Plenair Rietkerk bij voortzetting behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 28 januari 2020 (2019/2020 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Voorzitter. Mensen willen graag veilig en gelukkig leven en genieten van de kwaliteit van de ruimte om hen heen en de dynamiek van de steden. Ze willen genieten van de ruimte, het groen en de rust. Ze willen ondernemen. Dat vraagt kwaliteit van de leefomgeving. Maatschappelijke opgaves, zoals voldoende woningen om te wonen, bedrijven om te werken, land- en tuinbouwbedrijven voor ons voedsel, ruimte voor energietransities en recreatieve gebieden met natuur, vragen afwegingen in onze leefomgeving.

Met de Nationale Omgevingsvisie, afgekort de NOVI, wordt beoogd een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving te bieden. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen en de maatschappelijke opgaven die voor ons liggen. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken, niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. Ik citeer: niet van bovenaf opgelegd, zoals in de NOVI staat. Kan de minister dan een toelichting geven op het antwoord van de regering: "Sommige richtlijnen, bijvoorbeeld de habitatrichtlijn en de richtlijn luchtkwaliteit, bevatten dwingende afwegingskaders waar Nederland niet van kan afwijken. In de regels binnen het stelsel van de Omgevingswet is aangegeven waar de nationale beleidsvrijheid wordt beperkt door Europees bepaalde normen en regels." En het andere antwoord: "In de NOVI is aangegeven dat de nationale belangen in beginsel allemaal van gelijk gewicht zijn." Wat wordt daarmee bedoeld?

De NOVI biedt overigens een kader, geeft richting en zou nationale keuzes moeten maken waar dat nodig is. Op onderdelen is dat wat ons betreft ook echt nodig. Het thema "wonen" heb ik al genoemd. Met de NOVI en de Omgevingswet zetten we een proces in gang waarmee we keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter kunnen maken. Zo bouwen we samen aan een mooier en sterker Nederland.

Voor de ruimtelijke inrichting van Nederland hebben we een betrouwbare overheid nodig. De gemeentelijke belangen krijgen een plaats in de gemeentelijke omgevingsvisies, de provinciale belangen krijgen een plaats in provinciale omgevingsvisies en de nationale belangen krijgen een plaats in de Nationale Omgevingsvisie. Zo vraagt bouwen aan een mooier Nederland sterke verbindingen tussen gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid om als overheid te ordenen in verbinding met burgers, inwoners, ondernemers én maatschappelijke organisaties. Cruciaal voor de christendemocratie is de wijze waarop de overheid orde schept, ordent, waarbij mensen en organisaties zo veel mogelijk invulling geven aan maatschappelijk eigenaarschap. Een combinatie van deze gespreide verantwoordelijkheden en de gedecentraliseerde eenheidsstaat komen bij de ruimtelijke inrichting van Nederland tezamen.

Dan denken wij dat wij daarbij uitgaan in de christendemocratie van het vertrouwen in mensen, van mensen en maatschappelijke verbanden, waarbij de overheid uitgaat van "decentraal wat kan" en "centraal wat moet". Voor mensen en ondernemers is het vooral belangrijk dat er daadkracht en duidelijkheid is. Dat is ook de kern van deze wetgeving.

Door deze christendemocratische bril kijkt onze fractie naar de ruimtelijke inrichting van Nederland, de Nationale Omgevingsvisie, en de bedoeling van de instrumentenkoffer, die daarvoor nodig is, de Invoeringswet Omgevingswet. Het CDA steunt de bedoeling van de Invoeringswet Omgevingswet en zijn vier doelen. Allereerst: van een wirwar aan regels naar een inzichtelijk en voorspelbaar stelsel dat eenvoudig is in gebruik. Twee: van een sectorale naar een samenhangende benadering van de leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. Drie: meer ruimte voor gebiedsgericht maatwerk en het maken van eigen afwegingen. Vier: snellere en betere besluitvorming over projecten in de fysieke leefomgeving.

Deze doelen — de heer Otten heeft daarnaar gevraagd in een interruptie — staan en ze ook worden gesteund door eigenlijk alle fracties in zowel de Tweede als Eerste Kamer als het gaat om de Omgevingswet, met uitzondering, toen nog, van GroenLinks en de Partij voor de Dieren. Als het gaat om de Invoeringswet Omgevingswet, waarin ook deze doelen centraal staan, worden die doelen in de Tweede Kamer gesteund door alle fracties — de SP is wat gaan bewegen en is inmiddels tegen die wet in de Tweede Kamer — en wij staan nu voor de behandeling in de Eerste Kamer. Het CDA kijkt niet alleen naar de huidige praktijk van de ordening, maar ook naar de wetgeving en naar het adagium dat je betrouwbaar moet zijn als het gaat om het innemen van standpunten in een traject dat niet één of twee jaar duurt, maar decennia.

