Plenair Janssen bij behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 27 januari 2020 (2019/2020 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.40 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Mocht ik nog tijd overhebben, dan zal ik graag nog een paar vragen van mevrouw Kluit voorlezen.

Voorzitter. Dertien jaar om ruim 3.000 pagina's te schrijven, met een rol voor meer dan 200 personages: zo lang kostte het de Franse intellectuele romanschrijver Marcel Proust om zijn meesterwerk À la recherche du temps perdu met deze omvang te schrijven. Ik kan u verzekeren dat dat een stuk fijner leest dan de AMvB's van de Omgevingswet met diezelfde omvang. Ik vraag me af of er zelfs iemand is die alle AMvB's gelezen heeft, of dat de taken overal wijselijk zijn verdeeld. Ik kom daar straks nog even op terug.

Marcel Proust is ook bekend vanwege de Proust-vragenlijst, een lijst met vragen naar je persoonlijkheid. Aan de hand van deze lijst kun je jezelf beter leren kennen. Het verschaft een hoop zelfinzicht. Nu ga ik hier niet die hele lijst doornemen, maar een paar vragen waren wel zeer behulpzaam bij mijn bezinning bij het voorbereiden van het debat van vandaag en morgen. Een paar vragen licht ik eruit. Wat is de grootste fout die u gemaakt hebt? Wat is jouw idee van ellende? Welke hervorming bewonder je het meest? Wat is je huidige gemoedstoestand? Zomaar een paar nuttige vragen uit de Proust-lijst om bij jezelf te rade te gaan als je een oordeel moet geven over het voorliggende wetsvoorstel. Ik kom er gaande mijn betoog nog op terug.

Voorzitter. Ik begon met een verwijzing naar Marcel Proust. Er zullen nog meerdere verwijzingen naar personen volgen. Herman Tjeenk Willink, Henk Westbroek, Jan de Wit, Kim Putters, Alex Brenninkmeijer, Reinier van Zutphen, Jules Deelder en ook Zwarte Piet zal ik nog noemen, overigens niet per se in deze volgorde.

Voorzitter. In welke tijd leven wij op dit moment in Nederland, en in welke bestuurlijke staat van het land zal de Omgevingswet zijn plaats moeten vinden als deze per 1 januari 2021 in zou gaan? Het kan niemand zijn ontgaan dat wij leven in een tijdperk van verwarring, onzekerheid en verandering. Neoliberalisme heeft in de economie zijn beste — of wat mij betreft: slechtste — tijd gehad, en we komen tot de conclusie dat "ieder voor zich" geen toekomstbestendig model is voor onze samenleving. De stikstofcrisis en de pfas-crisis zorgen voor onrust en onzekerheid bij boeren, burgers en bouwers. Gemeenten luiden de noodklok omdat de gevolgen van de decentralisaties in de zorg hen organisatorisch en financieel in zwaar weer hebben gebracht. Iedereen — overheden, bedrijven en burgers — is druk doende om weer wat houvast te vinden in deze turbulente tijden. De roep die het hardst klinkt, is: hou toch eens op om daar in Den Haag voortdurend de regels te wijzigen; we houden het niet meer bij en we raken de weg kwijt. Een terechte oproep, omdat mensen en bedrijven behoefte hebben aan een overheid die voorspelbaar, consequent en stabiel is.

In dat tijdsbeeld, waarin alles in beweging is, moet nu de Omgevingswet worden ingevoerd: meer variabelen in de wiskundige vergelijking, die zo steeds moeilijker op te lossen zal blijken te zijn. Niet meer stabiliteit, maar meer instabiliteit. Alles wat de afgelopen decennia door wetten, regels en jurisprudentie herkenbaar zwart-wit is gemaakt, wordt nu, met de invoering van de Omgevingswet, weer grijs gemaakt, met alle nieuwe onzekerheden van dien. Reinier van Zutphen, de Nationale ombudsman, concludeert uit gesprekken met burgers dat zij aangeven dat de overheid voor hen steeds verder uit het zicht verdwijnt en dat mensen zich hier zorgen over maken. De in de Omgevingswet veronderstelde zelfredzaamheid is een illusie, zegt de Nationale ombudsman. De rechtspraak heeft al aangegeven, mede door de PAS-perikelen, de verwachte stroom aan procedures niet te kunnen bemensen noch te kunnen financieren. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook of zij dit beeld herkent en daarmee ook het risico van verdere verwarring in roerige tijden onderkent en erkent. Heeft zij met de minister voor Rechtsbescherming al aanvullende financiering voor de rechtspraak zeker gesteld? Dit is een belangrijk punt.

