Plenair Martens bij behandeling Wijziging rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 27 mei 2019 (2018/2019 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Martens i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Wij bespreken vandaag het wetsvoorstel dat een wijziging voorstelt van de rentemaatstaf voor leningen die studenten in het hoger onderwijs aangaan.

De huidige wet bepaalt dat studenten die vallen onder het studiefinancieringsstelsel in het hoger onderwijs, naast de reisvoorziening en een eventuele aanvullende beurs, gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om tegen gunstige voorwaarden te lenen voor de kosten van studie en levensonderhoud. Op zich wordt dat niet door het wetsvoorstel gewijzigd. Wat wel verandert, is dat de rente op studieleningen onder het studievoorschot gebaseerd wordt op de tienjaarsrente in plaats van op de vijfjaarsrente. Dit met het oog op de financiële houdbaarheid van het stelsel, zo zegt de minister, en van de overheidsfinanciën in de toekomst. Daar zijn al vragen over gesteld. Ik zie uit naar het antwoord van de minister daarop. Ik kan wel zeggen dat de CDA-fractie het belang van beide zaken, de houdbaarheid van het stelsel en van de overheidsfinanciën, onderschrijft.

Het wetsvoorstel gaf de Raad van State géén aanleiding tot het maken van opmerkingen. Dat is bijzonder. Dat komt immers niet vaak voor.

Voorzitter. Iedereen kan gebruikmaken van de financiering, en ook van de reisvoorziening en een eventuele aanvullende beurs als de ouders minder draagkrachtig zijn. De terugbetaalvoorwaarden worden onzes inziens terecht "sociale terugbetaalvoorwaarden" genoemd. De tienjaarsrente, zoals die in het voorstel staat, is lager dan de rente als je daarbuiten zou lenen. De afbetaaltermijn is 35 jaar. Het terug te betalen bedrag wordt gerelateerd aan het inkomen. Oud-studenten hoeven alleen terug te betalen als hun inkomen dat toelaat. Lage-inkomensgroepen zullen bij eenzelfde studieschuld lagere maandlasten hebben dan middeninkomensgroepen en middeninkomensgroepen weer lager dan oud-studenten in hogere-inkomensgroepen. De renteverhoging heeft alleen effect op de maandlasten van oud-studenten die dat dus gezien hun inkomen kunnen dragen. Voormalige studenten zijn maximaal 4% van het inkomen boven het minimumloon als aflossing verschuldigd. Door dit wetsvoorstel hoeft een oud-student maximaal €12 per maand méér af te betalen, maar dat pas bij een inkomen van minstens €60.000 per jaar — dus bij een inkomen ver boven modaal. Als een oud-student het bedrag niet terug kán betalen, hóéft deze het ook niet terug te betalen. Zoals gezegd, oud-studenten hoeven alleen terug te betalen als hun inkomen dat toelaat. Is dat niet het geval, dan wordt de na 35 jaar nog openstaande schuld kwijtgescholden.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is het gevolg van het leenstelsel. Zoals bekend was het CDA tégen het leenstelsel. Het leenstelsel was bedoeld om studenten enigszins tegemoet te komen door de universiteiten en hogescholen te laten investeren in de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Het is nog maar sinds kort dat de eerste positieve signalen over dat laatste te horen zijn, maar we moeten nog afwachten wat het uiteindelijk zal brengen.

Voorzitter. In principe geldt voor de Eerste Kamer het uitgangspunt dat de Tweede Kamer de politieke koers bepaalt en het de rol van de Eerste Kamer is om te toetsen op zaken als uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid. Als het gaat om de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de wetgeving, is het een simpele wet: hij is handhaafbaar en uitvoerbaar.

Als het gaat om de rechtmatigheid, lijkt het ook geen problemen op te leveren. Maar ik zou de minister daar graag nog een vraag over stellen in het licht van de discussies zoals die zich onder andere in de media voordoen. Wat betreft de rechtmatigheid zijn eerder al vragen gesteld over hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het VN-Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, IVESCR, dat ook Nederland heeft geratificeerd. Met name was de vraag hoe het wetsvoorstel gelezen moet worden in relatie tot artikel 13. De minister en ook enkele hoogleraren hebben helder en duidelijk aangegeven dat zij verwachten dat als er een zaak bij de rechter zou dienen, de rechter naar alle waarschijnlijkheid het wetsvoorstel niet in strijd zal achten met het VN-verdrag. Dit gelet op de ruimte die het verdrag laat aan individuele lidstaten, de niet-rechtstreekse werking en de eerdere uitspraken van rechters in soortgelijke zaken. Het CDA hecht eraan op te merken dat goed onderwijs een groot goed is. Wij mogen er trots op zijn dat ons land in alle internationale vergelijkingen in de top tien staat als het om onderwijs gaat. Het moet onze ambitie zijn dat zo te houden en waar mogelijk te verbeteren.

