Plenair Kox bij behandeling Reparatie verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen



Verslag van de vergadering van 7 juli 2020 (2019/2020 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.20 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Voorzitter. Omdat niet alle katholieke kerken er even florissant bij staan, zou het misschien mogelijk zijn om zo'n belletje waarmee altijd voor de consecratie gerinkeld werd, hier neer te zetten. Het klinkt heel goed en het werkte in de kerk altijd perfect, dus wie weet. Maar verder is uw natuurlijke gezag voldoende om het hier vrij snel stil te krijgen.

Voorzitter. Het wetsvoorstel reparatie verhuurderheffing bij gedeeld genot huurwoningen is een vreemd voorstel. Het is een voorstel met een januskop. Enerzijds wordt het gepresenteerd als een technisch voorstel dat eigenlijk niet meer doet dan een weeffoutje herstellen, zonder budgettaire gevolgen, niet veel huizen betreffende en dat eigenlijk als hamerstuk afgedaan had kunnen worden. Anderzijds zegt de minister dat als we dit weeffoutje niet razendsnel repareren, we het risico lopen dat de hele bodem onder de verhuurderheffing wordt weggeslagen en er een gat wordt geslagen van maar liefst 1,8 miljard over alleen al dit jaar en allicht een deel van de totale heffing over vorig jaar. Vandaar de grote spoed en vandaar de uitzonderlijke opname van belasting met terugwerkende kracht in het wetsvoorstel. Kortom, dit is een voorstel met een januskop. Als ik dat zeg, kan de minister daar dan begrip voor opbrengen?

Voorzitter. Niemand van ons wist denk ik tot vrij recent dat er überhaupt een probleem was met de verhuurderheffing, behalve het feit dat de meeste partijen inmiddels van de verhuurderheffing af willen, met uitzondering van de VVD. Maar dat er een probleem was, had de Hoge Raad al in juni 2018 in twee arresten vastgelegd. De advocaat-generaal had al twee jaar daarvoor gewaarschuwd dat er een gat in de wetgeving zat. Kort samengevat staat er in de wet dat bij mede-eigendom en voor huurwoningen de verhuurderheffing wordt opgelegd aan die eigenaar die de WOZ-aanslag ontvangt. Dat, zo zei de Hoge Raad, is strijdig met het gelijkheidsbeginsel van het EVRM. Een discriminerende regeling kan geen werking hebben tegen een belastingplichtige en dus kan er denk ik sindsdien geen belasting meer opgelegd worden en geen verhuurderheffing meer opgelegd worden bij mede-eigendom.

De budgettaire effecten van de twee arresten waren beperkt. In het ene arrest moest de Staat €77 terugbetalen aan de partij die won en in het andere arrest €113. Misschien heeft dat de twee ministeries — niet alleen het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar ook het ministerie van Financiën — in slaap gesust. Anderhalf jaar lang is er niets gedaan door de regering, hoewel de Hoge Raad zei: wij gaan zelf niet voorschrijven hoe de wet moet worden aangepast, dat is een zaak van de wetgever. Maar de wetgever deed niks, want die dacht: voor €77 en €113 gaan wij niet de machinerie in werking stellen.

Maar dan is het anderhalf jaar later, eind 2019, en komt er ineens een spoedbrief van de minister voor Milieu en Wonen, op dat moment, aan de voorzitters van beide Kamers waarin staat: we moeten heel snel met een spoedwet komen en in die spoedwet zullen we ook belasting met terugwerkende kracht moeten toepassen. Voor degenen die dat iets minder bekend voorkomt: dat doen we eigenlijk nooit in wetten, want met terugwerkende kracht zeggen dat iemand iets had gemoeten, is in ons wetgevingssysteem niet passend. Er is dus kennelijk toen iets gebeurd. Ik heb alle stukken bestudeerd, maar ik kan niet vinden wat er is gebeurd. Ik kan alleen zien dat de minister schrijft dat er een toename is van belastingplichtigen die een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel wat betreft het betalen van de verhuurderheffing. Dat kan volgens mij niet gaan over mensen die in mede-eigendom huurwoningen bezitten, want die worden al gedekt door die arresten van de Hoge Raad. Dat betekent dat het de andere groep moet zijn, namelijk degenen die de volle eigendom hebben en de volle belasting betalen. Wie zijn dat in Nederland? Dat zijn de woningcorporaties.