Voorzitter, de eerste vraag van Proust. Het antwoord op "wat is jouw idee van ellende?" uit de Proust-vragenlijst is voor mij dat als we als politiek geen oog hebben voor mensen die de weg kwijtraken in de wereld van regels, die sneller verandert dan zij kunnen bijhouden. Deze mensen komen in een voortdurende staat van onzekerheid te verkeren, omdat zij de grip op hun eigen leven kwijtraken, of dat nu persoonlijk of zakelijk is. Dat is ellende die we als politiek moeten voorkomen.

Dan kom ik in mijn eigen termijn nog even terug op de bijdrage van de heer Dessing. Het was qua frequentie bij de interruptiemicrofoon zo druk dat ik dacht: ik probeer het in mijn eigen termijn te doen. Ik heb even het standpunt van Forum voor Democratie in Flevoland erbij gepakt. Er staat: FvD wil stoppen met de aanleg van windmolenparken op het land en zonneweiden die het landschap ontsieren en overlast veroorzaken. Ik neem aan dat de heer Dessing en zijn fractie dat herkennen. In relatie tot deze standpunten zou ik toch tegen Forum willen zeggen om eens goed te kijken naar hoe de rechtsbescherming onder de Omgevingswet wordt verminderd, als u uw standpunten daar nog wil waarmaken. Makkelijker bouwen geldt namelijk niet alleen voor de dingen die je leuk vindt, maar ook voor de dingen die je misschien wel minder leuk vindt. Ik zou toch richting Forum voor Democratie nog eens willen zeggen: realiseert u zich dat u met het makkelijker maken van de aanleg van windmolens en zonneweiden een stevige impuls geeft aan de uitvoering van de, in uw woorden, miljarden verslindende Klimaatwet. Gelukkig gaan we morgen pas verder, dus u heeft nog even tijd om daarover na te denken.

Voorzitter, een stap terug. Hoe zijn we op het punt gekomen dat we vandaag spreken over en reflecteren op het voorliggende wetsvoorstel in onze Eerste Kamer, de chambre de réflexion?

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik vind het zeer goede observaties van de SP. Ik wilde graag nog even aanvullen dat u beter het provinciaal programma van Forum van Noord-Holland had kunnen nemen, want daarin staat ook stoppen met de aanleg van windmolenparken en zonneweiden en stoppen met energietransitie vanuit de provincie. De heer Dessing is zoals u weet ook fractievoorzitter van Forum in Noord-Holland. Ik wilde u toch wel even, via de voorzitter ...

De voorzitter:

Meneer Otten, mag ik u ten eerste vragen het woord te voeren via de voorzitter? Als u het over "u" heeft, tweede persoon enkelvoud, dan ben ik dat en de derde is de spreker. Mag ik u in de tweede plaats vragen om uw interrupties te beperken tot korte, toelichtende vragen en niet te gebruiken voor andere statements? Daar heeft u straks uw eigen termijn voor en daar heeft u morgenochtend ook vijftien minuten voor. Dan geef ik nu het woord aan de heer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Voorzitter. Het wetsvoorstel kent een lange voorgeschiedenis en heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot een allesomvattend wetsvoorstel waarin 26 wetten geacht worden op te gaan. Het wordt makkelijker, dat is het devies. Ik heb de Omgevingswet eerder weleens, ook bestuurlijk, de wet van de roze wolkjes en de huppelende konijntjes genoemd. Alles wordt mooier met de Omgevingswet, tenminste, als je er wegwijs in kunt worden en als je het allemaal eens bent. Dan gaat het sneller, maar onder die voorwaarden gaat het nu ook al sneller. Even een vergelijking, ook uit eigen ervaring. Preventie heeft het aantal zware gevallen in de jeugdzorg niet teruggebracht — dat was ook een veronderstelling — en participatie gaat het aantal rechterlijke procedures niet terugdringen. Dat zijn echt misvattingen.

