Plenair Recourt bij behandeling Aanvullingswet natuur Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 30 juni 2020 (2019/2020 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De natuur in Nederland boert al decennialang achteruit. Denk aan de schrikbarende terugloop van de biodiversiteit. Dat is niet acceptabel en het is aan de overheid om dat tij te keren.

Hiervoor moet de overheid passende instrumenten hebben. Centrale vraag, ook bij de PvdA-fractie in dit debat, is of de invoeringswet en het invoeringsbesluit natuur Omgevingswet dat instrumentarium versterkt of verzwakt. We hebben hier zorgen over. Steeds duidelijker wordt dat het herstel van onze natuur in heel Nederland niet kan zonder centrale borging. Het eindrapport Remkes versterkt deze zorg alleen maar.

Ik dank de ministers en hun ambtenaren voor de beantwoording van de vele vragen die van de zijde van de Kamer zijn gesteld. De antwoorden op de tweede ronde schriftelijke vragen van dit huis hebben mijn fractie wel wat in verwarring gebracht. Want zowel de CDA-fractie als de gezamenlijke fracties van GroenLinks, de Partij voor de Dieren, 50PLUS en de PvdA werden in de beantwoording van hun kritische vragen gerustgesteld. De perspectieven waren alleen diametraal tegenovergesteld. Dan denk je: waar klopt het niet? Daar waar het CDA pleitte voor ruimte voor een lokale eigenstandige afweging, maakte onder meer mijn fractie zich zorgen dat dit lokale maatwerk in sommige regio's zal leiden tot besluiten waarbij de natuur aan het kortste eind trekt, of die niet passen in een noodzakelijke, regio-overstijgende aanpak. Hoe meent de minister deze perspectieven met elkaar te kunnen verenigen?

Nog een punt vooraf. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen afgelopen najaar zei de premier op mijn vragen over broodnodige stikstofmaatregelen dat wat hem betreft ook gekeken kon worden naar het verminderen van het aantal Natura 2000-gebieden in Nederland. Dit lijkt in flagrante strijd met de ambitie van ook dít kabinet om natuur en biodiversiteit te versterken. Kan de minister op dit punt het standpunt van het kabinet verhelderen? Zijn Natura 2000-gebieden alleen van Europa, of staat het kabinet voor deze natuur en nemen we dus zelf verantwoordelijkheid hiervoor zonder naar Europa te wijzen?

De huidige Wet natuurbescherming, en bijbehorend besluit natuurlijk, is nog jong, overzichtelijk en bevat materiële normen voor natuurbescherming. De wet die hiervoor in de plaats moet komen, de invoeringswet natuur, kent bijna geen materiele normen. Die staat in verschillende onderliggende AMvB's. De wet zelf creëert instrumenten, bevoegdheden en procedures. Dit is consequent, want in lijn met de rest van de Omgevingswet. Maar is het ook een vereenvoudiging? Mijn fractie betwijfelt dat. De minister heeft gewezen op de digitale ontsluiting van de relevante informatie middels het Digitaal Stelsel Omgevingswet, ook op het gebied van natuurbescherming. Maar dit staat los van de eenvoud of complexiteit van de wetgeving. Kan de minister nog eens uitleggen in welk opzicht dit aanvullingsspoor een verbetering is ten opzichte van die huidige Wet natuurbescherming? Het doel van de wet wordt ten opzichte van de Wet natuurbescherming teruggebracht — en niet verruimd — tot bescherming van de intrinsieke waarde van de natuur. Dit doel vormt dan een van de doelen die integraal moeten worden afgewogen via het mengpaneel, het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voordeel van dit systeem is dat natuurbelangen direct en integraal worden meegenomen in de totale belangenafweging. Het is ook niet zo dat de verschillende belangen altijd conflicterend zijn of dat natuurbelangen onaantastbaar zijn. Zo kunnen woningbouw en natuurontwikkeling in een specifiek geval ook samengaan. De zorg van mijn fractie op dit onderdeel is of natuurbelangen in de integrale afweging te snel het onderspit zullen delven. Zo zouden we op 3 mei hebben mogen genieten van een Formule 1-race middenin een natuurgebied. Kan de minister schetsen welke vormen van rechtsbescherming openstaan als wordt vermoed dat in de integrale belangenafweging het natuurbelang onvoldoende is meegewogen? Aan welke motiveringseisen moet een besluit voldoen om inzicht te krijgen hoe de natuurbelangen zijn meegenomen?