Voorzitter. Een heel mooi voorbeeld in de ruimtelijke inrichting van Nederland is de Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid. De IJsselmonding is een prachtig gebied in de omgeving Zwolle en Kampen. Dat is een landelijk voorbeeldproject als het gaat om participatie, het betrekken van bewoners en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Dat is gestart in 2007, dus ongeveer zo'n dertien jaar geleden. Het is nu volop in uitvoering, met de Hanzelijn, met de verbreding van de N50, met meer dan 300 hectare nieuwe natuur, met 40 hectare Natura 2000 — 40 hectare — en ook de eerste klimaatdijk in Nederland en twee keer 600 woningen, met een verbinding naar watersport, met fietspaden, met wandelpaden.

In 2007, 2008, 2009 en verder waren er 18 hoofdvergunningen nodig en er waren 160 uitvoeringsvergunningen nodig met besluiten. Dat is de praktijk van toen en ook nog van nu voor een deel. Daar geeft de Omgevingswet ook invulling aan. De bewoners hadden heel veel last van die vele sectorale vergunningen. Zij willen sneller duidelijkheid. Zij hadden geen overzicht, een wirwar aan regels, die ook nog eens moeilijk te doorgronden zijn. Maar ook voor gemeentelijke en provinciale bestuurders evenals voor de regering en de Tweede Kamer was het een lang en complex traject en project.

Ook in genoemd project is de regelgeving op het terrein van het omgevingsrecht uitgegroeid tot een lappendeken aan materiële en procedurele regelgeving, die over de drie bestuurslagen is versnipperd in vele wetten, AMvB's, ministeriële regelingen, verordeningen en nadere besluiten. Het is echt moeilijk voor burgers, maar ook voor ondernemers, politici en bestuurders, om in het huidige regelcomplex een weg te vinden om tot een samenhangend beleid te komen. Kan de regering, zo vraag ik via de voorzitter, aangeven dat door de Invoeringswet Omgevingswet een dergelijk project in de toekomst inzichtelijker, duidelijker en sneller tot uitvoering komt? Ook als ervaringsdeskundige in dit project, als bewoner en als oud-bestuurder in de IJsseldelta, lever ik graag mijn bijdrage aan dit debat.

Voorzitter. Voordat ik namens de CDA-fractie inga op verschillende thema's, heeft onze fractie behoefte om een hardnekkig misverstand aan de orde te stellen. In de aanloop naar dit debat is er door verschillende fracties en ook in de media de suggestie gewekt dat er bij de Invoeringswet Omgevingswet sprake zou zijn van decentralisatie. Het tweede punt is dat de Omgevingswet in één adem wordt genoemd met de decentralisaties van jeugdzorg, de Jeugdwet, en langdurige zorg, de Wmo. En als derde, dat er een soort wildwest in de ruimtelijke ordening zal ontstaan. Ik citeer een van onze collega's. De CDA-fractie neemt hier nadrukkelijk afstand van. De taken en bevoegdheden op het gebied van de fysieke leefomgeving liggen nu al grotendeels bij de decentrale overheden.

Het stelsel van de ruimtelijke ordening is in de kern een gemeentelijke aangelegenheid. Van oudsher hebben gemeenten hierin sturing gegeven, bijvoorbeeld via bouwverordeningen, stratenplannen en uitbreidingsplannen. Een decentrale opzet is altijd het uitgangspunt geweest bij het belangrijke juridische instrumentarium in de ruimtelijke ordening. Dat berust dan ook sinds jaar en dag in eerste instantie bij gemeenten. Wel is het zo dat vanwege maatschappelijke opgaven de ruimtelijke ordening nu een opgave is van drie bestuurslagen, want ook de provincie en het Rijk hebben met nadruk een verantwoordelijkheid en er zal harmonieus worden samengewerkt.

Anders dan bij de decentralisaties in het sociale domein gaat het bij de stelselherziening van het omgevingsrecht niet om het verleggen van taken en bevoegdheden naar decentrale overheden. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat in haar advies over het voorliggende wetsvoorstel. In de beantwoording heeft de regering daar een duiding aan gegeven. Daar verwijs ik naar.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

In de beantwoording van de vragen heeft de minister twee manieren van decentraliseren aangegeven. De ene betreft decentralisaties van taken en de andere betreft de decentralisering van de invulling van taken. Binnen de taken die decentrale overheden hebben, namelijk het bestieren van het ruimtelijk domein op lokaal niveau, krijgen zij veel meer verantwoordelijkheid voor een heleboel regels die nu bij het Rijk liggen. Dan kan het toch dat decentrale overheden met deze Omgevingswet veel zwaarder belast worden?

