Plenair Vendrik bij behandeling Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap



Verslag van de vergadering van 16 december 2019 (2019/2020 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.20 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Vendrik i (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Ik vervang mijn collega Ganzevoort, die vanmiddag verhinderd is. Ik feliciteer mevrouw Nanninga met haar bijdrage, zoals het goede gebruik hier betaamt, wat er ook gezegd wordt.

Voorzitter. Tijdens eerdere debatten heb ik het kabinet namens mijn fractie toegewenst dat ook in de nabije toekomst, bij gelegenheid van miljoenennota's, het kabinet het perspectief van de brede welvaart centraal stelt en alle transities die daarvoor nodig zijn maximaal op het vizier heeft. Brede welvaart gaat ook uiteindelijk, of misschien zelfs wel in de eerste plaats, over het bevorderen van levensgeluk en de mogelijkheden tot het ontplooien van mensen. Dan hebben we het niet alleen, maar ook vooral wel over onderwijs. Goed onderwijs is evident, niet alleen voor de brede welvaart, maar juist ook om mensen in de woeste tijden waarin we vandaag de dag leven, in staat te stellen om de transities die nodig zijn op tal van vlakken, op het gebied van klimaat, op het gebied van een duurzame economie, te snappen, te kunnen meemaken en daaraan te kunnen bijdragen. De verantwoordelijkheid van het onderwijsbestel in dit perspectief is fenomenaal groot. Het gaat ons allen aan en ook mijn partij ter harte.

Voorzitter. De afgelopen tien jaar is er door eerdere kabinetten nadrukkelijk voor gekozen om de oplopende tekorten die het gevolg waren van de financiële en later de eurocrisis in betekenisvolle mate te verhalen op de publieke sector. Het is niet helemaal onlogisch dat het vandaag de dag berichten regent over alle tekorten die zijn ontstaan op allerlei plekken in de publieke sector. Dat geldt niet alleen voor het onderwijs, maar ook voor het onderwijs. Geld maakt niet altijd gelukkig en is ook niet altijd een oplossing, maar het is voor mijn fractie evident dat er indringend gekeken mag worden om de structurele financiële positie van het onderwijs te versterken. Dat is ook de oproep die wij meerdere keren aan dit kabinet hebben gedaan. De tekenen, de signalen, van tekorten in het onderwijs zijn allerwege bekend. Collega's, zoals zojuist de heer Van Apeldoorn, hebben ze net al genoemd: het laatste OESO-onderzoek over de leesvaardigheid in het onderwijs, de personeelstekorten — vandaag kwam er een bericht dat het kabinet iets wil doen richting de grote steden — werkdruk. Er is een aanhoudende stroom van berichten dat er iets aan de hand is met het onderwijs. Dat "iets" heeft naar het oordeel van mijn fractie ook iets te maken met geld.

Voorzitter. Ik ga in het kader van dit begrotingsdebat dus op zoek naar geld. Dan is het echt een stap vooruit dat deze bewindslieden met het onderwijsveld in ieder geval dat convenant hebben gesloten ter waarde van 460 miljoen. Mijn fractie heeft daar bij eerdere gelegenheden ook waardering voor uitgesproken.

Ik vraag beide ministers of een van beiden om mij nog even te duiden of ik het goed snap dat de eerste 300 miljoen een incidentele toevoeging is die geregeld wordt bij de tweede suppletoire begroting 2019, die nu in de Tweede Kamer ligt maar die wij hier ook krijgen — dat geld is al uitgegeven in verband met de gewenste snelheid, zo hebben beide bewindslieden per brief aan de Kamer laten weten — en dat de overige 160 miljoen voor een klein deel in deze voorliggende begroting zit en voor een ander deel bijgeplust wordt en naar voren wordt gehaald bij de Voorjaarsnota begroting 2020. Heb ik het beeld zo goed, zodat we in ieder geval weten waar die 460 miljoen vandaan komt en waar die naartoe gaat? Dat is winst en dat is geen klein bier, maar het is niet genoeg. Bij meerdere gelegenheden heeft mijn fractie het kabinet aangespoord om zijn uiterste best te doen om te kijken waar meer en vooral structurele middelen te vinden zijn, want het merendeel van die 460 miljoen is dat niet.

Voor de zekerheid vraag ik waar het kabinet vandaag hiermee staat. Bij eerdere gelegenheden hebben wij begrepen, ook bij de Algemene Politieke Beschouwingen in deze Kamer, dat er op dit moment geen meerjarige ruimte gezien wordt in de opvolging van die 460 miljoen in komende jaren. Is dat nog steeds het geval? Kennelijk wordt er toch nog een klein extraatje richting de grote steden gestuurd, dus dat kan wel. Met het oog op een korte duiding voor dit debat vraag ik beide ministers dan ook waar dat geld vandaan komt en waarvoor het is bedoeld.

