Plenair Sent bij behandeling Meer ruimte voor nieuwe scholen



Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.13 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Sent i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter, en ook dank u wel, bode. Goed onderwijs is de basis voor een harmonieuze samenleving waarin iedereen een gelijke kans heeft haar of zijn dromen te realiseren. Goed onderwijs moet voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn. Dat mag niet afhankelijk zijn van waar je geboren bent en wie je ouders zijn. De PvdA wil dat ieders talent zich optimaal kan ontwikkelen. Dat is niet alleen goed voor het individu, maar daar heeft de hele samenleving profijt van. In theorie zou onderwijs de grote gelijkmaker moeten zijn, waarbij kansen afhankelijk zijn van wat je doet en niet van wie je bent. Maar in de praktijk is onderwijs steeds meer een wedstrijd geworden, waarin degenen die met de grootste voorsprong aan de start komen ook de beste kans hebben om winnaars te zijn. Onderwijs is steeds vaker een ongelijkmaker geworden.

Het probleem is dat goed onderwijs steeds meer een schaars goed is geworden. De redenen daarvoor zijn veelvuldig: onze vroegselectie in het onderwijs, waardoor kinderen al op jonge leeftijd worden toegewezen aan een bepaald niveau, het lerarentekort, dat zich niet gelijkmatig over scholen verspreidt, de toename van het aantal bijlessen en toetstrainingen, waar vaak hoge prijzen voor moeten worden betaald, de toename van privaat onderwijs en ga zo maar door.

Om ervoor te zorgen dat goed onderwijs de basis biedt voor gelijke kansen in onze samenleving is het nodig om een aantal fundamentele keuzes te maken. Blijkens het voorliggende wetsvoorstel meent de regering daaraan bij te dragen door het makkelijker te maken om scholen te stichten op basis van de belangstelling van ouders en leerlingen. Maar welke ouders en leerlingen tonen eigenlijk een dergelijke belangstelling? Zijn dat niet de ouders van leerlingen die toch al alles uit de kast kunnen halen zodat hun kinderen zich kunnen ontwikkelen? En welke ongewenste gevolgen heeft dit voor de continuïteit van bestaande scholen?

Voorzitter. Het is opvallend dat de VO-raad in eerste instantie gematigd positief was over het voorliggende wetsvoorstel, maar zich later tegen het wetsvoorstel heeft uitgesproken. Kernpunt van de VO-raad is dat het wetsvoorstel op zichzelf past bij maatschappelijke ontwikkelingen, maar niet ten koste mag gaan van de samenwerking die nodig is om onderwijsaanbod in krimpregio's in stand te houden. Echter, deze krimp is inmiddels over bijna de gehele linie een feit. Daarom zoeken steeds meer scholen de samenwerking op om de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs te kunnen borgen. Nieuwe initiatieven zoals aangemoedigd door het voorliggende wetsvoorstel kunnen daarentegen een risico vormen voor de samenwerking tussen bestaande schoolbesturen in de regio, de concurrentie versterken en daarmee de kwaliteit van het totale onderwijs onder druk zetten. Bovendien is er op veel plekken nu al meer dan voldoende onderwijsaanbod, aldus de VO-raad.

Graag sta ik eerst stil bij die maatschappelijke ontwikkelingen. Deze bieden ons steeds meer keuzemogelijkheden, van energieleverancier tot zorgverzekeraar, van pakketbezorger tot telefoonaanbieder, en ga zo maar door. Inmiddels is de keuze zo reuze dat we kampen met keuzestress. De overdaad aan keuzes schaadt ons psychologische en emotionele welzijn. Daarom vraagt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bijzondere aandacht voor ons beperkte doenvermogen. En dat leidt bij mijn fractie tot twee vragen voor de minister. Welke ouders zitten er op nog meer keuzes te wachten? En wat is het profiel van ouders die iets met die keuzes doen?