De heer Rietkerk (CDA):

De kern van decentralisatie is de verschuiving van taken en bevoegdheden van het Rijk naar gemeenten en provincies. Die verschuiving van taken en bevoegdheden vindt niet plaats via de Omgevingswet, ook in de ogen van de genoemde afdeling van de Raad van State. Dat is de afgelopen vijftien jaar gebeurd. Het lokale bestuur kan binnen de wettelijke kaders of de provinciale instructieregels meer ruimte bieden passend bij de bevolking. Dat is een feit, maar dat willen we ook met z'n allen. De burgers willen gehoord worden en willen ook participeren. Daar moet dan ook ruimte voor zijn.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Nogmaals, in reactie op het antwoord van het CDA: dan kan het toch dat de lokale overheden veel zwaarder belast worden met deze Omgevingswet?

De heer Rietkerk (CDA):

In de kern niet. De bedoeling van de Omgevingswet is om het overzichtelijker, inzichtelijker te maken en ook digitaal te ondersteunen. Dat betekent dat de gemeenten, die van oudsher deze taken al hebben, in samenwerking met provincies en Rijk dit kunnen oppakken.

De voorzitter:

Mevrouw Kluit in derde instantie.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

De heer Rietkerk noemt nu een aantal voorwaarden waar we gisteravond heel veel over gehoord hebben en vandaag nog heel veel over zullen horen. Er zitten nog heel veel haken en ogen aan het digitale stelsel die in de beantwoording niet zijn weggenomen. De vraag is of het zo gaat werken. Ik heb de volgende vraag aan de heer Rietkerk. Als het niet goed gaat werken, als het niet het ideale scenario is maar het middenscenario of het worstcasescenario, dan worden die lokale overheden wel degelijk heel zwaar belast. Wij weten niet wat de kosten daarvan zijn. We kunnen wel degelijk die decentrale overheden opzadelen met heel veel kosten en heel veel extra werk. Dat kunnen wij op dit moment toch niet goed overzien?

De heer Rietkerk (CDA):

Die verandering in de instrumentenkoffer van de Omgevingswet vraagt een cultuurverandering en kwaliteit van lokale overheden, daarover zijn we het eens. Op het DSO kom ik straks terug, want ik heb daar ook een paar zorgen over.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Het is juist dat, zoals van de zijde van het CDA wordt gezegd, het omgevingsrecht, de bouwvergunning, altijd al bij de gemeente lag. We hebben het er gisteren over gehad dat er nu iets nieuws is. Mevrouw Klip heeft dat ook nog een keer gezegd. Wij krijgen nu een integrale afweging. Er komen milieuregels in het omgevingsplan, in de omgevingsvergunning enzovoorts. Het instrumentje van de vergunningverlening ligt nog steeds bij B en W maar het is de bedoeling dat dit veel integraler wordt. Daar komen toch allemaal vragen bij kijken waar de gemeente zich op dit moment nog helemaal over niet hoeft te buigen?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb het voorbeeld genoemd van de IJsseldelta. De gemeente Kampen heeft zich in feite moeten buigen, met de provincie, over 18 hoofdvergunningen en 160 deelvergunningen — toen al, in 2007. Dat was dus toen al aan de orde. De Omgevingswet beoogt nu juist om samenhang te brengen. Burgers willen vooral integraal weten waar zij aan toe zijn en niet iedere keer weer per sectorwetgeving en per sectorvergunning de procedure doorlopen, die heel lang duurt.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dus ik hoor de heer Rietkerk zeggen: we zijn blij als CDA dat het nu in één vergunning komt. Maar die ene vergunning komt toch bij de gemeente vandaan?

De heer Rietkerk (CDA):

Als het om gemeentebeleid en gemeentebelangen gaat wel, maar bij een zaak die wat bovengemeentelijk is heb je ook te maken met de provincie en het waterschap en dan zal de omgevingsdienst, waar ook kwaliteiten zitten, de vergunning namens de gemeente leveren. Dat is het samenspel in de ruimtelijke ordening waarover ik het heb gehad.

De voorzitter:

De heer Nicolaï voor de derde.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dus ik begrijp dat de omgevingsdienst nu ineens als het beslissende orgaan naar voren wordt geschoven. Dat is helemaal wonderlijk, maar daar gaan we het nog over hebben, want dat is precies de technocratie. Maar de verantwoordelijkheid ligt nog altijd bij burgemeester en wethouders. Dat was al zo. Nu is er een vergunning aan de orde met een totaal andere inhoud. Daar hoor ik de heer Rietkerk niet over. Dat was eigenlijk ook de vraag van mevrouw Kluit. Het is jammer dat men daar de ogen voor sluit.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog, meneer Rietkerk.