Ik heb me hier een ruim aantal jaren mee bezig mogen houden. Mij is gaandeweg steeds meer het gevoel gaan bekruipen dat er in de afgelopen jaren een bestuurlijk en juridisch monster is ontstaan, wellicht aanvankelijk met goede bedoelingen, maar toch. Het beeld dat zich bij mij steeds meer opgedrongen heeft, is dat van de kredietcrisis: de als obligaties verpakte gebundelde hypotheken in het subprimesegment in combinatie met daaraan gerelateerde complexe financiële producten met op drijfzand gebaseerde aannames in wiskundige formules voor de waardebepaling. Iedereen sprak erover, iedereen had er een mening over, iedereen deed eraan mee en iedereen deed of hij of zij het snapte. Het tegendeel bleek waar en slechts een enkeling waarschuwde. Er werden onverantwoorde risico's genomen en banken moesten met publiek geld worden gered. Welke lessen kunnen we voor de Omgevingswet nu trekken uit het eindrapport Aanpak kredietcrisis van de parlementaire enquêtecommissie onder leiding van Jan de Wit? Wat mij betreft is de belangrijkste les om vooral kritisch te blijven en je niet mee te laten slepen in euforie. Een eerder ingeslagen pad kan ook naar een ander dan het gewenste doel leiden, of zelfs doodlopen. Dat is geen schande maar kan een gevolg zijn van de veranderende wereld. De AMvB's hebben voor mij veel weg van de financiële producten uit de kredietcrisis. Iedereen praat erover, velen pretenderen maar slechts weinigen begrijpen het of begrijpen alles. De Omgevingswet als bestuurlijke kredietcrisis. Gewaarschuwd wordt er wel, maar met mate.

Hoe komt het toch dat we na invoering van wetten steeds geconfronteerd worden met de constatering dat signalen die wezen op naderend onheil onvoldoende serieus zijn genomen? De Programmatische Aanpak Stikstof, de kredietcrisis, decentralisaties in de zorg, recentelijk nog de Wet zorg en dwang, talloze ICT-projecten bij de overheid: steeds waren er waarschuwende signalen. Ook bijvoorbeeld bij het PAS gaf de Raad van State net als bij de Omgevingswet duidelijke en indringende waarschuwingen. Dat, zeg ik ook tegen Forum voor Democratie, is niet een kwestie van dingen over het hoofd zien, zoals de heer Dessing zei, maar van actief negeren.

Voorzitter. "Het is goed om groter te denken maar kleiner te doen": de hartenkreet en oproep van voormalig vicevoorzitter van de Raad van State Herman Tjeenk Willink in 2018. De Omgevingswet doet echter het tegenovergestelde. Ook weer met de Omgevingswet treedt de overheid verder terug. De burger moet het weer zelf oppakken en niet iedereen kan dat. Ik verwees al naar de fundamentele kritiek en zorgen van de Nationale ombudsman en ik kom daar bij het Digitaal Stelsel Omgevingswet nog op terug. Iedere burger wordt geacht de wet te kennen. Ga er maar aan staan! Natuurlijk betekent deze rechtsregel niet dat je de AMvB's op moet kunnen dreunen, maar eenmaal tot wet verheven kun je je er niet meer op beroepen dat je er geen kennis van draagt. Dat vraagt om een zorgvuldige uitvoering. Of, zoals Herman Tjeenk Willink het omschreef, de kwaliteit van de uitvoering bepaalt de geloofwaardigheid van de overheid. Kunnen burgers en bedrijven er straks op vertrouwen dat de uitvoering van de Omgevingswet goed gaat? Is de overheid, zowel Rijk als lagere overheden, er klaar voor?