Dan kom ik op het punt van de VO-raad over de noodzaak tot samenwerken in plaats van concurreren. Dit sluit naadloos aan bij de oproep van de regering aan hogescholen en universiteiten om meer te gaan samenwerken en minder met elkaar te concurreren, zoals beschreven in de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek. Kan de minister uitleggen waarom er in het p.o. en vo meer concurrentie moet komen en in het wo juist minder? Die vraag krijgt extra urgentie tegen de achtergrond van dalende leerlingenaantallen. Immers, die zorgen voor grote vraagtekens bij de verwachting van de regering dat door het voorliggende wetsvoorstel ongeveer evenveel nieuwe scholen ontstaan als dat er scholen fuseren en sluiten. Mogen wij hieruit concluderen dat de minister weinig waarde hecht aan de continuïteit en kwaliteit van de bestaande scholen?

Voorzitter. Volgens de PvdA moeten schoolbesturen inspelen op de wensen van ouders en leerlingen en hier ruimte voor bieden binnen het bestaande onderwijsaanbod in de gemeenten en de regio, laat daar geen misverstand over bestaan. Het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) is naar onze mening dé plek om te bespreken of het onderwijsaanbod in de regio nog voldoende aansluit bij de wensen van ouders en leerlingen. Echter, de PvdA is géén voorstander van nieuwe initiatieven gericht op een specifieke doelgroep die leiden tot het ondermijnen van een breed aanbod en van de maatschappelijke opdracht aan scholen om voor elke leerling goed onderwijs te verzorgen.

De Onderwijsraad maakt zich in zijn rapport getiteld Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel zorgen om deze ontwikkeling. Terwijl de school bij uitstek de plaats is waar jongeren moeten leren omgaan met verschillen, komen leerlingen met verschillende sociale achtergronden elkaar steeds minder vanzelfsprekend tegen. Het onderwijs kan hierdoor maar beperkt bijdragen aan sociale samenhang in de samenleving. Acht de minister deze segregatie wenselijk? Zo nee, wat mogen we op dit terrein van hem verwachten?

Zoals emeritus hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens in de Tweede Kamer uitlegde, leidt het voorliggende wetsvoorstel tot meer segregatie in het onderwijs. Ook onderwijsjuristen wezen er tijdens de hoorzitting op dat hoger opgeleide ouders waarschijnlijk vaker gebruik gaan maken van de nieuwe mogelijkheden die het voorliggende wetsvoorstel biedt. Daardoor zullen de nieuwe scholen mogelijk voor de elite worden, waardoor de segregatie zal toenemen. Acht de minister dit wenselijk? Zo nee, wat zal hij doen om dit tegen te gaan?

Voorzitter. De recent verschenen Staat van het Onderwijs laat positieve punten én aandachtspunten zien. Onder de eerste categorie vallen de prestaties bij het centraal examen — de setting hier roept een beetje herinneringen op aan dat centraal examen — de stijging van de diplomahoogte en een goed veiligheidsbeleid op ruim driekwart van de scholen. Zorgen zijn er daarentegen aangaande het schoolleiders- en lerarentekort, de kans op ongelijkheid, de stijging van het aantal schoolverlaters, de toename van het aantal zwakke scholen, dalende prestaties op gebied van leesvaardigheid en de groei van het voortgezet speciaal onderwijs. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot deze aandachtspunten, zo vraag ik de minister.

De Staat van het Onderwijs benoemt de zorgen om de onderwijskwaliteit. In 2019 stijgt het aantal onvoldoende en zeer zwakke scholen. Er worden nog steeds, soms grote, verschillen gesignaleerd in de kwaliteit van scholen en in de prestaties die zij weten te realiseren met vergelijkbare leerlingpopulaties. Dit leidt bij mijn fractie tot de volgende vraag aan de minister. Zal het voorliggende wetsvoorstel deze verschillen verkleinen of juist vergroten?

Krimp kan ook gevolgen hebben voor de onderwijskwaliteit, zo valt te lezen in de Staat van het Onderwijs. Een dalend aantal leerlingen leidt tot minder inkomsten voor de school, omdat de bekostiging is gebaseerd op het aantal leerlingen. Het kan daardoor lastiger worden om kwalitatief goed onderwijs te blijven geven als de vestiging te klein wordt. Acht de minister dit effect op bestaande scholen als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel wenselijk?