De heer Rietkerk (CDA):

De stelling dat het beleid naar de omgevingsdiensten gaat, daar neem ik afstand van. Het beleid voor de ruimtelijke inrichting blijft bij de gemeenteraad als het gaat om de omgevingsvisie. Naar de uitvoering — dat is ook een taak van de Eerste Kamer als het aan de CDA-fractie ligt — moeten we goed kijken, want die moet doelmatig en effectief zijn. Ik zou graag van de minister horen of ze kan reageren op de gedachten en de misverstanden die ik benoemd heb. Kan ze de CDA-fractie bevestigen in haar gedachten?

Een van de verbeterdoelen is, zoals net gezegd, de bestuurlijke afwegingsruimte op decentraal niveau. Uitgaande van het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, heeft de CDA-fractie wel zorgen over het verbeterdoel met betrekking tot het onderdeel natuur. Bij de behandeling van de Aanpassingswet natuur zullen we het debat hierover met de regering voeren. Dat laten we nu rusten. Daarbij zal wat ons betreft de vraag aan de orde komen of de huidige Natuurbeschermingswet, en in het verlengde daarvan de Aanpassingswet natuur, ten principale wel past bij de Omgevingswet en haar verbeterdoelen. Dan gaat het met name om de ruimte op gemeentelijk en provinciaal niveau.

Voorzitter. Nu weer terug naar de Invoeringswet Omgevingswet. Aan de hand van een aantal thema's werkt onze fractie uit hoe de bedoeling van de Invoeringswet Omgevingswet richting uitvoering uitwerkt en wat de effecten daarvan zijn. Daarbij is het van belang om steeds de huidige situatie en de ontwikkelingen in de praktijk in de laatste decennia op het gebied van de ruimtelijke ordening in gedachten te houden.

Het eerste thema: betrokkenheid van mensen aan de voorkant en participatie. De CDA-fractie hecht eraan, overigens net als andere fracties die dat thema benoemd hebben, dat participatie toegankelijk is voor iedereen. Van belang is dat burgers hun inbreng kunnen leveren bij de besluitvorming over initiatieven waardoor zij geraakt worden of geraakt dreigen te worden. Het is aan het bevoegde gezag om in zijn kennisgeving, in een participatietraject of via een visie op participatie, invulling aan participatie te geven. Dat biedt de burgers op lokaal niveau houvast. Gelukkig biedt de huidige inspraakverordening van decentrale overheden ook nu al ruimte om een breed participatiebeleid te voeren. Dat gebeurt nu al, zij het niet overal.

Gelet op het debat met mevrouw Nooren heeft de CDA-fractie nog een aanvullende vraag aan de minister. Kan de minister aangeven wat de toegevoegde waarde is van een participatieverordening in de toekomst ten opzichte van een inspraakverordening en de mogelijkheden die bijvoorbeeld de gemeenteraad nu al heeft door zelfstandig participatievoorwaarden te stellen, gekoppeld aan een omgevingsvisie? Kan de minister aangeven wat het verschil tussen die twee is, dus de praktijk van nu en de gewenste toekomst? Qua bedoeling zijn we het met elkaar eens, maar de vraag is of je daarvoor wetgeving nodig hebt. Wij zijn overigens voor meepraten en creatief meedenken over oplossingen. Dat heb ik ook aangegeven in het debat met de PVV-fractie. Momenteel vindt ook al geregeld participatie plaats. De regering stelt dat de betekenis van de Omgevingswet is dat participatie een steviger wettelijke basis krijgt, waardoor het gemeengoed gaat worden. Kan de minister toelichten op welke wijze dit dan de bewoners en de ondernemers ten goede komt? De CDA-fractie erkent, mét de regering overigens, dat het goed vormgeven van het participatieproces niet altijd eenvoudig is. Dat hangt wel af van een thema, een onderwerp, een project en een plan. De minister heeft om die reden aangekondigd met de Nationale ombudsman overleg te voeren. De CDA-fractie is nieuwsgierig wat het resultaat van dat overleg is.

Verder heeft de Tweede Kamer twee amendementen aangenomen om burgers meer in positie te brengen als het gaat om de participatie. Dat vinden we goede verbeteringen die de Tweede Kamer heeft aangebracht.

De regering is met de CDA-fractie van mening dat burgers en maatschappelijke organisaties ook bij de invoeringsbegeleiding zo goed mogelijk moeten worden betrokken. Daarom zal de regering dit jaar een toolkit aanbieden, zo staat er geschreven, die het bevoegd gezag helpt bij de communicatie over de Omgevingswet richting zijn inwoners en organisaties. Kan de minister aangeven wat zij bedoelt met de genoemde communicatietoolkit?

Bij het ontbreken van specifieke procedurele eisen voor participatie is de rechter aangewezen op algemene rechtsbeginselen, zoals bijvoorbeeld het vereiste van zorgvuldige voorbereiding, het zorgvuldigheidsbeginsel; het vereiste van een goede belangenafweging en evenredigheid, het evenredigheidsbeginsel, en het vereiste van een draagkrachtige motivering, het motiveringsbeginsel. Beoordeelt de bestuursrechter dit op basis van de artikelen 3.2, 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht? Is hier al jurisprudentie over? Dat zou de CDA-fractie graag beantwoord willen zien door de minister.

