Plenair Pijlman bij behandeling Meer ruimte voor nieuwe scholen



Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Pijlman i (D66):

Dank, voorzitter. Collega Adriaansens: van harte. Dank ook voor uw mooie inhoudelijke betoog. We zien uit naar verdere debatten en samenwerking.

Op het moment dat de scholen weer open zijn, althans gedeeltelijk, houden wij hier dit debat over het stichten van nieuwe scholen. Wij realiseren ons terdege dat dit op dit moment niet het probleem is van het onderwijs. Maar uiteraard zijn we blij dat we dit debat op deze plek ook kunnen voeren, want het voorstel ligt er al een tijd.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt er, los van de klassieke richtingen, de denominaties, meer ruimte geboden voor het stichten van nieuwe scholen door ouders. Zij zijn immers de dragers van de vrijheid van onderwijs. Zo is het klassiek ingericht. Als dit voorstel wordt aangenomen, zal niet meer worden gewerkt met een berekening van veronderstelde belangstelling voor het stichten van een school, maar wordt de daadwerkelijke belangstelling gemeten voor de stichting van een nieuwe school. Dat kan op twee manieren: marktonderzoek of ouderverklaringen.

Daarnaast zal de te verwachten onderwijskwaliteit maatstaf zijn voor een positieve bekostiging van het in te dienen voorstel. Dat laatste vindt D66 een hele grote verbetering. Immers, tot dusver speelde onderwijskwaliteit geen enkele rol bij het besluit of een school wel of niet in het systeem en de bekostiging werd opgenomen.

Het voorstel is eigenlijk heel simpel en eenvoudig. Het geeft ouders, ook binnen een richting, ruimte om op grond van een gewenste pedagogische of didactische inrichting een school te stichten. Het begrip "richting" speelt dus bij het stichten van nieuwe scholen geen directe rol meer. Het onderscheid openbaar en bijzonder blijft wel bestaan, maar dat is het dan ook. Het begrip "richting" blijft overigens onveranderd van kracht bij de positie van bestaande scholen.

Om het zover te krijgen hadden we 27 jaar nodig. Het was in 1993 dat de Kamer een motie aannam van de Partij van de Arbeid, de VVD, D66 en GroenLinks — De Cloe, Jorritsma, Versnel en Willems — waarin werd uitgesproken "het mogelijk te maken het scholenbestand aan te passen aan veranderende voorkeuren van ouders". Maar toen begon het. Er werd een commissie ingesteld, er kwamen conferenties, er werden adviezen gegeven, adviezen gevraagd aan de Onderwijsraad, beleidsnotities geschreven, debatten gevoerd, voorstellen gemaakt, die na kritiek van de Raad van State — over artikel 23 —weer werden ingetrokken en aangepast om uiteindelijk te resulteren in dit voorstel. Ik denk dat het de eindstreep zal halen en dat is in deze context een groot compliment.

Voorzitter. Wie deze geschiedenis beziet, ziet de kramp waarin Nederland zit als het om artikel 23 gaat. Wie de discussie overziet, constateert dat het daarbij vooral gaat over de spanning die er is — bij interruptie zei ik er net iets over — tussen de vrijheid van richting, de denominatie, en de vrijheid van inrichting.

Artikel 23 is het langste artikel van onze Grondwet. Het bestaat meer dan 100 jaar en het heeft ons in het verleden veel gebracht. Maar is het in deze vorm nog toekomstbestendig? Wij vragen ons dat af. En wij niet alleen. In 2019 heropende Klaas Dijkhoff van de VVD de discussie. Hij vond dat artikel 23 aanpassing verdient als de vrijheid van onderwijs het mogelijk maakt om in Nederland salafistische scholen op te richten. Hij wilde het artikel aanpassen of ondergeschikt maken aan artikel 1 van de Grondwet. De discussie laaide eventjes op, maar verstomde ook al snel. Want de Grondwet aanpassen is een zaak van lange adem en er lijkt ook heel weinig consensus te zijn over hoe artikel 23 gemoderniseerd kan worden.

D66 wil die discussie wel aan. Met erkenning van de verworvenheden van artikel 23 moet je ook oog hebben voor de tekortkomingen. Uitgangspunt voor D66 is dat kinderen met verschillende achtergronden in een pluriforme samenleving als de onze, elkaar ontmoeten op school. Dat vermindert verzuiling. Dat vermindert polarisatie. Dat vermindert kansenongelijkheid. Acceptatieplicht en het voor iedereen toegankelijk zijn van het onderwijs staan, naast het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, bij ons voorop als het om aanpassing van artikel 23 gaat.