Voorzitter. Voorts bevat het wetsvoorstel een aantal individuele onderdelen die vragen oproepen bij mijn fractie. Zo worden ouderverklaringen gebruikt bij de belangstellingsmeting. Echter, deze verklaringen zijn geheel vrijblijvend. Er is geen formeel-juridische verbindendheid van deze verklaringen. Dat kan ook niet, want kinderen zullen vaak al op een andere school zijn gestart tegen de tijd dat de nieuwe school opent. Wat stelt zo'n ouderverklaring dan nog voor? Het verbaast mijn fractie verder dat ouders van 4-jarigen en van 12-jarigen hun belangstelling kenbaar kunnen maken, want deze kinderen zitten gebruikelijk al op een basisschool dan wel op het voortgezet onderwijs. Volgens de regering zijn dit ouders die mogelijk overwegen over te stappen naar een nieuwe school. Hoeveel eersteklassers uit het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs stappen uit ontevredenheid eigenlijk over naar een andere school, zo vraag ik de minister.

Als wij de berekeningen uit de nadere memorie van antwoord goed begrijpen, kan het volstaan om voor een mavo 225 handtekeningen te verzamelen, voor een havo 250 en voor een vwo 200. Zo ingewikkeld is het dus niet om deze scholengemeenschap te starten. Maar vervolgens moeten er straks in het derde jaar 438 leerlingen zijn ingeschreven, en slechts een derde van de scholengemeenschappen heeft dit de afgelopen tien jaar gehaald, zo begrijp ik de berekening in antwoord op onze vragen. Moeten deze dan vervolgens de deuren sluiten? Nogmaals, twee derde van de scholen haalt het niet. Vindt de minister dat een verantwoorde investering van gemeenschapsgeld?

Voorzitter. De PvdA roept de regering op om fundamentele keuzes te maken die wél een bijdrage leveren aan goed onderwijs dat voor iedereen toegankelijk is. De eerste is dat we weer moeten waarderen wat van waarde is. Dit betekent dat we veel meer moeten investeren in ons onderwijs.

Een tweede fundamentele keuze is dat je voor gelijke kansen moet durven om ongelijk te investeren. Voor leerlingen die met meer achterstand beginnen aan hun schoolcarrière moet onderwijs juist de grote gelijkmaker zijn.

De derde fundamentele keuze is dat alle kinderen de kans moeten krijgen zich ten volle te ontwikkelen, door het uitstellen van het selectiemoment voor een specifiek schooltype. Immers, het onderwijsstelsel mag nooit een belemmering vormen voor de ontwikkeling van kinderen.

De vierde fundamentele keuze in het belang van gelijke kansen is dat we af moeten van het idee dat onderwijs een wedstrijd is die je wint door op het hoogste niveau terecht te komen, en die afhankelijk is van je voorsprong bij de start. Onderwijs hoort een plek te zijn waar iedereen zich op haar of zijn manier maximaal ontwikkelt, zonder hiërarchie.

De vijfde fundamentele keuze betreft het verbannen van perverse prikkels uit het onderwijs. Zo zorgen lijstjes met slagingskansen op middelbare scholen ervoor dat zij leerlingen liever een jaar over laten doen of ze af laten stromen naar een lager niveau. Ik zie dat mevrouw Bikker wil interrumperen, maar zal ik mijn lijstje nog even afmaken? Het zijn er zeven; dat zal u deugd doen.

De zesde fundamentele keuze is dat alle leerlingen mee mogen doen, los van de dikte van de portemonnee van hun ouders. Dat betekent dat extra ouderbijdragen voor schoolreisjes, boeken en andere activiteiten ook daadwerkelijk vrijwillig moeten worden gedaan, zonder dat kinderen worden benadeeld.

Tot slot, als zevende, geloven we dat een leven lang leren niet mag stoppen na het behalen van je diploma, aan het begin van je loopbaan. De overheid moet daarom randvoorwaarden bieden en mogelijkheden scheppen om en leven lang leren echt in de praktijk te brengen.

