Plenair Van Hattem bij voortzetting behandeling Kwaliteitsborging voor het bouwen



Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.11 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. Bijna twee jaar geleden werd op verzoek van toenmalig minister Plasterk de stemming over deze wet uitgesteld. Een meerderheid van deze Kamer leek toen niet overtuigd van het wetsvoorstel. Voor ons als PVV-fractie was toen het uitgangspunt al duidelijk: door bouwtoezicht te privatiseren, ontstaat het risico dat een slager zijn eigen vlees keurt. Bouwtoezicht moet daarom een overheidstaak blijven. In de tussentijds heeft de minister overleg gevoerd met de betrokken partijen. Uitvoerig overleg, wat uiteindelijk bijna twee jaar heeft geduurd. De onduidelijkheid over de toekomst van het stelsel van bouw- en woningtoezicht trok ondertussen wel een wissel op de gemeentelijke diensten, doordat het wetsvoorstel al jarenlang boven de markt hangt. Ruim een jaar geleden, in februari 2018, gaf de directeur van de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland, de heer Wico Ankersmit, al aan dat gemeenten hierdoor steeds minder investeren in bouw- en woningtoezicht en dat mensen die van school komen kiezen voor andere sectoren binnen de bouw. Ik citeer: "door het uitstellen van en de onduidelijkheid in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen neemt de kwaliteit verder af en dat is zorgelijk", aldus de heer Ankersmit destijds op BNR-Nieuwsradio. Kan de minister aangeven wat zij in de tussentijd heeft gedaan om, naast de inspanningen gericht op het eventuele nieuwe stelsel, te zorgen dat de huidige afdelingen bouw- en woningtoezicht bij de Nederlandse gemeenten kwalitatief op peil konden blijven? Kan de minister tevens aangeven wat zij de komende jaren met de gemeente gaat doen om de kwaliteit van die gemeentelijke afdelingen op peil te krijgen en te houden en te beschikken over voldoende instroom van geschikte medewerkers, ongeacht de vraag of dit wetsvoorstel wordt ingevoerd?

Over de invoering en implementatie van dit wetsvoorstel heeft de minister inmiddels een bestuursakkoord gesloten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de VNG. Zo'n bestuursakkoord is typisch voor de werkwijze van het kabinet-Rutte. We zagen het eerder bij met name het energieakkoord en het klimaatakkoord, en bij het Interbestuurlijk Programma. Belangrijke kaders worden niet in wetgeving vastgelegd en niet via parlementaire processen behandeld, maar via overleg met koepelorganisaties. Niet de volksvertegenwoordiging maar de bestuurlijke lobby zet bij dit kabinet de lijntjes uit. Dat is een kwalijke zaak.

Ook bij dit bestuursakkoord zijn er nog veel open eindjes, waarbij het parlement geen zicht heeft op de uiteindelijke uitwerking van deze wet. Zo heeft onze fractie in de laatste schriftelijke ronde de volgende vragen gesteld over de bepalingen over monitoring die in het bestuursakkoord opgenomen zijn. Kan de minister aangeven op basis van welke concrete aspecten de criteria getoetst zullen worden? Wanneer is er sprake van een onoverkomelijk knelpunt? Onder welke voorwaarden is de ICT op orde? Wat is de norm voor "voldoende instrumenten" en "voldoende kwaliteitsborgers"? Hierop antwoordt de minister onder andere als volgt: "zoals in het bestuursakkoord is afgesproken, zal ik in overleg met de VNG en met bij de bouw betrokken partijen de aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel monitoren hoe de implementatie van het stelsel verloopt. Indien knelpunten worden geconstateerd, zal ik in overleg met partijen bezien welke maatregelen nodig zijn" en: "Het proces waarbij ik samen met betrokken partijen de genoemde ontwikkelingen volg, zowel ten aanzien van de implementatie als ten aanzien van de proefprojecten, is een bestuurlijk proces".

De minister gaat hier voorbij aan de parlementaire taken. Om dit wetsvoorstel te kunnen afwegen, moeten we het kunnen toetsen op effectiviteit, rechtmatigheid en uitvoerbaarheid. Door het als een bestuurlijk proces af te doen, dat naar willekeur met betrokken partijen kan worden aangepast, wordt voorbijgegaan aan de rol van de volksvertegenwoordiging. Is in de opvatting van de minister het parlement geen partij in een bestuurlijk proces? Op deze manier blijft het volstrekt onduidelijk wat de kaders zijn om te kunnen toetsen of de wet effectief en uitvoerbaar is. Bovendien krijgen de bij de bouw betrokken partijen zo een onevenredig grote stem in het overheidsbeleid ten opzichte van de volksvertegenwoordiging. Vindt de minister dat een correcte verhouding? De afgelopen maanden ontvingen we al de nodige brieven uit de bouwsector. Daarin wordt gepleit voor een snelle invoering van de wet omdat dit nodig zou zijn voor de uitvoering van het klimaatakkoord, de duurzaamheidsmaatregelen en de energietransitie. De klimaatlobby weet waar Abraham de mosterd haalt. Reden temeer om als parlement extra kritisch te zijn op dit wetsvoorstel.