Voorzitter. De Raad van State is positief over het voorliggende wetsvoorstel, maar ook heel kort. Dat verbaast je als je kijkt naar de geschiedenis. Er staat: "Toetsing aan de Grondwet leert dat artikel 23 niet verplicht tot het gebruik van het begrip "richting" bij de oprichting van scholen." Nou, daar hebben we dan 30 jaar over gedaan!

Welke richtingen en denominaties kennen we nu inmiddels in dit land? Openbaar, katholiek, protestants-christelijk, algemeen christelijk, evangelisch, reformatorisch, gereformeerd, gereformeerd-vrijgemaakt, interconfessioneel, hindoeïstisch, islamitisch, joods, humanistisch, algemeen bijzonder en bijzonder neutraal. Daarbinnen heb je dan weer allerlei dingen. Binnen het zonet genoemde islamitische onderwijs heb je bijvoorbeeld het liberale, het orthodoxe en het salafistische onderwijs. Het kan allemaal. En dan hebben we nog de inrichtingsprincipes binnen de richtingen: dalton, jenaplan, montessori en iederwijs, om maar eens wat te noemen.

De versnippering is groot en groter geworden. Wij kunnen op grond van de inrichting van onze rechtsstaat wel bezwaren hebben tegen het stichten van bijvoorbeeld een salafistische school of het toepassen van het gelijkheidsbeginsel op orthodox-christelijke scholen — en de discussie daarover laait begrijpelijkerwijs steeds maar weer op — maar voorkomen kunnen we het niet, als we niet bereid zijn artikel 23 aan te passen of ondergeschikt te maken aan artikel 1 van de Grondwet.

Voorzitter. In artikel 23, lid 4 wordt de overheid opgedragen via de gemeente er zorg voor te dragen dat er voldoende openbaar algemeen toegankelijk lager onderwijs aanwezig is. Ik vroeg de minister in het voorlopig verslag hoe hij dit nu toetst. Daar kreeg ik, eerlijk gezegd, een weinig bevredigend antwoord op. "Er is al sinds lange tijd zo'n 70% bijzonder onderwijs en 30% openbaar onderwijs, en dat zal ook wel niet veranderen door dit voorstel", verwacht de regering. Maar mijn vraag was hoe de regering invulling geeft, via de gemeentes, aan dit lid 4 van artikel 23. Want je had mogen verwachten — anderen zeiden het ook — dat door de ingezette loslating van de denominatie, zoals is gebeurd na de Tweede Wereldoorlog, wijzigingen zouden ontstaan in die verhoudingen. Maar dat is niet zo, zegt de minister. Maar welk zicht heeft de regering hier dan op? En met welke instrumenten toetst het kabinet, de minister, lid 4 van artikel 23? Of anders gezegd: wanneer is er nou te weinig openbaar onderwijs en schiet de overheid tekort als het gaat om de handhaving en uitvoering van artikel 23, lid 4? Graag een reactie.

En nu, bij dit wetsontwerp over de stichting van nieuwe scholen, zou het dan ook voor de hand liggen dat je, bijvoorbeeld in een nieuwe wijk, begint met algemeen toegankelijk, dus openbaar of bijzonder neutraal, onderwijs. Ook daar zou ik graag een reactie op krijgen.

In de discussies rond artikel 23 probeert het kabinet nu richtingen die op gespannen voet zouden kunnen staan met de Nederlandse rechtsstaat, bij te sturen door de inrichting van het burgerschapsonderwijs. Maar wie het debat daarover, in de Tweede Kamer en ook maatschappelijk, volgt: het is een moeizame discussie. Veel richtingen beroepen zich hierbij weer op de inrichtingsvrijheid. Wanneer verwacht de minister dat hij hier met een concreet voorstel kan komen?

Voorzitter. De vraag die nu bij dit voorstel opkomt, en die ook al door velen is gesteld, is of dit voorstel niet segregatie bevordert. In het voorlopig verslag schrijft de minister in reactie op mijn vragen dat segregatie de regering uiteraard veel zorgen baart. De minister meent dat het vooral te maken heeft met de woonsegregatie in ons land en ook met de keuzevrijheid die ouders nu eenmaal hebben, naast mogelijkerwijze het toelatingsbeleid. Maar de minister zegt dat hij daar eigenlijk te weinig inzicht in heeft en dat hij daarom een onderzoek daarnaar heeft ingesteld. Het is al door naar ik meen mevrouw Adriaansens vermeld dat bijvoorbeeld Sietske Waslander in een onderzoek schrijft: dit voorstel kán in ieder geval de segregatie wel degelijk bevorderen.