Kan de minister instemmen met deze fundamentele keuzes? En hoe sluit het voorliggende wetsvoorstel dan aan bij deze fundamentele keuzes?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Collega Sent pakt het getal zeven. Dat is een prachtig getal; dat is een volheid. Daarmee legt ze een aantal fundamentele keuzes neer. Maar in haar bijdrage daarvoor heb ik louter de zeven, of misschien wel meer, schaduwkanten gehoord die zij ziet aan dit wetsvoorstel. Nu vraag ik mij af hoe collega Sent reflecteert op het startschot van deze hele richtingvrije planning. Mevrouw Jorritsma was daarbij, zag ik. Zij zette haar handtekening onder een motie die werd geïnitieerd door een oud-PvdA-collega van u, de heer De Cloe, in de Tweede Kamer. Daar werd gezegd: ouders vinden te weinig een school die aansluit bij hun voorkeur. Dus ooit gaf de Partij van de Arbeid het startschot en was "hoe kunnen we zorgen dat ouders een school vinden die past bij hun diepste overtuiging om het goede leven ook richting hun kinderen vorm te geven?" juist een fundamentele vraag, maar nu mis ik die reflectie. Zou collega Sent daarop willen reageren?

Mevrouw Sent (PvdA):

Wat ik in mijn inbreng naar voren heb gebracht, is het punt dat ook de heer Ganzevoort naar voren heeft gebracht, namelijk de zorg dat we steeds meer segregatie hebben in het onderwijs, dat er hokjes ontstaan en dat er pluriformiteit tussen scholen is, maar geen pluriformiteit binnen scholen. Mijn zorg bij het voorliggende wetsvoorstel is dat dit de pluriformiteit tussen scholen wel stimuleert, maar de pluriformiteit binnen scholen niet en dat er daarmee ook zorgen bestaan over gelijke kansen die kinderen moeten krijgen en onderwijs als ultieme gelijkmaker. We zien nu dat onderwijs de ultieme ongelijkmaker is.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Maar dan is toch nog steeds de vraag hoe ouders aansluiting vinden bij scholen die passen bij die overtuiging. Daar hoor ik nog geen reflectie op. Ik deel uw zorg over de segregatie, met name op sociaal-economisch vlak. Maar als we de bestaande situatie bezien, vraag ik me af of dit wetsvoorstel, of je er nou voor of tegen bent, het winnende lot in de loterij of de beslissende sleutel is. Komt het daarmee niet veel meer aan op volkshuisvesting in plaats van woningmarkt, op een gemeente die daarin juist heel slim haar keuzes maakt en niet eerst in de Vinex-wijken de huur openstelt en een basisschool laat vullen en daarna de villawijk openstelt, die naar de volgende basisschool gaat? Zitten daar dan niet de wezenlijke vragen? Vliegt u nu eigenlijk niet om de prachtige vrijheid van richting heen, die uw collega De Cloe met steun van mevrouw Jorritsma en anderen ooit juist als startschot gaf? Daarbij zou ik willen aanvullen dat dit wetsvoorstel ooit begon in de vorige kabinetsperiode, dus ik ben nog steeds wel benieuwd naar die reflectie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik stel de inbreng van mevrouw Bikker zeer op prijs. Ik denk dat je onderwijs inderdaad niet los kunt zien van volkshuisvesting en andere ontwikkelingen. We zien ook vaak dat de zwakste schouders te maken krijgen met een stapeling van zorgen, zoals zorgen om een flexibel contract, zorgen om gelijke kansen in het onderwijs en zorgen om een betaalbare woning. Dus ik vind dat dit inderdaad niet los kan worden gezien van die andere ontwikkelingen. Ik heb een aantal fundamentele keuzes voorgelegd voor als wij dit wetsvoorstel als onderwijswetsvoorstel beoordelen. Dat is de maatstaf waarlangs wij dit wetsvoorstel beoordelen. Dat heeft te maken met onderwijs als gelijkmaker, met elkaar tegenkomen in het onderwijs en allerlei zorgelijke ontwikkelingen die wij nu constateren. Die zorgelijke ontwikkelingen zie ik niet geadresseerd in het voorliggende wetsvoorstel.