Europese regelgeving — de Vogel- en Habitatrichtlijn — vormt een belangrijke relativering op die integrale belangenafweging: hiervan kan niet worden afgeweken. Dit is ook de reden dat, anders dan andere onderdelen van de omgevingswet, hier sprake blijft van "nee, tenzij", zo antwoordt de minister ons schriftelijk. Het mag niet van Europa, tenzij Europa er niet over gaat of zelf ruimte geeft. Klopt deze redenering? Kan de minister nog een keer schetsen hoe groot de beslisruimte is buiten die richtlijnen? En begrijp ik goed dat voor de niet-Europese ruimte die overblijft nog wel het "ja, mits"-principe geldt? Of zijn er nog meer onderdelen van natuurbescherming waarvoor de regering landelijke bescherming noodzakelijk vindt?

Voor beslissingen binnen de "Europese ruimte" geldt dus logischerwijs toestemming vooraf. Voor alle zekerheid nog een keer de vraag: hoe verhoudt dit zich tot de meldplicht?

Het adviescollege stikstofreductie en natuurbescherming, in de volksmond de commissie-Remkes, adviseert de normen maar ook de controle hierop bij wet vast te leggen. De minister reageert in haar brief aan deze Kamer van 19 juni jongstleden dat via het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering een definitieve regeling wordt opgenomen voor de structurele aanpak van stikstofproblematiek. Tegen deze achtergrond zal een deel van de wet en het besluit die vandaag ter beoordeling voorliggen niet in werking treden.

Voorzitter. De PvdA-fractie had in eerste instantie grote moeite met dit procedurele voorstel. Want wat zou er vandaag dan precies ter toetsing voorliggen, maar in haar of hun brief ... Ik heb mijn tekst op één minister gericht, maar ik neem aan dat de bewindspersonen zelf uitmaken hoe ze gaan antwoorden. Ik zeg dus maar: in haar brief van 26 juni, afgelopen vrijdag, geeft de minister gelukkig precies aan welke artikelen niet in werking zullen treden met daarbij de toezegging dat de vervangende invulling van die niet in werking tredende wetgeving en AMvB aan beide Kamers ter beoordeling zullen worden voorgelegd. Dat maakt het in ieder geval toetsbaar en daarmee is de belangrijkste kritiek van mijn fractie op dit procedurele punt weggenomen.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Is de heer Recourt van mening dat het goed zou zijn geweest als wij niet alleen hadden geweten welke artikelen buiten werking treden, maar ook hoe de nieuwe invulling eruit had gezien?

De heer Recourt (PvdA):

Ja, dat was het fijnste geweest. Dan hadden we vandaag een compleet plaatje gehad. Stikstof is — dat ben ik helemaal met mevrouw Kluit eens — een belangrijk onderdeel waar het gaat om natuurbescherming. Maar de andere kant is dat er nu een slecht onderdeel uit de wet wordt gehaald — die toezegging is er — en dat er hoogstwaarschijnlijk, de commissie-Remkes lezende en de reactie van het kabinet daarop, een beter onderdeel voor terugkomt met de garantie dat we daar ook nog over kunnen oordelen. Dat is voor mijn fractie wel acceptabel. Het is niet ideaal.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Als de Wet stikstofreductie en natuurverbetering niet in werking treedt om wat voor reden dan ook — een tweede coronagolf, verkiezingen — dan nemen wij vandaag of volgende week wellicht een wet aan waarin de PAS en de Spoedwet aanpak stikstof langer blijven werken. Heeft u het idee dat daarmee de stikstofcrisis onnodig lang blijft duren?

De heer Recourt (PvdA):

Als dat het geval zou zijn wel. Evident. Dat is natuurlijk een traject dat los van deze wet loopt, namelijk de worsteling van dit kabinet om goed invulling te geven aan de uitspraak van de rechter en de rechter zegt — ik wil discussies over de rol van de rechter voorkomen — alleen maar heel terecht dat Nederland gehouden is die stikstof op een goede manier te regelen. Dat is op dit moment nog lang niet het geval.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Wat betekenen die procedurele voorstellen nu precies materieel? Ik zal mijn vraag toelichten ook aan de hand van het eindrapport van de commissie-Remkes. Daarin wordt geadviseerd de regie bij natuurbescherming en dus ook stikstofreductie bij de provincie te leggen, in lijn met het voorliggende wetsvoorstel. Ik citeer het rapport: "Het is aan de provincies om de opgave per Natura 2000-gebied in beeld te brengen, te concretiseren wat nodig is om de doelen te bereiken, en welke bijdrage daaraan kan worden geleverd met een gebiedsspecifieke aanpak."