Kan het zo zijn, zo vraag ik de minister, dat heel veel woningcorporaties, ten minste 200, eind 2019 een bezwaarschrift hebben ingediend bij de Belastingdienst waarin ze hebben gezegd: wij willen dat de verhuurderheffing niet meer doorgaat, omdat die strijdig is met de wetgeving? Volgens mij beriepen ze zich toen op strijdigheid met de Woningwet, maar is toen eveneens op tafel gekomen dat het ook strijdig zou zijn met de twee arresten van de Hoge Raad. Met andere woorden, kan het zo zijn dat de woningcorporaties zeiden: als je met mede-eigendom geen verhuurderheffing moet betalen, dan doen wij een beroep op datzelfde artikel 14 van het EVRM, want dan hoeven wij ook niet te betalen en dan hoeft dus eigenlijk niemand de verhuurderheffing te betalen? Dat klinkt heel raar en dat was ook op geen enkele manier met ons gecommuniceerd, maar ik kan het niet anders duiden dan dat. Kan het dat de minister zegt: toen werd duidelijk dat wij een risico liepen van 1,8 miljard per jaar? Dat is precies de verhuurderheffing.

Ik wil graag van de minister horen of dat het geval is geweest, want dan moet ik deze wetgeving in een ander kader plaatsen. De regering heeft anderhalf jaar lang zitten slapen en niet geluisterd naar de Hoge Raad. Zij is toen door iemand gewaarschuwd — ik hoor graag waar die waarschuwingen vandaan kwamen — zo van "Jongens en meisjes, hebben jullie wel in de gaten dat dit het tapijt weg zou kunnen trekken onder de verhuurderheffing? Dan zijn wij 1,8 miljard euro armer. Daar moet iets tegen gedaan worden." En dus hebben we nu die spoedwet en die terugwerkende kracht.

Als dat zo gelopen is, vind ik dat de Kamer dat had moeten weten. Dan had ons verteld moeten worden: wij zijn onzorgvuldig geweest en dit is geen weeffoutje, maar de basis onder de wet. Als corporaties hetzelfde gelijk krijgen als die twee verhuurders uit 2018, dan is het fundament onder de wet weg. Dan heb je een heel groot probleem, of je nou voor of tegen de verhuurderheffing bent. Dan vind ik dat de regering ook eerlijk met ons moet praten over de vraag: is het wel gepast om zo'n zwaar middel als belastende terugwerkende kracht in de wet op te nemen als je zelf hebt zitten slapen? Dat doen we eigenlijk nooit, omdat dat niet past in de rechtsstaat. Ik hoor daar graag de reactie van de minister op.

Voorzitter. Het vreemde is dat als je het dossier bestudeert, je denkt: er wordt vooral veel niet verteld. Er is een buitengewoon gebrekkige informatieverschaffing aan het parlement geweest. Wij hebben in de eerste anderhalf jaar niks gehoord over die twee toch wel bijzondere arresten van de Hoge Raad. Daar hebben wij niks over gehoord. Toen eind 2019 werd aangekondigd dat de minister met een spoedwet met terugwerkende kracht kwam, was te lezen dat kwam omdat een toenemend aantal belastingplichtigen een beroep deed op het gelijkheidsbeginsel. Wie dat waren en of dat nou over een paar Amsterdammers of Tilburgers ging of eigenlijk over de hele corporatiesector, hebben wij niet gehoord.

Tot slot is deze discussie in de Tweede en Eerste Kamer twee keer in de context van de verhuurderheffing als zodanig geplaatst. Ik heb de minister in mijn inbreng gevraagd: hoe staat het met dat grote onderzoek naar de verhuurderheffing? De minister zei: dat komt van de zomer. Ik heb vervolgens in de commissie gezegd: laten we het wetsvoorstel dan maar behandelen. Maar op het moment dat de minister dat in de memorie van antwoord schreef, lag het rapport over de toekomst van de sociale woningsector en de verhuurderheffing, waarover we de afgelopen dagen zo veel in de krant hebben gelezen, volgens mij op haar bureau. Ik kan geen andere conclusie trekken. Ook dat vind ik niet passen bij de informatieplicht die de regering heeft.

Voorzitter. Kort en goed, dit lijkt een technisch wetje, maar er zit meer in. Ik vind dat het vooral in de verhouding tussen de regering en het parlement niet goed is gegaan. Dat zien we ook weer op dit punt. Het gaat dan vooral om de vraag hoe de regering het parlement moet informeren over wetgeving. Het is nog altijd mogelijk dat ik mij alleen maar muizenissen in het hoofd heb gehaald en dat de minister zegt: het is een wetje van niks, zeg er maar gewoon ja tegen, niks aan de hand, we gaan gewoon verder. Maar vooralsnog luister ik met grote belangstelling naar het antwoord van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox. Wenst een van de leden nog het woord in eerste termijn? Dat is niet het geval.

Ik zie dat de minister in de gelegenheid is om de vragen van de Kamer direct te beantwoorden. Dan geef ik het woord aan de minister.