Segregatie heeft, zo meent D66, uiteraard altijd verschillende oorzaken. Maar deelt de minister de mening van onze fractie dat door de overheid bekostigde scholen altijd voor iedereen toegankelijk dienen te zijn? Is de minister ook nog van zins deze kabinetsperiode met voorstellen te komen om segregatie tegen te gaan? Daarbij zou het overigens ook kunnen dat investeringen in kansengelijkheid ongelijk worden toegepast. Dat is eerder door naar ik meen mevrouw Sent gememoreerd. Als je ongelijke kansen hebt, dan zal er meer geïnvesteerd moeten worden in díe categorie om de segregatie op te heffen.

Dan een tussenvraag. Wat doet de minister nu we door de coronacrisis de achterstanden van een deel van de kinderen eigenlijk zien toenemen? Wat kunnen we daaraan doen? Ik vond overigens de initiatieven van de minister om daar met laptops in te voorzien, buitengewoon prijzenswaardig.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik heb met belangstelling naar het betoog van meneer Pijlman geluisterd. Ik onderschrijf zijn wens om scholen pluriform en toegankelijk te houden. Maar nu is het juist zo dat voorstellen vanuit de Tweede Kamer om die scholen algemeen toegankelijk te maken, niet gehonoreerd zijn. Ik ben dus benieuwd hoe de heer Pijlman dat beoordeelt.

De heer Pijlman (D66):

Daar hebt u gelijk in. Dat voorstel is hier eerder genoemd en dat is afgewezen. Ik wacht nu dus ook even de reactie van de minister af. Ik wacht af met welke initiatieven hij komt. Hij zal er ongetwijfeld ook nog wel op ingaan waarom dit voorstel in de Tweede Kamer is afgewezen. Overigens wordt er bij de stichting van nieuwe scholen wel degelijk aandacht besteed aan segregatie, maar niet zoals in dat afgewezen voorstel; daar hebt u gelijk in. Ik wacht het even af.

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de heer Pijlman aangeven wat hij van de minister verwacht inzake toegankelijkheid? Met welk antwoord is hij tevreden?

De heer Pijlman (D66):

Ik heb daar net iets over gezegd. Wij vinden dat scholen die door de overheid worden bekostigd, in principe algemeen toegankelijk moeten zijn. In mijn ideaalbeeld — u mag het weten — zijn scholen voor iedereen algemeen toegankelijk. Dat wil niet zeggen dat je dan niet aan godsdienst- of vormingsonderwijs zou kunnen doen. Ja, dat hoort erbij; dat is een onderdeel van onze cultuur. En ja, ik zou graag ruimte willen bieden aan iedere groep die daar nog iets aan toe zou willen voegen. Maar het stelsel dat wij hebben, maakt dat onderscheid wel heel groot. Daarom verwijs ik ook zo naar artikel 23. Dat is bij ons wel een lastige afweging. Dit voorstel zorgt er aan de ene kant voor dat ouders weer meer keuzevrijheid krijgen. Aan de andere kant zorgt het er ook voor dat er bij de stichting van nieuwe scholen echt kwaliteitseisen worden gesteld. Dat vinden wij een enorme vooruitgang.

De voorzitter:

U derde vraag, mevrouw Sent.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja, mijn derde en laatste. Mag ik daaruit concluderen dat als die toegankelijkheid niet verbetert, het wetsvoorstel niet op de steun van de heer Pijlman kan rekenen?

De heer Pijlman (D66):

Nu begrijp ik u niet.

Mevrouw Sent (PvdA):

Hoe zwaar weegt het punt van toegankelijkheid, vraag ik aan de heer Pijlman.

De heer Pijlman (D66):

Algemene toegankelijkheid weeg ik heel erg zwaar. Daarom ga ik ook in op artikel 23, en daarom vind ik het heel erg belangrijk dat de regering artikel 23, lid 4 naar voren brengt. Daar hoor je eigenlijk nooit iemand over. Dat is eigenlijk heel apart. Ons onderwijs is voor 70% bijzonder en voor 30% openbaar. Wanneer zeggen wij dan dat we dat niet meer begrijpen? Tegelijkertijd snap ik dat het kabinet heeft gezegd: we laten dat nu eens onderzoeken. Want er wordt wel veel gezegd dat bijzondere scholen niet algemeen toegankelijk zijn, maar is dat wel zo? Ik heb in mijn buurt buurtscholen die openbaar zijn, maar ook buurtscholen die christelijk zijn. Beide zijn algemeen toegankelijk. Dat is er dus ook.

Voorzitter. In de voorbereiding op dit plenaire debat ...

De voorzitter:

Ik zie nog twee interrumpanten, meneer Pijlman.

De heer Pijlman (D66):

Ah, neem me niet kwalijk.