Dan het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Allereerst merk ik op dat we bij een aantal eerder gestelde vragen zullen aansluiten, zeker ook bij de vragen die nog komen van de heer Verkerk. Voorts constateren wij dat het programma Aan de slag met de Omgevingswet naast de kwartaaldemonstraties over de werking van het DSO en de ervaringen van gebruikers ook ieder kwartaal interbestuurlijke sessies voor overheden organiseert. We hebben begrepen dat dat verspreid is over het hele land. Die sessies hebben een naam gekregen, namelijk de slagsessies. Dat klinkt heel kordaat en actiegericht. Hoe verlopen die slagsessies? Kan de minister daarover wat meer zeggen?

De landelijke voorziening van het digitale stelsel wordt vervolgens in 2020 stapsgewijs verder afgebouwd. Dat is een proces wat stapsgewijs gaat. Het merendeel van de resterende opgave uit het basisniveau zal in de eerste helft van 2020 worden gerealiseerd, zoals de archieffunctie en het ambtshalve kunnen indienen van een papieren aanvraag. In de voortgangsbrief van 29 november jongstleden en de bijlage die u naar de Eerste Kamer heeft gezonden, zijn we weer geïnformeerd over de stappen die met het DSO gezet worden in 2020 en over de minimale criteria op het gebied van implementatie die nodig zijn voor inwerkingtreding.

In twee kwartalen in 2020 wordt bekeken of de ontwikkelde software ook echt werkt. Dat is voor de CDA-fractie cruciaal. Voor de burgers, de ondernemers en degenen die gebruik willen maken van omgevingswetgeving is het cruciaal dat de ontwikkelde software in het ICT-systeem, in het DSO, werkt. De CDA-fractie wil een toezegging van de minister dat hierover in de laatste voortgangsbrief vóór de behandeling van de voorhang koninklijk besluit meer duidelijkheid bestaat.

En nu de vergunningencheck. Een burger die te goeder trouw handelt en de juiste gegevens volledig invult, zal er in het algemeen van uit kunnen gaan dat de uitkomst van de vergunningencheck aanvaard wordt door het bevoegd gezag. Kan de minister aangeven hoe dat in zijn werk gaat? Want ná de inwerkingtreding is het niet anders dan eigenlijk nu het geval is, bij een voorziening als het Omgevingsloket online en het Activiteitenbesluit Internet Module, of een papieren aanvraag. Absolute en onherroepelijke zekerheid wordt uiteraard pas verkregen na het indienen van een aanvraag en de daarop ontvangen beschikking van het bevoegde gezag. Ziet het CDA dit goed, zo vraag ik de minister.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich overigens meerdere keren uitgesproken over de juridische status van de uitkomst van een vergunningcheck in het Omgevingsloket online. Daarbij kwam de afdeling tot het oordeel dat de geldende regelgeving bepalend is bij het vaststellen van de vergunningplicht en een burger zich niet uitsluitend kan baseren op een vergunningcheck, mede aangezien de uitkomst afhangt van de door de burger zelf ingevulde gegevens. Wat betekent deze uitspraak volgens de minister voor het DSO?

De financiën van het DSO. Financieel gezien wordt de doorontwikkeling gedekt uit de door het Rijk en decentrale overheden gezamenlijk opgebrachte, taakstellende, jaarlijkse beheersbudget van 25,9 miljoen plus indexatie. Onder uitbouw wordt verstaan het toevoegen van substantiële nieuwe functionaliteit en/of inhoud die nog niet in het basisniveau zit. Inmiddels is interbestuurlijk de agenda-uitbouw geformuleerd en wij hebben begrepen dat er meerjarig 50 miljoen beschikbaar is. Klopt dat? Ik dacht dat ook de SP-fractie daarover een vraag heeft gesteld, namelijk of er een gat van 50 miljoen is. Ik heb begrepen dat het inmiddels meerjarig gedekt is, maar ik hoor toch graag een antwoord van de minister daarop. Kan de minister verder aangeven dat er voor januari 2011, het moment waarop het van kracht zou moeten worden, geen financiële problemen meer zijn voor het DSO als het gaat om dat basisniveau?

De rol van de overheid. Het Rijk en de bestuurlijke koepels hebben samen financiële afspraken gemaakt over de invoering van het nieuwe beleid. Deze afspraken gelden voor het geheel van alle gemeenten, provincies en waterschappen. In financiële zin is de inwerkingtreding van het stelsel op 1 januari 2021 van belang, opdat vanaf dat moment ook de vruchten van het nieuwe stelsel kunnen worden geplukt. Zijn er bij medeoverheden nog financiële problemen bij de uitvoering, zo vraag ik de minister. En zo ja, waar ziet de minister deze dan en hoe denkt de minister deze op te lossen?