Opgemerkt kan worden — dat is al eerder aangehaald — dat de laatste jaren een aantal voorzieningen voor studenten is afgebouwd. Het collegegeld is hoger geworden, zij het dat het collegegeld voor het eerste jaar onlangs is gehalveerd; dat is een goede zaak, maar dit terzijde. De basisbeurs is vervallen en het leenstelsel is ervoor in de plaats gekomen. En nu gaat de rente toch omhoog, in tegenstelling tot eerdere toezeggingen van de minister. Als je het voorstel leest in de context van die ontwikkelingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden, dan kan de vraag opkomen in hoeverre voorliggend wetvoorstel wel of niet van het doel van artikel 13 van het VN-verdrag af beweegt. Daarom verzoeken de leden de minister om nog eens haar visie geven op de verhouding tussen het wetsvoorstel en artikel 13 van het VN-verdrag, mede in het licht van de recente publicaties in de media, waaronder het artikel in ScienceGuide, de Volkskrant van afgelopen maandag en het ISO-rapport.

Voorzitter. Het CDA hecht er zoals gezegd aan op te merken dat goed onderwijs een groot goed is. Studenten zien wij als de toekomstige leidende generatie van ons land. Goede randvoorwaarden voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het hoger onderwijs gaan het CDA dan ook zeer ter harte. In de schriftelijke vragenrondes zijn er, mede naar aanleiding van de zorgen van studenten, vragen gesteld over de impact van het wetsvoorstel op de toegankelijkheid van het onderwijs. Dat is natuurlijk een belangrijk punt, zoals ook al eerder is opgemerkt. Op dit moment blijken er geen onoverkomelijke belemmeringen te zijn om te gaan studeren, zo stelt de minister. De minister stelt ook dat met dit wetsvoorstel de toegankelijkheid gewaarborgd blijft. Graag horen de leden van de minister nog eens de motivering van deze stellingname, mede in het licht van de zorgen die te horen zijn bij de studenten en mede in het licht van het RIVM-rapport van afgelopen week over de mentale druk onder studenten. Mogen de leden er overigens van uitgaan dat de minister in de toekomst ook de impact van onderhavig wetsvoorstel betrekt bij de jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen, en dus ook bij de jaarlijkse rapportage?

Voorzitter, tot slot. Onze fractie heeft er begrip voor dat het kabinet, staande voor een budgettaire taakstelling, met dit wetsvoorstel is gekomen. Graag horen de leden wat de minister de financiële gevolgen acht voor de onderwijsbegroting als dit voorstel het onverhoeds niet zou halen. Wij wachten het verloop van het debat af, waarna wij ons definitieve standpunt zullen bepalen. Wij zien uit naar de reactie van de minister.

Dank u wel.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Het is een interessante avond. Het is interessant om te horen hoe het CDA de ideeën achter het leenstelsel heeft omarmd en heeft laten zien wat de positieve gedachten waren die indertijd, bij de invoering, inderdaad speelden. Voor degenen die dat gesteund hebben, is het mooi om dat zo terug te horen na een paar jaar. Het is ook interessant om te zien dat er discussie ontstaat over de knoppen waaraan gedraaid kan worden en waardoor je het leenstelsel beter of slechter maakt. Het CDA heeft zich de afgelopen tijd erg druk gemaakt over de schuldenproblematiek van met name jongeren. Mijn vraag is nu hoe dat zich verhoudt tot de keuze om de schulden van jongeren nu juist hoger te laten worden door aan deze knop te draaien. Wat is de consistentie van de visie van het CDA daarop?

Mevrouw Martens (CDA):

Wij waren tegen het leenstelsel, precies om de reden dat wij er niet voor waren dat studenten schulden aangingen, onnodig en misschien meer dan je zou wensen. Dat blijft staan. Schuldenproblematiek is een grote problematiek, ook onder jongeren. Als de basisbeurs is vervangen door het leenstelsel, moet je wel kijken naar de houdbaarheid van dit stelsel. Maar wij zouden het leenstelsel niet gekozen hebben.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zoek eerlijk gezegd eventjes naar de logica. Aan de ene kant zegt mevrouw Martens van het CDA, met alle uitleg die ze net gaf van het leenstelsel: dit zijn de goede elementen daarin. Vervolgens zegt ze: wij zijn tegen de verhoging van die schulden. En daarna zegt de woordvoerder van het CDA: wij steunen het voorstel om die schulden met €5.000 te laten toenemen. Hoe rijmt de woordvoerder dat?

Mevrouw Martens (CDA):

Wij stimuleren niet om die €5.000 extra aan te gaan; dat blijft natuurlijk een keuze van de student.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Nee, de student kiest de rentestand niet; dat doet de minister.

Mevrouw Martens (CDA):

De rentestand, ja, maar de hoeveelheid die je leent — of die dus €5.000 of anders is — is een keuze van de student.