I&O Research deed in opdracht van Binnenlands Bestuur afgelopen najaar onderzoek onder gemeenteambtenaren; anderen verwezen daar ook al naar. De resultaten zijn wat mij betreft schrikbarend en zorgwekkend. Nog niet de helft van de gemeenteambtenaren geeft aan dat de eigen gemeente op koers ligt om de Omgevingswet met succes te kunnen implementeren. Vier maanden geleden! Een jaar eerder gaf 46% van de respondenten bij een soortgelijk onderzoek nog aan dat de eigen gemeente op koers lag. Vier maanden geleden was dat afgenomen tot 43%. Meer gemeenten raken achterop. Conclusie van dat onderzoek is dat er geen inhaalslag plaatsvindt. Sterker nog, naarmate richting de beoogde ingangsdatum doordringt wat er nog allemaal moet gebeuren, kan het percentage nog weleens hard gaan dalen, temeer omdat gemeenten op dit moment met de financiële zorgen rond het sociaal domein wel andere dingen aan hun hoofd hebben. Wat vindt de minister hier nu van? Hoe ziet zij, in de woorden van Herman Tjeenk Willink, de geloofwaardigheid van de overheid als de uitvoering kwalitatief achter zou blijven? Geloofwaardigheid komt net als vertrouwen te voet en gaat te paard. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Ook wil ik van de minister antwoord op de vraag hoeveel gemeenten voor 2020 in hun begroting al een post hebben opgenomen voor de beheerlasten van het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Weten gemeenten wel dat zij vanaf het ingaan van de beheerfase voor grofweg 80% van de kosten aan de lat staan: 80% structureel? Graag een antwoord van de minister op dit punt.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter, ik heb via u een vraag aan de SP-afgevaardigde. Hij maakt een hele goede vergelijking met de kredietcrisis. Daar gingen ook allerlei dingen door voor triple-A rated. Iedereen dacht: het kan allemaal geen kwaad. Nou, we hebben gezien hoe dat afliep en hoe de overheid vervolgens de staatsschuld daardoor enorm heeft opgepompt. We hebben die pas sinds kort weer onder controle. Mijn vraag, via de voorzitter, is wat uw verklaring is. De PAS, de kredietcrisis, het toeslagenstelsel en zo kan ik nog wel even doorgaan. Hoe kan het volgens u en uw partij dat deze zaken continu weer door deze Kamer gaan? Legt u mij dat eens uit.

De heer Janssen (SP):

Een makkelijk antwoord is dat wij niet in de regering zitten. Daardoor kan dit allemaal gebeuren. Naar het ingewikkeldere antwoord verwees ik net al: signalen worden steeds weer genegeerd. Er waren wel degelijk signalen op al deze punten. Ik noemde er zojuist een aantal. Er waren signalen, maar die worden niet over het hoofd gezien; nee, die worden genegeerd. Dat is dus het punt: het serieus nemen van signalen. De Raad van State had uitgebreid gewaarschuwd voor de PAS. Anderen hadden gewaarschuwd voor de kredietcrisis. We zien het keer op keer op keer. Laten we die signalen nou serieus nemen. Ik kom daar straks nog op terug bij mijn conclusies.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Janssen (SP):

Ik begon al over het Digitaal Stelsel Omgevingswet, de kurk waar de Omgevingswet op drijft, hoop en vrees in één. "Het grootste ICT-project ooit bij de overheid" werd het eens trots door voormalig minister Schultz van Haegen genoemd in een bestuurlijk overleg. Met die opmerking sloeg vele aanwezigen spontaan de schrik om het hart. En terecht, zo bleek in 2017, toen het BIT-rapport harde conclusies opleverde: te ingewikkeld, de toegevoegde waarde van extra complexiteit is onvoldoende aangetoond en de kosten gaan veel hoger uitvallen dan begroot. Na dat moment is het beoogde doel van het DSO naar mijn mening uit beeld geraakt en losgeraakt van de initiële doelstelling. Die was dat met een klik op de kaart duidelijk zou worden welke omgevingsregels op die plek gelden. Dat is achteropgeraakt. Bestuurlijk is tussen overheden de afspraak gemaakt die grofweg inhoudt dat de rijksoverheid de ontwikkelingskosten betaalt en dat de overige overheden de beheerskosten betalen. Maar dat is natuurlijk ICT 1.0, misschien zelfs wel 0.1, omdat een project nooit uitontwikkeld is en er dan geheid gedoe ontstaat over wat tot ontwikkeling behoort en wat tot beheer behoort. Ik verwees zojuist al naar de beheerslasten van de gemeenten.

Vervolgens is er in de ontwikkeling van het DSO een cruciaal moment geweest, omdat de rijksoverheid op dat moment er eenzijdig voor heeft gekozen om een financiële cap te zetten op de ontwikkelkosten: meer dan dit mag de ontwikkeling de rijksoverheid niet kosten; dat was op dat moment de boodschap. Dus niet de ambitie, het optimaal faciliteren van de gebruikers, maar de financiën zijn vanaf dat moment dus leidend geworden. Dat vervolgens de andere overheden in reactie hebben gepast voor een openeindefinanciering van hun deel, is volkomen begrijpelijk, maar in de totaliteit van dit alles is dit natuurlijk een ongewenste wending geweest. Vanaf dat moment is de gebruiker op afstand komen te staan. De gebruikers van de voor hen veelal ondoorgrondelijke AMvB's worden op achterstand gezet. De functionaliteit verliest het van de financiën, met de burgers en bedrijven als lijdend voorwerp. In die situatie bevinden we ons nog steeds.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Ik heb twee vragen. U heeft natuurlijk bij die overleggen gezeten. Wat is uw inschatting van de ordegrootte van wat het zou hebben moeten kosten om het op het gewenste niveau te krijgen? En op welke manier zou je dat nu kunnen regelen? Moet je dan denken aan een programma waarin je een toezegging krijgt om steeds geld erbij te vragen of moet je een bepaald bedrag hebben en zekerheid krijgen?