Het is bekend dat het college van de provincie ... Ik moet even goed kijken, voorzitter, want ik begrijp mijn eigen zin niet meer. Dat is niet zo best.

De voorzitter:

Doet u het rustig aan. De klok loopt wel door.

De heer Recourt (PvdA):

Uiteraard, maar ik heb gelukkig ruim ingeschreven, voorzitter. Nu snap ik de zin weer; hij is wat cryptisch. Het is bekend dat het college van de provincie met de grootste uitdaging op het gebied van stikstofvermindering, zeer kritisch staat tegenover actieve en gedwongen verkleining van de grootte van de veestapel. En laat ik dan maar meteen de provincie noemen, want dan wordt het voor iedereen duidelijk. Ik maak me zorgen over de provincie Brabant.

De commissie-Remkes voorziet het gevaar van tegenwerkende provincies en schrijft: "De nationale reductie wordt daarbij door het Rijk vertaald naar de opgave per provincie. Er dient wettelijk te worden vastgelegd dat provincies, binnen hun verantwoordelijkheden, gehouden zijn uitvoering te geven aan het Programma Nationale Natuurdoelstellingen, binnen de in dat programma gegeven kaders. De minister moet de bevoegdheid krijgen om, indien uitvoering niet binnen de gestelde kaders plaatsvindt, aanwijzingen te geven aan de provincie(s) die het betreft, naast de mogelijkheid om de kaders aan te scherpen."

Voorzitter. Gaat de minister dit onderdeel van het advies integraal overnemen? Betekent het voorgaande dat het invoerings-KB voor de gehele omgevingswet pas aan het parlement wordt voorgelegd als het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet op dit onderdeel is aangepast of ingeregeld? Zo nee, hoe kunnen wij dan nu reeds inschatten of de natuurbescherming in iedere provincie materieel voldoende gewaarborgd blijft?

Voorzitter. Mijn fractie weegt het antwoord op deze vragen zwaar mee in de eindafweging. Het is namelijk lastig een wet te beoordelen als een fundamenteel element, te weten een heldere en vertrouwenwekkende rolverdeling tussen centrale en decentrale overheden niet goed is geborgd. Begrijp me goed, ik wil niet af van het beginsel dat provincies het beste weten op welk onderdeel van hun provincie ingegrepen moet worden. Het gaat mij en mijn fractie om het vaststellen van de normen, het controleren daarop en het bijsturen daarop.

Ik ga naar een ander onderwerp. De Tweede Kamer heeft het amendement van D66 en de ChristenUnie nipt verworpen dat beoogt voor internationaal en Europees voorgeschreven doelstellingen voor natuur eenzelfde waarborg in de Omgevingswet op te nemen als bijvoorbeeld voor water- en luchtkwaliteit is geregeld. Gekozen is voor het verankeren van de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitattypen als omgevingswaarden. De minister is geen voorstander van deze oplossing omdat de staat van instandhouding moeilijk te kwantificeren is, zo hebben we gelezen. Mijn fractie denkt hier vooralsnog anders over. Via de elementen verspreidingsgebied, omvang populatie, kwaliteit habitat en toekomstperspectief lijkt kwantificatie mogelijk. Het is een gemiste kans dat de natuur zo niet als omgevingswaarde is opgenomen. Kan de minister mijn fractie nog eens uitleggen hoe de verplichting tot de gunstige staat van instandhouding vanaf het begin van besluitvorming wordt gerespecteerd en hoe hier aan het einde rechtsbescherming voor kan worden gezocht? Zijn er inmiddels nieuwe omstandigheden die maken dat de minister nu wel positief tegen het in het amendement verwoorde beleid aankijkt, bijvoorbeeld omstandigheden die liggen in het eindrapport van de commissie-Remkes?

Tot slot, voorzitter. Sommigen zien de natuur in Nederland als een luxe. Fijn om in te wandelen, maar als de economie dat vraagt, dan wandel je maar ergens anders. Dit miskent dat we misschien juist wel specifiek in Nederland afhankelijk zijn van een vitale en diverse natuur. Het is een kwetsbaar systeem, waar je niet zomaar elementen uit kunt verwijderen zonder dat dat hele systeem, inclusief de mens zelf, in gevaar komt. De coronapandemie heeft ons eens temeer op dit pijnlijke feit gewezen. Dat is het belang dat we moeten beschermen. De vraag is of dit voldoende wordt geborgd met de wet die vandaag voorligt. Ik ben erg benieuwd naar de antwoorden van de ministers. Zij wegen, nogmaals, zwaar mee in de afweging die de Partij van de Arbeid na afloop van dit debat gaat maken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw Moonen namens de fractie van D66.