De voorzitter:

Gezien de tijd wil ik u beiden vragen om één korte vraag te stellen, als dat mag. We lopen namelijk tegen een paar commissievergaderingen aan. Meneer Van Apeldoorn, één korte vraag.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Ik wil toch nog even doorgaan op de vraag van collega Sent. Begrijp ik nou goed dat de heer Pijlman zegt: de algemene toegankelijkheid van scholen is voor ons heel belangrijk punt, vandaar onze oproep tot modernisering van artikel 23 — dat delen wij ook — maar dat staat eigenlijk los van deze discussie over het wetsvoorstel van vandaag? Dat heeft voor hem dus verder geen consequenties in de weging van dit wetsvoorstel? Met andere woorden, het is dus eigenlijk een meer filosofische discussie over artikel 23, en het raakt niet aan wat er nu voorligt?

De heer Pijlman (D66):

In zekere zin hebt u gelijk, want ik kijk verder dan dit wetsvoorstel. Ik vind dit wetsvoorstel, dat het onderscheid tussen al die richtingen niet meer maakt en alleen "openbaar" en "bijzonder" handhaaft, een vooruitgang. Ik vind het ook een vooruitgang dat bij het stichten van nieuwe scholen de kwaliteitseisen gaan gelden, want dat is tot dusver niet zo. Dat vind ik een grote vooruitgang. En dat wegen wij tegenover dat andere wat er ook is — ik richt me vooral ook op het rapport van Waslander — namelijk dat dit voorstel ook een verdere versnippering kan aanjagen. De minister zegt in zijn voorlopig verslag: nou ja, ik zie dat niet. Ik hoor het kabinet daar straks dus graag nader over.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb een vraag in vervolg op de vraag van collega Van Apeldoorn over die toegankelijkheidsvragen van de heer Pijlman. Op het moment dat de heer Pijlman hier inderdaad zou betogen dat die voor hem cruciaal zijn voor deze wet en dat dit beaamd zou worden door de minister, zouden we, in ieder geval wat mijn fractie betreft, een nieuw debat moeten starten. Daarmee zet je namelijk eigenlijk een hele andere situatie neer als wat dit wetsvoorstel beoogd. Klopt deze constatering?

De heer Pijlman (D66):

Ja, dat klopt wel. Ik zeg net: hoe dit wetsvoorstel richtingen nuanceert, vind ik positief. Ik vind het ook positief dat er kwaliteitseisen voor nieuwe scholen komen. Dat is positief. Dat weeg ik ten opzichte van het feit dat een en ander ook verdere versnippering aan kan jagen. Ik refereer aan het artikel van Sietske Waslander. Ik vind dat de discussie over artikel 23 te weinig wordt gevoerd. Willen wij nog honderd jaar zo verder, terwijl de samenleving zo ingrijpend is veranderd en de Grondwet zich mijns inziens daar ook aan moet aanpassen? Willen we die discussie nu niet eens een keer gevoerd zien? Ik begrijp dat dat voor u een hele lastige discussie is. Christelijke partijen willen die discussie meestal ook niet echt aan, maar ik denk ook dat de SGP wel degelijk ziet dat we ook nadelen van artikel 23 zien in onze pluriforme samenleving.

Voorzitter, ik zie op de tijdmelding dat ik nog 2 minuten en 31 seconden heb. In de voorbereiding op het plenaire debat zijn er door verschillende partijen veel vragen gesteld over de uitvoeringsregels van het wetsontwerp en wij menen dat de regering die zeker bevredigend heeft beantwoord, zij het dat niet ontkend kan worden dat het voorliggende voorstel tot verdere versnippering kan leiden, ook in een tijd van demografische krimp. Daardoor kunnen ook de huisvestingslasten stijgen, ook voor gemeenten. U schrijft in het in de memorie van antwoord: dat verwacht ik niet. Maar kunt u nog eens onderbouwen waarop u dat antwoord baseert? Worden de huisvestingslasten ook meegenomen in de evaluaties? Ik weet niet wie het vroeg, maar ik denk mevrouw Adriaansens. Vijf jaar is echt veel te lang. Wij willen dat veel sneller zien.

Voorzitter. Ik zei het net: voor D66 weegt zwaar dat er, anders dan tot dusver, bij het stichten van nieuwe scholen kwaliteitseisen worden gesteld. Er zijn zes deugdelijkheidseisen geformuleerd en de inspectie ziet er voor de start van de nieuwe school op toe dat aan de eisen wordt voldaan. Heeft de D66-fractie het goed begrepen dat alvorens tot bekostiging wordt overgegaan, aan alle zes criteria moet zijn voldaan en dat de inspectie er na de opening toezicht op houdt dat er geen sprake is van een beloofde, papieren werkelijkheid, maar dat er wordt gedaan wat werd beloofd? Kan de minister dit hele proces nog eens helder op een rij zetten?

Voorzitter. De D66-fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Pijlman. Dan is het woord aan mevrouw Bikker namens de fractie van de ChristenUnie.