De heer Janssen (SP):

Volgens mij is er op dit moment grofweg 50 miljoen tekort. Ik ben daar sinds juni niet meer bij, maar volgens mij is er een tekort van ongeveer 50 miljoen. Ik ga de minister op dit punt straks om een toezegging vragen. Misschien is dat het korte antwoord op de vraag van mevrouw Kluit.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Janssen (SP):

In die situatie bevinden we ons nog steeds. In termen van het bestuursakkoord treedt maatschappelijke meerwaarde immers pas op bij scenario 3. De doorontwikkeling naar scenario 3 is echter uit beeld geraakt omdat de rijksoverheid niet de benodigde financiën vrij heeft gemaakt. Dat is nog ergens een stip op de horizon, maar er is geen concreet pad of tijdpad daarnaartoe. De financiering is nog niet geregeld. Ook nu, bij de behandeling van de invoeringswet in de Eerste Kamer, is er nog geen zicht op dat het Rijk zijn afspraken nakomt om tot het voor de gebruiker noodzakelijke scenario 3 door te ontwikkelen, of op een toezegging daarover. De minister kan hier aan deze onzekerheid een einde maken door in deze behandeling toe te zeggen dat door de rijksoverheid de middelen toegezegd worden om de doorontwikkeling naar scenario 3 te garanderen.

Voorzitter. Maar daarnaast is het natuurlijk heel onbevredigend en vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid eigenlijk gewoon onwenselijk dat het volgende BIT-advies over de opvolging en voortgang van het BIT-rapport uit 2017 pas beschikbaar komt nadat de Eerste Kamer al wordt geacht te hebben ingestemd met de invoeringswet. Dat is een ongewisse sprong in het diepe, gelet op de vele rijks-ICT-projecten die eerder onhaalbaar en onhandelbaar bleken te zijn. Iedereen kent de voorbeelden: Belastingdienst, UWV, Defensie, rechtspraak en — minder dan een jaar geleden nog, heel recent — de NVWA, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, het Inspect-project. Het BIT had al in 2017 gewaarschuwd, maar het project werd toch onverminderd doorgezet. Kern van het verhaal: de oplossing die ontwikkeld is, is zo complex dat de kosten voor beheer en onderhoud de pan uit rijzen. Dat moet eenieder met de Omgevingswet in het hoofd toch ook bekend in de oren klinken. Er zijn te veel overeenkomsten om te negeren, zeg ik ook in de richting van de heer Otten.

Toch wordt er van de Eerste Kamer een oordeel gevraagd over invoering van de Omgevingswet, een aantal maanden voor een cruciaal BIT-rapport verschijnt over de stand van zaken en vooruitzichten van het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Dat zou immers in april komen? Waarom wil de minister niet wachten tot april, om te voorkomen dat zij gelijke stappen zal moeten zetten als de minister van LNV, die vorig jaar de stekker uit het Inspectproject van de NVWA trok, omdat toen duidelijk was geworden dat het budget van 95 miljoen met tientallen miljoenen zou worden overschreden? De minister van LNV heeft daarop een periode van herbezinning ingelast. Dat BIT-rapport, twee jaar na het eerste rapport over de uitvoering, bleek cruciaal. Deze minister heeft nu de mogelijkheid om die periode van herbezinning voor te blijven en zo'n periode vooraf in te lassen, in afwachting van het BIT-rapport in april. Is de minister, lerend van de ervaringen van haar collega van LNV, hiertoe bereid, is mijn vraag aan haar. Een simpel ja of nee zou daarop volstaan.

