partijen zich committeren aan deze grote maatschappelijke vraagstukken wil nog niet zeggen dat er geen verschillen zijn. Sterker, daar ligt in het dagelijkse debat de nadruk op. Dat gaan we in de komende campagne ook weer zien. En dat is begrijpelijk. Maar in het huidige tijdsgewricht zijn dat tussen de meeste partijen verschillen in prioriteiten, urgentie en tempo. Het is goed om daarover te strijden, maar ook goed om het wat te relativeren. Links en rechts zijn in de politiek nog steeds bruikbare en herkenbare begrippen, maar de betekenis is de afgelopen jaren veranderd. Klimaat is niet alleen links en veiligheid niet alleen rechts. Flexibiliteit is niet alleen rechts en zekerheid niet alleen links. Kortom, verschillen zijn er legio, maar mijn punt is dat ze niet onoverbrugbaar zijn. Dat het om meer gaat dan het tempo, dan de richting, is een waardevolle constatering.

Dit geldt niet voor partijen die onze rechtsstaat corrupt vinden, grenzen willen sluiten, de Europese Unie willen verlaten, ontwikkelingssamenwerking willen afschaffen en de klimaatcrisis willen ontkennen. Daar zit de echte fundamentele, onoverbrugbare tegensteling. Dat zijn partijen die goed zijn om mee te debatteren, niet om mee te besturen.

Voorzitter. De minister-president sprak dit voorjaar over misschien wel de grootste crisis in vredestijd na de Tweede Wereldoorlog. Met vereende kracht is toen relatief snel een nieuwe verzorgingsstaat opgebouwd. Dat was een verandering van tijdperk. Ook deze crisis kunnen en moeten we gebruiken om verder te kijken dan de directe gevolgen voor de gezondheid van de burger en de economie van het land. We leven immers niet in een tijdperk van verandering, maar opnieuw in een verandering van tijdperk, om het met Jan Rotmans te zeggen. Dat vraagt om een groter verhaal, een wenkend perspectief waar we met ons land naartoe gaan. Wat zal er veranderen? Wat zal er verbeteren? Hoeveel aantrekkelijker is het samenleven, wonen, werken en ondernemen de komende tien, twintig jaar en hoe ziet dat er ongeveer uit? Het consequent werken aan het uitvoeren van transities die daarvoor nodig zijn, laat zich slecht verhouden tot het vierjaarlijkse ritme van de politiek. Juist daarom sprak ik over het belang van overeenstemming over de richting die we inslaan. En het kan. De Klimaatwet en het Klimaatakkoord zijn hier goede voorbeelden van.

Een gedeelde visie vraagt om vertrouwen en verbinding. We zullen de verbinding met de mensen in het land moeten versterken, en zeker met hen die alle vertrouwen in de politiek verloren hebben. Dat is een uitdaging waar ook wij het sluitende antwoord niet op hebben. We zullen de verbinding moeten herstellen met de professionals in bijvoorbeeld zorg en onderwijs, zodat het eigenaarschap en de professionele autonomie de norm worden. De waarde van die verbinding geldt ook de maatschappelijke organisaties en de landen in ons Koninkrijk. Vertrouwen geven is vertrouwen krijgen. Wij hebben als land belang bij die verbinding, nationaal en internationaal.

Die verbinding geldt ook de verhouding tussen politieke partijen. We zitten middenin een enorme crisis met een ongekend versnipperd politiek landschap. Met de opgave waar we voor staan, zullen we ons meer moeten richten op de overeenkomsten dan de verschillen. Dat vraagt om moedige politiek, noem het "leiderschap". Minimale verschillen tussen partijen vragen om maximale samenwerking. Maar ook als de verschillen groter zijn, moeten we elkaar sneller kunnen vinden. Ik hoor af en toe geluiden over een formatie die ongekend lang zal duren. Maar er moet een gedeelde urgentie zijn om na de verkiezingen snel met een nieuw kabinet aan de slag te gaan, met een agenda waar ik een aantal gezamenlijk ambities van heb genoemd. Dat is wat mensen van ons vragen. Als wij voldoende steun van die mensen krijgen, willen wij graag aan zo'n kabinet meedoen om op basis van visie, verbinding en vertrouwen mee te werken aan een beter perspectief voor mensen in ons land en daarbuiten, met voortdurende aandacht voor de kracht van de rechtsstaat. Om het met een klein amendement op de sterke zin uit de troonrede te zeggen: waar kansengelijkheid de norm en de praktijk is.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rosenmöller. Mevrouw Faber.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Meneer Rosenmöller heeft het over minimale verschillen en maximale samenwerking, maar met welke partijen ziet u dan minimale verschillen? Is dat bijvoorbeeld met de VVD, die uw duurzame energietransitie uitrolt? Kunt u dat nader specificeren?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ja, dat zou ik op twee manieren kunnen specificeren. De verschillen tussen de Partij van de Arbeid en ons zou je kunnen categoriseren als vrij minimaal. Daarom werken we ook intensief met elkaar samen. Onoverbrugbaar lijkt mij de tegenstelling en het onderscheid met uw fractie: klimaatontkenner, ontwikkelingssamenwerking afschaffen, grenzen dicht. Dat gaat niet werken. Dus je moet duidelijkheid scheppen in de politiek over waar je mee kunt samenwerken en met welke partijen je de toekomst van dit land nationaal en internationaal kunt vormgeven. Ik denk dat dit met heel veel partijen kan, maar dat kan niet met partijen als bijvoorbeeld die van u, vanwege de genoemde redenen, puur op inhoudelijke gronden.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik zie dit als een compliment. Ik dank de heer Rosenmöller ervoor dat hij in ieder geval ziet dat wij niet met GroenLinks op dit gebied kunnen samenwerken. Kijk, als we samen een moskee kunnen sluiten ben ik uw partner. Maar nogmaals de vraag: ziet u verschillen met bijvoorbeeld de VVD? U zit niet in het kabinet, maar de minister-president rolt wel uw agenda uit. Dus ziet u daar verschillen?