Mijn aandacht werd ook getrokken door de laatste brief van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De groeiagenda had natuurlijk een bredewelvaartsagenda moeten zijn, maar dat sorteer ik met de heer Wiebes nog wel een keer uit. Op pagina 10 van deze groeiagenda wordt gesproken over het funderend onderwijs. Ik lees in de brief van de heer Wiebes, die naar ik aanneem namens het kabinet is, dat er een breed actieplan komt voor een ambitieuze verbetering van het onderwijs. Dat smaakt naar meer. Deze groeibrief is gekoppeld aan een initiatief dat het kabinet straks nog naar de Kamer gaat sturen en dat betreft het investeringsfonds waar zowel de minister van Economische Zaken en Klimaat als minister Hoekstra de scepter over zwaaien. Wat betekent dit nu? Kunnen we inderdaad verwachten dat in dat investeringsfonds een betekenisvol deel beschikbaar komt voor het funderend onderwijs? Is dat wat ik hier lees of is dat nog onduidelijk? Ik zou daar graag nadere opheldering over willen hebben. Maar ook bij zo'n investeringsfonds is het wel de vraag of het gaat om incidenteel geld en of het dus een eenmalige bijdrage is voor activiteiten in het onderwijsveld, want anders haal je het uit de begroting. Ik hoor graag wat gelezen moet worden achter deze passage in de brief van vorige week van de minister van Economische Zaken en Klimaat.

De heer Ton van Kesteren i (PVV):

De heer Vendrik is op zoek naar meer geld, structureel meer geld. Heeft hij ook ideeën over structurele veranderingen of verbeteringen in het onderwijs waar niet direct geld mee gemoeid is?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik erken onmiddellijk dat ik geen onderwijsspecialist ben. Dat laat ik aan collega Ruard Ganzevoort over. Die had deze vraag van de heer Van Kesteren beter kunnen beantwoorden. Ik kan mij veel voorstellen bij verbeteringen in het onderwijs. Ik heb het betoog van de heer Van Kesteren ook gehoord over de overhead en het management. Dat is een oude discussie. Die snap ik. Ik snap ook de ergernis. Er zou ook best het nodige aan kunnen gebeuren, maar eerlijk gezegd geloof ik niet — die kennis ontleen ik ook aan een vorig baantje dat ik gehad heb — dat hiermee werkelijk structureel veel geld vrijkomt voor in de klas. Dat geloof ik niet. Ik denk dat we elkaar op dat punt niet te veel moeten wijsmaken dat daar nu het grote geld zit en dat het allemaal veel beter gaat als dat geld nu in de klas terechtkomt. Zo simpel zit de werkelijkheid volgens mij niet in elkaar.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Ik zou een gewetensvraag willen stellen. Wat is het percentage dat u echt, daadwerkelijk, in het primaire onderwijsleerproces werkzaam bent, en het percentage dat u buiten dat primaire proces werkzaam bent?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wat ik weet van het onderwijs, is dat ongeveer een kwart van het budget besteed wordt aan wat men over het algemeen als overhead beschouwt. Dat is ruwweg. Ongeveer een procent of 15, 20 — dat varieert een beetje per type onderwijs — gaat naar materiële uitgaven. Dan is dus ruim de helft, iets meer dan de helft, beschikbaar voor personele lasten die je maakt om onderwijzers en leerkrachten in dienst te nemen en hen hun werk te laten doen.

De heer Ton van Kesteren (PVV):

Als de heer Vendrik mijn betoog goed beluisterd heeft, weet hij dat ik het erover heb gehad dat een kwart naar het primaire proces gaat en de rest naar overhead en bureaucratie. Dat is iets anders dan hetgeen hij hier voorstelt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zeker. Ik put uit mijn geheugen uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Die heeft dat namelijk al een keer uitgezocht. Daar komen deze cijfers vandaan.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat neemt niet weg dat ik uit die tijd ook nog een indringend pleidooi aan de vorige bewindslieden van Onderwijs onthouden heb om de transparantie over die uitgaven te verbeteren. Er loopt ook al een paar jaar een groot project daarvoor bij het ministerie. Deze vragen zouden immers veel makkelijker en simpeler beantwoord moeten kunnen worden. Die vragen slepen wij al een aantal jaren met ons mee.

Voorzitter. Ik was gebleven bij dat investeringsfonds en ik vraag hoe dat zit. Zit daar muziek in? Is dat eenmalig of structureel?

Voorzitter. Als dat allemaal niet helpt — ik zal er in tweede termijn nog op terugkomen — en als het kabinet in deze samenstelling geen ruimte ziet om structureel geld naar het onderwijs te brengen — nogmaals: ik hoor graag van de bewindslieden een bevestiging — dan is er nog één optie open, namelijk dat wij als politieke partijen, hier verzameld in de senaat, de wens uitspreken dat we na 2021 de 460 miljoen structureel gaan maken. Dan geeft de politiek een krachtig signaal in meerderheid. Ik overweeg op dat punt straks een uitspraak hier aan de collega's voor te leggen.

Voorzitter, dank.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Vendrik. Dan is ten slotte het woord aan mevrouw Vos namens de fractie van de Partij van de Arbeid.