Voorzitter. Alex Brenninkmeijer, de voormalige Nationale ombudsman, beschrijft in zijn boek Moreel leiderschap de noodzaak van een effectieve interface die voor vertrouwen moet zorgen. Hij verontschuldigt zich voor dat woord en dat doe ik ook, in commissie. Hij zegt dat het geheel aan regels, procedures, protocollen en budgetten een systeemwereld schept die spanning en wrijving kan veroorzaken in verbinding met de leefwereld van individuele mensen. Hij pleit er dan ook voor om naar analogie van de interface tussen complexe computersystemen en gebruikers van vlees en bloed ook een interface tussen de systeemwereld van overheidsorganisaties en mensen te ontwikkelen. Deze interface zou moeten bestaan uit vier elementen: persoonlijk contact, mensen serieus nemen, mensen met respect behandelen en mensen vertrouwen geven. Een goed doorontwikkeld DSO kan daar een belangrijke rol bij spelen, in combinatie met een mogelijkheid tot persoonlijk contact. Een onvoldoende ontwikkeld en betrouwbaar DSO zal leiden tot een vergroot wantrouwen en verlies van geloofwaardigheid van de overheid, in lijn met wat Herman Tjeenk Willink hierover opmerkte, waar ik eerder naar verwees.

Ook Kim Putters vraagt hier aandacht voor in zijn boek Veenbrand. Hij pleit zelfs voor een steviger verankeren van informatierechten van burgers. Misschien moet het recht van burgers en bedrijven op een voldoende doorontwikkeld en altijd actueel DSO wel in de wet worden opgenomen. Zou de minister daar eens op willen reflecteren?

Daar waar in toenemende mate participatie gevraagd wordt van mensen, zoals ook nu weer in de Omgevingswet, raken steeds meer mensen de weg kwijt en weten ze niet meer bij welk loket ze moeten zijn, zegt Kim Putters. Goed geïnformeerde en opgeleide mensen weten zich wel te redden, maar dat geldt zeker niet voor iedereen, misschien zelfs voor de meesten niet.

Hij vraagt aandacht voor het gegeven dat de kwetsbaarste mensen de kleinste netwerken hebben en de weg niet vinden. Dit leidt ertoe dat veel beleid ineffectief is, zo stelt hij. Daarom herhaal ik mijn eerdere vraag aan de minister: wordt het DSO doorontwikkeld, zijn de financiën daarvoor gegarandeerd en wanneer zal het af zijn?

Uiteraard hebben wij als Eerste Kamerleden ook kennis kunnen nemen van de pilots die worden uitgevoerd. Dat zijn leuke voorbeelden, zoals dakkapellen en kapvergunningen, maar ook niet meer dan dat. Het huidige DSO staat nog ver af van de robuuste kurk waar burgers en bedrijven op moeten kunnen drijven binnen de Omgevingswet. Op dit moment is het DSO niet meer dan "een pakketje schroot met een dun laagje chroom" voor de burgers en bedrijven, zoals door Henk Westbroek mooi werd omschreven in het lied Vriendschap.

Ik heb nog een tweetal concrete vragen over onderwerpen die mij na aan het hart liggen en waar ik in een andere functie ook veelvuldig aandacht voor heb gevraagd. Het eerste punt gaat over financiële zekerheidstelling voor risicovolle bedrijven; de minister zal het herkennen. Komt er nu wel of niet een generieke verplichting voor SEVESO-bedrijven om financiële zekerheid te stellen? Gaat de minister dit voor alle bedrijven verplicht stellen of wordt het toch die onwerkbare kan-bepaling, waar we voor gewaarschuwd hebben, waarbij ieder afzonderlijk bevoegd gezag gaat bepalen of er voor een bedrijf financiële zekerheid gesteld moet worden? Willekeur ligt dan op de loer. Graag een eenduidige reactie van de minister, die dan ook helderheid geeft.

Mijn tweede concrete vraag gaat over de afdwingbare revisievergunning. De revisievergunning die nu is opgenomen, is niet meer dan een ambtshalve samenvoeging van bestaande vergunningen. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat er bij deze ambtshalve opgelegde revisievergunning geen nadere gewijzigde eisen opgenomen mogen worden voor het gebruik van de best beschikbare technieken, bbt, bijvoorbeeld? Bij een revisievergunning met extra eisen zou namelijk het bedrijf moeten aantonen waarom het niet zou kunnen voldoen aan de opgelegde bbt-eisen. Het is een kwestie van bewijslast. Nu wordt, tenminste zoals ik het lees, in de Omgevingswet de situatie gecreëerd dat het bevoegde gezag moet argumenteren waarom en op welke punten een aangescherpte bbt door het bedrijf kan worden toegepast. Dat kost enorm veel kennis en enorm veel menskracht, maar bovenal stuit het vaak op onoverkomelijke problemen, omdat het bedrijf met een beroep op bedrijfsgeheimen niet alle benodigde informatie zal willen verstrekken, zo kan ik u uit ervaring vertellen. Dus, als het werkelijk zo is, is het een gemiste kans, ook gelet op de opgaven die er liggen voor de stikstofreductie en het schoneluchtakkoord. Mijn vraag aan de minister is of ik dit zo juist zie. Ik hoop overigens van niet. En zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen? Waarom niet bbt de norm laten zijn? Maar als het anders blijkt te zijn, laat ik mij op dit punt heel graag corrigeren.