De provincies willen in het tweede kwartaal van 2020 hun ontwerpverordening conform de nieuwe standaarden kunnen publiceren en eind 2020 willen zij dat doen conform de definitieve visie. Dat past bij de planning zoals de regering die ziet en zoals wij die ook zien. Gaat dit volgens de minister lukken? Ik vraag dat, omdat de inhoud van een omgevingsverordening voor een groot deel zal voortvloeien uit de inhoud van de provinciale omgevingsvisies en de regelgeving op grond van de Omgevingswet en dan met name de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Voorzitter. De gemeenten zullen een heel aantal taken moeten uitwerken en in januari 2021 klaar moeten hebben. Dat heeft te maken met het omgevingsplan. Overigens hebben ze daar bij de actualisatie tot 2029 de tijd voor, dus: liever morgen, maar er is gelukkig ook tijd voor die gemeenten die er wat problemen mee hebben. Dat zien wij ook, want een aantal gemeenten redt dat niet op tijd. Maar dat hoeft ook niet, want je hebt tot 2029 als gemeente. Dat heeft verder te maken met de digitale aanvragen en het verder afhandelen van de aanvragen voor de omgevingsvergunning. Verder hebben de gemeenten ook nog hun eigen vergunningen, de wat kleinere vergunningen. Die zullen ze ook qua vergunning en meldingsplicht op orde moeten hebben. De criteria die de regering noemt in de schriftelijke antwoorden, de minimale criteria en de wettelijke verplichtingen, gelden voor alle gemeenten in Nederland en vormen een adequate waarborg om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in voldoende mate kunnen meekomen. Wat gaat de minister nu doen met die gemeenten die deze ambitie, die ze graag willen, toch niet kunnen waarmaken?

De omgevingsdiensten. De CDA-fractie vindt het goed functioneren van robuuste omgevingsdiensten van cruciaal belang voor de uitvoering van de handhaving van wet- en regelgeving. De omgevingsdiensten voeren veel taken uit bij de vergunningverlening, handhaving en toezicht. De CDA-fractie heeft vragen gesteld aan de regering over het groeiende tekort in het Gemeentefonds vanwege de trap-op-trap-afsystematiek en het onvoldoende uitgeven volgens de rijksbegroting in 2019. Hier ligt naar ons idee wel een financieel risico. Dat heeft te maken met de tekorten bij de gemeenten op bijvoorbeeld het sociaal domein, want wanneer net als in 2019 ook in 2020 de rijksuitgaven achterblijven, is er vanwege het Gemeentefonds een dreigend groter financieel tekort bij de gemeenten. En dat kan zomaar zo zijn, gelet op de PAS-discussie en de stikstofdiscussie. Kan de minister ingaan op dat risico en de manier waarop ze daarmee omgaat in relatie tot de gemeentelijke investeringen, ook voor de robuuste omgevingsdiensten? Kan de minister verder aangeven hoe zij omgaat met deze dreigende problemen en de kwaliteit van de 5.500 medewerkers van die robuuste omgevingsdiensten? Er zal namelijk geïnvesteerd moeten worden in de professionaliteit en de cultuuromslag.

Gemeenten en initiatiefnemers van activiteiten zullen bij beleidsafwegingen in het kader van de planvorming gebruik moeten kunnen maken van kennis en expertise van de omgevingsdiensten. Zijn er afspraken gemaakt met de gemeenten en de omgevingsdiensten over de advisering en over de financiering daarvan? Kan de minister verder aangeven of er mogelijkheden zijn gecreëerd om relevante omgevingsgegevens van die omgevingsdiensten voor iedereen beschikbaar te krijgen?

De rechtsbescherming. Tijdens de vragenronde zijn er al veel vragen gesteld over de rechtsbescherming. De CDA-fractie heeft nog een paar vragen. Een nieuw ijkpunt hierin vormt de einduitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van mei 2019. Met die uitspraak lijkt een nieuwe lijn ingezet te zijn, waarin eerder dan voorheen een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend aan uitlatingen en gedragingen van ambtenaren. Afgewacht moet worden wat dat betekent voor de vergunningcheck en de daarover gevormde jurisprudentie. De regering acht het denkbaar dat als te goeder trouw wordt gehandeld op basis van een eenduidige uitkomst van een concrete en gedetailleerde vergunningcheck, maar door het bevoegde bestuursorgaan toch een overtreding van geldende regelgeving wordt geconstateerd, een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aan de orde zal zijn. Vervolgens moet dan de vraag beantwoord worden wat de betekenis is van het gewekte vertrouwen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot handhaving. Daarbij speelt de vraag in hoeverre het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel, mede gelet op de belangen van derden, kan leiden tot gedogen van de overtreding of het al dan niet geheel of gedeeltelijk schadeloos stellen van betrokkenen ingeval tot ongedaanmaking van de overtreding moet worden overgegaan.