De voorzitter:

Mevrouw Bikker, derde keer.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Maar dan constateer ik toch dat de Partij van de Arbeid haar inzet voor een richtingvrije planning — dat was haar inzet van 2013 tot voor kort — eigenlijk loslaat en geen vervolg meer geeft.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik vind dat we alles in balans moeten zien. We moeten onderwijs in balans zien met volkshuisvesting en kansen op de arbeidsmarkt. We moeten onderwijs beoordelen langs de fundamentele keuzes die ik heb geschetst. Ik maak mij zorgen over onbedoelde neveneffecten van het voorliggende wetsvoorstel op bestaande scholen en segregatie tussen scholen. Dat vinden wij onwenselijk.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Misschien kan ik hierbij aansluiten. Volgens mij delen mevrouw Sent en ik heel veel als het gaat om de zorg en segregatie. Haar zeven punten van het ideaal zijn bij mij niet allemaal gelijk geland. Ik heb altijd moeite met lijstjes. Bij de tien geboden struikel ik ook altijd ergens halverwege, maar dat even terzijde. Ik denk dat we heel dicht bij elkaar komen, maar de vraag is of dit wetsvoorstel daarover gaat. Dat is voor ons in ieder geval wel een punt van afweging. Er kunnen nu ook al nieuwe scholen worden gesticht. Of we nu wel of niet deze wet aannemen, er komen af en toe nieuwe scholen bij. De vraag is op grond waarvan. De vraag is of het oude stelsel, waarin primair de richting bepalend was — al kon je er altijd een beetje omheen — goed werkte. Krijg je daarmee niet allerlei oneigenlijke situaties? Scholen kunnen zeggen: dan worden we maar een katholieke school, want die is er in deze regio nog niet; eigenlijk doen we niks met het katholicisme, maar dat is dan ons vehikel om binnen te komen. Dat wordt hier geadresseerd: het richtingenprobleem. Wat geadresseerd wordt, is het punt dat er kwaliteitseisen vooraf gesteld moeten worden. Ik deel vooral de segregatievragen. Vandaar dat ik zeg: je moet waarborgen inbouwen. Maar dat is niet de essentie van deze wet, toch? Als deze wet niet wordt aangenomen, wat wordt er dan anders in de zorg van mevrouw Sent over nieuwe scholen?

Mevrouw Sent (PvdA):

Dit wetsvoorstel voegt ruimte voor segregatie toe. Dat is mijn zorg. In een brief die wij gisteren ontvingen, staat dat heel mooi: dit is geen wetsvoorstel voor meer ruimte voor nieuwe scholen, maar een wetsvoorstel voor meer ruimte voor segregatie. Juist binnen een context waarin we ons steeds meer zorgen maken over het feit dat leerlingen elkaar niet treffen op school, dat school geen gelijkmaker maar een ongelijkmaker is, vind ik dat punt van segregatie heel erg zwaar wegen. Er is een amendement over aangenomen in de Tweede Kamer, maar dat biedt nog onvoldoende waarborgen voor het adequaat adresseren van die segregatie, vooral omdat je het niet voorafgaand aan het starten van een nieuwe school kunt inbouwen. Als je het achteraf constateert, wat doe je dan met de arme leerlingen die al op die school zitten?

Ook heb ik een aantal andere, individuele zorgen onder de aandacht gebracht. Twee derde van de scholen weet uiteindelijk niet het benodigde aantal leerlingen aan te trekken. En wat is nou de waarde van zo'n ouderverklaring? Als je ouders van 4-jarigen en 12-jarigen bevraagt, wat is zo'n handtekening dan waard? Die zorgen wegen zwaar voor ons. Dat heb ik hopelijk duidelijk gemaakt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Die concrete punten snap ik. Daar horen we zo meteen wel een antwoord op. Ik hoef die niet te verdedigen. Ik ken de brief waar mevrouw Sent uit citeert. Dat is een brief van VOS/ABB en de VOO, de Vereniging Openbaar Onderwijs, die op het punt van segregatie niet hetzelfde bedoelen als mevrouw Sent. Mevrouw Sent heeft het over sociaal-economische segregatie — dat heb ik ook benadrukt — maar dat is een ander punt dan in de brief genoemd wordt. Ik vind het dus iets te makkelijk om daarnaar te verwijzen. Ik deel volstrekt de zorg. Ik heb de minister ook gevraagd om op dat punt toezeggingen te doen. Maar mijn vraag is wel of dat nou de essentie van deze wet is. Daar heb ik nog geen antwoord op gehoord van mevrouw Sent. Dat gaat dus eigenlijk over de richting, in antwoord op de vraag van mevrouw Bikker.