Voorzitter. Ik kom voorzichtig tot een samenvatting van mijn betoog. Het is aan ons in de Eerste Kamer om, na reflectie en afweging, te bepalen of de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2021 datgene is waar het maatschappelijk belang het meest mee gediend is. Eenmaal ingevoerd wordt de Omgevingswet namelijk een wet die alle eigenschappen heeft van "too big to fail". En als hij niet blijkt te functioneren, zitten we er toch aan vast; 26 andere wetten zijn immers verdwenen, met daaraan nog gekoppeld een geldverslindend ICT-project. Over de techniek van de wet heeft u mij weinig vragen horen stellen. Collega's hebben dat gedaan, wij zullen dat ook nog gaan doen. Maar een zeer belangrijk punt voor mij is of de wet uitvoerbaar en handhaafbaar is; een van de kernpunten waar de Eerste Kamer zich toch over moet buigen. En ik moet van mijzelf, en vervolgens in advies aan mijn fractie, over dit wetsvoorstel een positief of negatief oordeel vellen. Daarbij komen voor mij de drie vragen uit de Proustvragenlijst weer aan de orde. De eerste vraag is: welke hervorming bewonder je het meest? Zou de Omgevingswet, als hervorming van het omgevingsrecht, in aanmerking kunnen komen als meest bewonderde hervorming? Mijn antwoord is nee. Er is nog te veel onduidelijk, te veel onaf en te veel ongewis.

De tweede vraag: wat is je huidige gemoedstoestand? Mijn gevoel zegt mij dat ons als Eerste Kamer ontijdig wordt gevraagd om in te stemmen met de invoeringswet. Op te veel cruciale onderdelen wordt ons gevraagd om er maar op te vertrouwen dat alles wel goed gaat komen. Met name op de uitvoerbaarheid op zich en de kwaliteit van de uitvoering is nog heel veel aan te merken. En het voor de uitvoering cruciale DSO kan op dit moment in afwachting van het BIT-rapport door ons niet beoordeeld worden, en dat maakt voor mij in mijn rol als medewetgever dat ik geen toets kan doen op de uitvoerbaarheid. Dat maakt dat ik niet anders kan dan in hoge mate waakzaam zijn.

Derde vraag: wat is de grootste fout die je hebt gemaakt? Wat ik wil voorkomen is dat ik, als ik een volgende keer deze vraag weer beantwoord, moet aangeven dat mijn grootste fout is geweest om in te stemmen met de invoering en de uitvoering van een wet die daar niet klaar voor was. En dat zeg ik niet uit angst, omdat ik als persoon en bestuurder gewend ben om in moeilijke situaties juist een stap naar voren te zetten in plaats van naar achteren. Ik weeg in belangrijke mate mee dat ik uit de vele gesprekken die ik heb gevoerd over de Omgevingswet en deze Invoeringswet, een heel ander beeld zie opdoemen dan in de brieven die wij van de minister hebben ontvangen over de voortgang en de geschetste bestuurlijke eenheid. Ik herken dat andere beeld ook uit eigen ervaring, toen ik aan de gesprekken tussen de overheden deelnam. Het beeld dat ik nu krijg uit de vele gesprekken is dat niemand de zwartepiet wil voor verder uitstel of aanpassingen. En dat is, zo zeg ik dan maar uit eigen ervaring, niet sinds kort, maar dat is al een lange tijd aan de gang. Niemand, behalve de minister zo zei iemand tegen mij, lijkt het nog te willen op dit moment, wat de brieven ook zeggen.

Voorzitter. Het slotje op de deur voor de zomer van het Koninklijk Besluit waar veel mee wordt geschermd, vind ik dan ook echt onvoldoende, als ik kijk naar alles wat op dit moment speelt. Dat slot is te eenvoudig te kraken. Ik kijk uit naar de beantwoording van mijn vragen door de minister en het verdere debat. Ik sluit mijn bijdrage nog niet af, omdat ik de heer Rietkerk zie staan.