Wij hebben daar een vraag over, want in de antwoorden staat dat het voor een vergunning van een aangevraagde activiteit soms nodig is om een voorvraag te stellen om niet in de problemen te komen als bewoner of ondernemer. Wat betekent dit nu voor een mkb-ondernemer en voor een inwoner? En moet er nu voor alles eerst een voorhang worden beantwoord door het bevoegde gezag, voordat er een vergunning nodig is? Kan de minister daar duidelijkheid over geven?

De werklast. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat de werklast zal toenemen. Ik sluit daarbij aan bij een aantal observaties van collega's. Wanneer de werklast — het is de vraag of dat zo is, maar dat zal in het begin zeker zo zijn — meer toeneemt dan vooraf ingeschat, dan zal het ministerie van Binnenlandse Zaken in samenspraak met andere ministeries en beleidsdepartementen afspraken gaan maken over de verdeling van de kosten. Kan de minister bevestigen dat de minister van Ruimtelijke-inrichting als coördinerend minister het voortouw neemt bij het beantwoorden van vragen die over deze mogelijke situatie zullen rijzen? Verder ziet de CDA-fractie deze ontwikkeling graag in een jaarlijks evaluatierapport, opgesteld door een onafhankelijke commissie, terugkomen. Ik kom daar aan het eind van mijn betoog op terug.

Het monitoren. De CDA-fractie constateert dat er met halfjaarrapportages gewerkt wordt en met een soort nog op te stellen implementatiemonitor. Ik sluit eigenlijk aan bij de vragen van mevrouw Klip over de behoefte aan een integrale monitor die op tijd aangeeft wat de voortgang is. Ik heb nog wel een aanvullende vraag. Tegenwoordig leven we in een digitaal tijdperk en kan de minister daarom ook ingaan op de mogelijkheid om zo'n monitor gewoon sneller digitaal beschikbaar te stellen? Wanneer een monitor bij de Kamer binnenkomt, is die namelijk vaak alweer achterhaald. We kunnen dan zeggen: dat is mooi, want dat betekent dat er vooruitgang in zit. Maar het is wel heel erg lastig voor een controlerend orgaan om dan het goede debat te voeren. We leven dan immers nog in het verleden. Wij willen graag in het heden leven en naar de toekomst kijken!

Wat de evaluatie betreft vraagt de CDA-fractie mede namens de fracties van onder andere VVD, 50PLUS, D66, GroenLinks, Forum voor Democratie en de ChristenUnie, en in lijn met de PvdA-fractie, waarom er in de wet geen waarborgen zijn opgenomen voor een onafhankelijke evaluatie, terwijl de regering die wel nastreeft. De regering ondersteunt in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State het belang van een onafhankelijke evaluatie van de wet. De regering heeft geen aanleiding gezien om de onafhankelijkheid van de evaluatie nader in de wet zelf vast te leggen.

De regering laat het in het midden, ook na drie vragenronden, waarbij de CDA-fractie iedere keer op dit punt is door gaan vragen. Waarom ziet de regering dit niet zitten? En waarom geeft de regering iedere keer een procesantwoord, zonder inhoudelijk in te gaan op de noodzaak van die onafhankelijke evaluatie? In plaats daarvan krijgen we een procesantwoord in de trant van dat we eerst ervaring moeten opdoen met wetten, AMvB's, regelingen en dat soort zaken, en dat er dan eventueel gekeken kan worden. Daar nemen wij geen genoegen mee. De CDA-fractie hecht eraan om een onafhankelijke evaluatiecommissie in te stellen, die de jaarlijkse evaluatie van de Omgevingswet cum suis, ook gelet op de monitorcijfers, in beeld brengt. Op dit punt vraagt de CDA-fractie een toezegging van de minister.

Voorzitter. Voordat ik afrond nog twee punten.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Voorzitter. Zou de heer Rietkerk kunnen ingaan op de vraag of als onderdeel van die monitor en van die evaluatie, ook de milieueffectrapportages in het kader van het nieuwe instrumentarium in de Omgevingswet een plaats moeten krijgen?

De heer Rietkerk (CDA):

Ja, ik denk dat de monitor integraal is en dan gaat het niet alleen om de plan-MER's, maar ook om de project-MER's en de ontwikkeling. Wij gaan ervan uit dat er een integralere planvorming is, waardoor er minder sectorale effectrapportages hoeven te komen. Dat is een opinie, maar het antwoord op de vraag is ja.