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb betoogd dat er ondanks het feit dat ik zie dat onder andere als les uit deze crisis, niet met u maar wel met een aantal andere partijen conclusies getrokken worden die het perspectief bieden van een gezamenlijke agenda ... Ik heb bijvoorbeeld genoemd de waardering voor de publieke sector. Ik heb bijvoorbeeld genoemd de kwestie van de wooncrisis. Ik heb bijvoorbeeld genoemd de verminderde steun voor het grote bedrijfsleven. Ik zie al die signalen. Betekent dit dat er verschillen zijn tussen partijen zoals de VVD en die van ons? Natuurlijk, legio verschillen. Maar dat zijn verschillen die gaan over prioriteiten, over snelheid, en iets minder over de richting die we op willen. U wilt een totaal andere richting op en dat maakt dat onze tegenstelling groot is en onoverbrugbaar. Ik zie dat ook in het verhaal van de heer Frentrop, omdat dat toch wel hele grote verhalen zijn: ontkennen van klimaat, stoppen van migranten, al dan niet tijdelijk, verkwisting van geld naar Europa. Dat is niet een richting waar Nederland beter van wordt.

De voorzitter:

Dank u. Mevrouw Faber, tot slot.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Het is duidelijk uit dit uitgebreide antwoord, waar ik meneer Rosenmöller voor dank, dat hij duidelijk niet kiest voor Nederland, waar de PVV wél voor kiest. En ik zie ook gewoon dat u qua uitrolling van de energietransitie en het hele klimaatgeneuzel de partner bent van meneer Rutte. Dank u wel voor deze toelichting.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, namens de ChristenUnie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ik zou de heer Rosenmöller allereerst willen complimenteren met zijn mooie, constructieve bijdrage en ook een zoektocht naar wat de mensen in dit land écht tegenkomen. Dan hebben we het over de kloven, dan hebben we het ook over discriminatie. Ik zie ernaar uit om verder na te denken over dat voorstel dat is gedaan. Tegelijk sprak de heer Rosenmöller over de rechtsstaat warme woorden die ik volledig deel. Mijn gedachten gingen terug naar vorig jaar, toen wij samen met veel collega's een motie indienden die juist ook ten aanzien van die rechtsstaat tegen de regering zei: kom op, bepaal goed wat nodig is om een goed functionerende rechtsstaat te hebben en laat zien wat daar ook financieel voor nodig is, stel dat we in moeilijke tijden komen. We hadden toen niet in gedachten dat het zo rap zou gaan, maar dat was het belangrijke punt. Die motie is aangenomen, het resultaat is nog nul.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Mijn vraag is: kan de heer Rosenmöller juist hierop — hij is de hele tijd heel verbindend — met iets meer vuur dit kabinet aansporen? Dan sta ik hem aan te moedigen, want hier moet echt wat op gebeuren, juist als we kijken naar de komende jaren.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dank voor de aansporing van mevrouw Bikker. Ik heb eerlijk gezegd even geaarzeld, dus dit is geen opzetje, of ik hier aandacht aan moest besteden, ware het niet dat ik weet — daar ben ik bij betrokken geweest als indiener of eerste ondertekenaar van die motie met betrekking tot de rechtsstaat en de middelen die vrij moeten worden gemaakt in goede en slechte tijden als het gaat om de organisatie van de rechtsstaat — dat er echt al maanden geleden door de minister van Justitie en Veiligheid onderzoek is ingesteld; dat was namelijk de motie. Dat onderzoek moet voor de formatie, voor de verkiezingen tot een conclusie leiden, het moet opgeleverd worden. Dus als uw vraag is: zullen wij samen het kabinet nogmaals een keer dringend oproepen om ervoor te zorgen dat dat onderzoek ook echt op tijd klaar is opdat er in de volgende kabinetsperiode profijt van getrokken kan worden op de wijze waarop wij dat samen wilden, prima, ik ben uw man.

De voorzitter:

Dank u. Mevrouw Bikker, tot slot.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dan is mijn vervolgvraag, wie er van ons ook aanschuift bij welke tafel dan ook: zullen wij er voor dat komende kabinet dan ook voor zorgen dat het daadwerkelijk lukt om die middelen inderdaad te reserveren?

De voorzitter:

De heer Rosenmöller, graag een kort antwoord.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ja. Dat gaan we doen op dit terrein en wat mij betreft ook nog op andere terreinen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rosenmöller. Dan geef ik graag het woord aan de heer Knapen, die zal spreken namens de fractie van het CDA.