De voorzitter:

De heer Ganzevoort, tot slot.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Als dit de argumenten zijn waarmee we de achterban en de studenten moeten geruststellen, hoop ik dat ze nog andere verhalen te horen krijgen. Het CDA kiest er kennelijk voor om een maatregel te steunen die de facto gemiddeld, volgens de regering zelf, ertoe leidt dat een schuld van studenten met €5.000 of meer toeneemt. Dat is de implicatie van deze maatregel.

Mevrouw Martens (CDA):

Wij hebben gezegd dat wij kunnen begrijpen dat het kabinet met zo'n voorstel komt als er budgettaire taakstellingen zijn. Ik weet niet of de heer Ganzevoort mijn laatste zin heeft gehoord, namelijk dat wij afhankelijk van het debat ons standpunt zullen innemen? Het blijft staan dat wij tegen het aangaan van schulden zijn, zeker tegen het onnodig aangaan van schulden, en dat wij tegen het leenstelsel blijven.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Ik wil even een opmerking maken. Als het CDA tegen het leenstelsel was, had het ervoor kunnen zorgen dat er iets anders in het regeerakkoord was gekomen; dat is niet gebeurd. We hebben het dus te doen met het leenstelsel dat er nu ligt. Ik kom bij mijn vraag aan mevrouw Martens. Iets is me niet helemaal duidelijk geworden. In een fase waarin sprake is van een begrotingsoverschot gaan de middelen die opgehaald worden met deze maatregelen, niet naar het onderwijs maar naar de houdbaarheid van de rijksfinanciën op lange termijn. Vindt mevrouw Martens, die niet gelooft in een leenstelsel, die niet houdt van schulden en die misschien onderkent dat jongeren soms geen schulden maken omdat ze dat zo graag willen maar omdat ze anders niet kunnen studeren, het dan een slimme maatregel om het stelsel waarin ze niet gelooft, nog meer te belasten met meer leningen aan studenten?

Mevrouw Martens (CDA):

Dat is precies de aanleiding voor de laatste vraag, namelijk of de minister kan aangeven wat de financiële gevolgen zouden zijn als dit wetsvoorstel het niet zal halen. Want dan zijn er misschien ook nog andere mogelijkheden.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dat lijkt me een makkelijk te beantwoorden vraag, want er is dan in 2060 260 miljoen minder in de rijksfinanciën. Dat staat al in de antwoorden. Mijn vraag aan u is of u het houdbaar vindt om in een stelsel dat gericht is op studiefinanciering, niet voor de studie maar voor de rijksfinanciën geld op te halen.

Mevrouw Martens (CDA):

Misschien moet de vraag anders gesteld worden: als in de samenleving over de hele breedte geld opgehaald moet worden, wat is dan de aanleiding om te denken dat het niet gerechtvaardigd zou zijn om ook te kijken naar mogelijkheden om binnen de kring van studenten geld op te halen? Dan praten wij over €12 per maand, maar dan nog alleen bij een inkomen van €60.000 per jaar.

De voorzitter:

Mevrouw Nooren, tot slot.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Volgens mij werd mij een vraag gesteld. Die zal ik even beantwoorden. Dat is niet rechtvaardig, omdat het hier gaat over lage inkomens en middeninkomens, die afhankelijk zijn van dit systeem. U verwijst zelf naar een internationaal verdrag dat zegt dat iedereen gelijke toegang moet hebben tot het onderwijs. Waarom zou je een groep zwaarder belasten terwijl je ook een andere keuze kunt maken?

Mevrouw Martens (CDA):

Dat is precies de reden voor de vraag aan de minister over de relatie tussen toegankelijkheid en het internationale verdrag. Wij wachten de antwoorden van de minister op dat terrein af.

Mevrouw Gerkens i (SP):

Ik hoor mevrouw Martens tussen de regels door een aantal dingen zeggen. Ik wil nagaan of ik de boodschap die zij zendt, goed heb begrepen. Volgens mij voelen wij ons allemaal nog wat ongemakkelijk bij dit wetsvoorstel. Ik kan mij voorstellen dat ook het CDA, dat van meet af aan tegen het leenstelsel is geweest, zich er ongemakkelijk bij voelt. De laatste vraag van mevrouw Martens aan de minister was om nog eens aan te geven wat nou zo enorm belangrijk is aan deze renteverhoging. Begrijp ik het goed dat het voor haar van cruciaal belang is dat daar een goed antwoord op komt, omdat het CDA anders toch twijfelt of het steunen van deze wet wel houdbaar is? Mag ik dat zo interpreteren?

Mevrouw Martens (CDA):

Ja, wij vragen de minister naar wat zij de gevolgen acht voor de Onderwijsbegroting als dit wetsvoorstel het niet zou halen en van de antwoorden op al onze vragen hangt ons definitieve standpunt af.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Martens. Ik geef het woord aan mevrouw Baay.