Voorzitter. Ik was bezig met twee punten voordat ik tot een afronding kom. Allereerst het onderdeel nadeelcompensatie. Collega Moonen van D66 heeft daar een vraag over gesteld. Wij sluiten ons kortheidshalve bij die vragen aan. Wij willen graag een verduidelijking daarover. En de tweede opmerking is: waardering en dank aan de minister en daarmee ook aan al haar adviseurs voor de schriftelijke informatie, alle vragen die beantwoord zijn, de technische briefings. Daarbij wil ik de opmerking maken dat sommige vragen te procesmatig beantwoord zijn, maar die komen in het debat terug. Maar er is heel veel werk verricht, dus dank daarvoor.

Voorzitter, ik kom nu echt tot een afronding. Naast een aantal toezeggingen die ik gevraagd heb, hebben wij vier punten en die kan ik kort duiden. Voordat we tot een oordeel komen over de Invoeringswet Omgevingswet, die wij in de kern met een positieve grondhouding tegenover staan, want wij zien het glas als meer dan halfvol, hebben wij behoefte aan een antwoord op een aantal vragen en aan een aantal toezeggingen op punten waar wij duidelijkheid over willen hebben. Op een aantal thema's zouden wij de minister willen vragen om in de laatste voortgangsbrief voordat wij de voorhang van het ontwerp van het inwerkingtredings-KB behandelen, met een goede en duidelijke onderbouwing te komen. Dat heeft met het DSO te maken, daar hebben we het al eerder over gehad. Wij willen een realistisch beeld van de situatie eind 2020 in die voortgangsbrief, en we willen de toegankelijkheid voor inwoners daarbij een plek geven. Andere collega's gaan daar ook op in of zijn daarop ingegaan. De robuustheid van de omgevingsdiensten vinden wij ook cruciaal en het troubleshootersteam of ondersteuningsteam waar de heer Dessing over gesproken heeft, steunen wij ook, evenals tot slot uiteraard de onafhankelijke evaluatiecommissie.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Ik heb een vergelijkbare vraag aan de heer Rietkerk. Is onderdeel van de voortgangsbrief wat u betreft ook inzicht in de kosten van de uitvoeringspraktijk, de rapportage die nu gepland staat in het najaar 2020?

De heer Rietkerk (CDA):

Ja, wij willen ook een financieel overzicht hebben van de investeringen, die meerjarig nodig zijn in beheer en in onderhoud. Dat betekent dat we aan de minister hebben gevraagd wat daarin de verantwoordelijkheid van het Rijk is en wat er bij decentrale overheden wordt neergelegd. Ik heb over de gemeenten mijn zorg geuit. We willen dus ook een financieel inzicht.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

En breder dan alleen het DSO, hè?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik weet niet hoe breder, maar op de onderwerpen die wij benoemd hebben, willen wij financieel inzicht hebben.

De voorzitter:

Mevrouw Kluit, de derde.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

De rapportage gaat ook over hoeveel extra werk er bijvoorbeeld komt door die extra regelgeving en wat dat aan extra inzet van gemeenten vraagt. Dat verwacht ik in ieder geval van de kosten van de uitvoeringspraktijk bij gemeenten. Als ik het zo uitleg, gaat u daarin mee? Gaat de heer Rietkerk daarin mee? Sorry, voorzitter.

De heer Rietkerk (CDA):

Niet alleen bij gemeenten, maar juist ook bij die robuuste omgevingsdiensten, want die gaan over de vergunningverlening, de handhaving en het toezicht als het gaat om wat complexere vergunningverlening. Kijk, die kapvergunning, dat kan de gemeente wel.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

De vraag van de timing. Deelt de heer Rietkerk de opvatting van de Partij van de Arbeid dat het pas zinvol is om het hier over de invoerings-KB te hebben, als daar een beeld over is? Er wordt nu gezegd dat de invoerings-KB voor de zomer moet komen, maar stel dat die informatie pas later beschikbaar is, betekent dat dan ook dat we hier pas later over de invoerings-KB kunnen spreken?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik wil graag het antwoord van de minister hebben dat we tijdig voor de behandeling van het KB onderbouwde informatie krijgen op de vijf punten die ik heb genoemd en een aantal punten die collega's hebben genoemd. Dan kunnen we de behandeling starten.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Tijdigheid is een thema, maar het gaat ook over de inhoud en de kwaliteit van die voortgangsrapportage. Die rapportage moet zodanig zijn dat het zinvol is dat het invoerings-KB er is. Nu staat er "voor de zomer dat invoerings-KB", maar volgens mij deelt de heer Rietkerk de opvatting van mijn partij dat het pas zinvol is daarover te praten als er een toereikend antwoord is op de vragen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb dat namens de CDA-fractie "een onderbouwd en realistisch antwoord" genoemd en dan kunnen we ook daadkracht tonen, zeg ik vooral tegen de heer Otten, want die zat al te zoeken naar waarom we het hier doen. Daadkracht.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan ga ik naar de heer Van Dijk, die namens de fractie van de SGP het woord zal voeren.