De voorzitter:

Kunt u wel afsluiten, want dan krijgt daarna de heer Rietkerk het woord.

De heer Janssen (SP):

Ik zou willen afsluiten met een kort tweeregelig gedicht van Jules Deelder. De titel van het gedicht is Heelal, maar het had net zo goed Omgevingswet kunnen heten. Het gedicht luidt als volgt: "Hoe verder men keek, hoe groter het leek."

De heer Rietkerk i (CDA):

Ik heb nog een vraag aan de heer Janssen als het gaat om de wereld waaruit hij komt, de bestuurlijke wereld, waar ik ook een aantal jaren actief in ben geweest. Het gaat niet alleen om die wereld, want dan lijken het soms twee werelden te zijn, terwijl het toch één wereld is. Als fracties hebben we rondes gehad met vragen waarbij we op veel punten zijn ingegaan. Ik noem in dit verband ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het IPO waar u ook onderdeel van bent geweest zodat u ook weet hoe het werkt, in de zin dat het altijd heel erg scherp is. We hebben niet een keer maar meerdere malen signalen gehad. MKB-Nederland en VNO-NCW riepen ons op om aan de slag te gaan, uiteraard ook met kritische kanttekeningen. Hoe reageert de SP-fractie op die wereld? Want die hebben wij ook voor ons liggen.

De heer Janssen (SP):

Die wereld staat op schrift, dat klopt, maar ik heb net uitgelegd dat ik uit mijn gesprek een ander beeld krijg dan wat de consensusbrieven inhouden die gestuurd zijn. Dus ik heb daar voor mijzelf een ander beeld bij gekregen dan de prachtige briefjes die wij gekregen hebben. Ik denk zelfs, zo zeg ik vanuit mijn ervaring in het Rotterdamse Rijnmondgebied, dat er heel veel grote bedrijven zijn die helemaal niet staan te springen om minder duidelijkheid en minder regels; die hebben gewoon veel liever een overheid die duidelijke regels stelt, die consequent en betrouwbaar is en die niet ieder jaar de regels verandert. Dus ja, ik heb de briefjes gelezen. Ik heb nu overigens voor dit debat noch een brief van de VNG noch een brief van het IPO ontvangen, maar alleen van VNO-NCW die zeggen: we gaan aan de slag. Prima, dat mag, ik heb in ieder geval een ander beeld gekregen uit de bestuurlijke terugkoppelingen die ik gehad heb.

De heer Rietkerk (CDA):

Mijn laatste vraag gaat over de tien landelijke voorbeeldprojecten waar ook provincies, gemeenten en waterschappen aan hebben gewerkt en waarbij de gedachte van de Omgevingswet niet een jaar maar tien jaar is beproefd. Daarbij is vanuit burgers en overheden ook nadrukkelijk naar voren gebracht: nu heb je met een project 20 tot 160 vergunningen, ik zie door de bomen het bos niet meer, kom met duidelijke en daadkrachtige regels zodat er snelheid gemaakt kan worden in het belang van een aantal ontwikkelingen. Hoe kijkt u daar als SP-fractie tegenaan?

De heer Janssen (SP):

Het zijn mooie voorbeelden die u noemt maar het vervangen van regels door participatie vooraf gaat niet per definitie sneller. Er worden steeds meer afwegingspunten aan toegevoegd, zoals duurzaamheid, die allemaal meegewogen moeten worden. Ik heb daar geen oordeel over. Alleen, ik stel vast dat dat straks iets anders op gaat leveren dan de snelheid die ook in de projecten misschien naar voren gekomen is. Ja, mensen zijn het zat, maar mensen willen ook helderder regels en willen niet tien keer doorverwezen worden, maar dat lost deze Omgevingswet naar onze mening niet op. Een van de punten waarop we nu al bevraagd worden als het gaat over de uitvoering, betreft de schaderegelingen rond de Mijnbouwwet die nu aan de orde is. Mensen krijgen nu schadevergoeding bij 2% — wat ons betreft zou dat nog verder omlaag kunnen — en dat gaat nu naar 4%. Daar is nu al veel weerstand tegen. Dat is de uitvoering. Naarmate je verder in de uitvoering komt, gaat ook de weerstand toenemen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de fractie van de VVD.