Mevrouw Sent (PvdA):

Wat mij betreft is de essentie: onderwijs als gelijkmaker. Wat mij betreft is de essentie de zeven fundamentele keuzes die ik graag nog een keer, niet als lijstje, maar als samenhangend betoog, met de heer Ganzevoort deel. Dan zie ik niet dat dit wetsvoorstel een bijdrage levert op basis van die zeven fundamentele keuzes en punten die ik heb aangedragen.

De heer Pijlman i (D66):

In mijn eigen verhaal ga ik ook nog in op de wordingsgeschiedenis van dit wetsvoorstel. Ik wist niet dat mevrouw Jorritsma ook bezig is geweest met onderwijs. Samen met D66, de Partij van de Arbeid en GroenLinks heeft zij toen, 27 jaar geleden, een motie ingediend die de wording van dit wetsontwerp is geworden. Het heeft allemaal lang geduurd; dat heeft ook met artikel 23 te maken. Het stuk is voorbereid door het vorige kabinet. Het ligt nu voor. En nu zie ik u aan de hand van dit wetsvoorstel eigenlijk het hele onderwijsbeleid van dit kabinet bekritiseren. Mijn concrete vraag is: zat de Partij van de Arbeid toen, 27 jaar geleden, en 4 jaar geleden helemaal fout?

Mevrouw Sent (PvdA):

De PvdA heeft altijd hetzelfde doel voor ogen gehad: onderwijs als ultieme gelijkmaker. Je moet bekijken welke instrumenten je daar het beste voor kunt inzetten. Welke instrumenten hebben mogelijk onbedoelde neveneffecten? Hoe verandert ook de context? Hoe moet je je tot die context verhouden bij het realiseren van je doel? Zo moet mijn inbreng gelezen worden.

De heer Pijlman (D66):

Dan constateer ik dat u nu afstand neemt van de vorige regering, van het huidige beleid en ook van een groot deel van het verleden van uw eigen partij.

De voorzitter:

Mevrouw Sent, vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Sent (PvdA):

Die constatering deel ik niet. Ik heb helder uiteengezet wat onze uitgangspunten waren, wat ze altijd al zijn geweest en wat ze nu zijn. Ik heb het wetsvoorstel langs die meetlat gelegd en ik heb geconstateerd dat er zeer ernstige zorgen zijn over ongewenste neveneffecten van het voorliggende wetsvoorstel op het gebied van segregatie. Daarin word ik gesteund door de VO-raad, door de Onderwijsraad, door de VOS/ABB, die het wel degelijk heeft over segregatie, ook in sociaal-economische zin. Ik voel mij dus goed gesteund bij het onder de aandacht brengen van dit probleem.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja, voorzitter. Ik rond af. Het voorliggende wetsvoorstel past in de poging om meer concurrentie in het onderwijs te creëren. Op bepaalde terreinen hebben scholen door marktwerking al meer ruimte gekregen om eigen accenten te leggen in hun onderwijscurriculum. Ze kunnen bijvoorbeeld Engelstalig onderwijs aanbieden, zonder dat de overheid zich daar ogenblikkelijk mee bemoeit. Ze kunnen extra aandacht schenken aan topsport, muziek of bètavakken, zonder hierover eerst uitgebreid met het ministerie in conclaaf te gaan.

Daar komt evenwel een nieuw probleem uit voort, want wie bepaalt de maatstaven voor onderwijskwaliteit? Dat is de overheid. Door vrije concurrentie aan te moedigen op basis van haar eigen kwaliteitscriteria, stimuleert ze scholen om zich aan haar toezichtskader te conformeren. Dat leidt tot de vraag hoeveel ruimte voor nieuwe scholen het voorliggende wetsvoorstel eigenlijk biedt. Op die retorische vraag mag de minister mij het antwoord schuldig blijven, maar naar zijn antwoorden op de andere vragen van de PvdA kijk ik met belangstelling uit.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Dan is het woord aan mevrouw Adriaansens namens de VVD-fractie voor haar maidenspeech.