Om terug te komen op de nadere memorie van antwoord: Ook de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland is kritisch over deze beantwoording. Zij schrijft zeer recent op haar website: "Veel antwoorden zijn niet meer dan een uitgebreide toelichting op wat al eerder is geschreven. Vooral het onderwerp leges blijft naar ons idee echt veel te vaag. Met de komst van de Omgevingswet waarbij het aantal vergunningen naar verwachting ook nog verder zal dalen, is het onmogelijk om als bevoegd gezag het VTH-werk te kunnen blijven financieren door de legesinkomsten van bouwaanvragen. Ook wordt niet beantwoord wat voor de minister de criteria zijn om voldoende vertrouwen te hebben om het wetsvoorstel te laten ingaan. Het is namelijk wel erg belangrijk dat er bij het ingaan van de wet van Vlieland tot Vaals wel voldoende kwaliteitsborgers zijn erkend die de kwaliteitsborging ook kunnen gaan uitvoeren." Kan de minister nader ingaan op het aspect van de leges? Ook wij hebben daarover eerder vragen gesteld. Gaan deze ook daadwerkelijk omlaag? Kan de minister nu wel duidelijkheid geven over de criteria voor de kwaliteitsborgers? Graag een reactie.

Voorzitter. Ook de bouwsector zelf staat juist kritisch tegenover het bestuursakkoord. Ik citeer uit een brief van Bouwend Nederland van 10 juli 2018 aan deze Kamer. "Bij de eerdere behandeling van het wetsvoorstel richtten veel van de vragen en bezwaren van uw Kamer zich op de verhouding tussen bevoegd gezag en private partijen. De minister is blijkens haar brief niet van zins de onduidelijke wetgeving aan te passen maar wil door middel van een bestuursakkoord en lagere wetgeving de onduidelijke wetgeving verduidelijken. Bouwend Nederland is van mening dat een bestuursakkoord geen middel kan zijn om onduidelijke of kwalitatief zwakke wetgeving uit te leggen. Het gaat om een zeer ingrijpende stelselwijziging, en daar hoort kwalitatief goede en heldere wetgeving bij. Een bestuursakkoord is niet bindend, juridisch niet afdwingbaar en ongeschikt om langjarig beleid op te baseren."

Voorzitter. Kan de minister aangeven waarom zij blijft vasthouden aan een gemankeerde wet, terwijl noch de sector noch de gemeentelijke overheden echt geholpen zijn met het wetsvoorstel? Kan de minister aangeven of bij wetgeving over kwaliteitsborging niet juist moet worden ingezet op kwaliteit van wetgeving in plaats van op schimmige bestuursakkoorden? Graag een reactie. Kan de minister verder aangeven wat zij gaat doen als de proefprojecten falen, als er geen positieve uitkomsten zijn op kwaliteit en kosten? Is de minister dan bereid om volledig af te zien van de inwerkingtreding per 2021? Of gaat de inwerkingtreding dan toch gewoon door? Graag een reactie.

Voorzitter. De minister stelt dat er geen sprake is van privatisering, dat het bevoegd gezag uiteindelijk bij de gemeenten blijft liggen, waarmee het stelsel publiek zou zijn, en niet privaat. Maar ondertussen spreekt zij ook weer over een gedeelde verantwoordelijkheid van de gemeenten en de private partijen. Dat zorgt onherroepelijk voor onduidelijkheid. Over verantwoordelijkheid moet altijd helderheid zijn. Nu bestaat het risico dat zaken naar elkaar worden toegeschoven of dat men de handen ervan aftrekt, met alle mogelijke gevolgen van dien. De bouwveiligheid mag door zulke onduidelijkheid nooit in het geding komen. Daarom is het beter om voor een goed uitgevoerde rol van de overheid als marktmeester te kiezen in plaats van voor deze half-halfoplossing. Hoe kan een gemeente anders afdoende een melding technisch afwegen alvorens al dan niet tot handhaving over te gaan?

Met de invoering van de Omgevingswet zal ook sprake zijn van flexibilisering van de omgevingsplannen. Zulke ontwikkelingen maken de situatie in de gebouwde omgeving alleen maar complexer, waardoor het juist essentieel is om als overheid scherp te blijven, met goed toezicht. Dat is met dit wetsvoorstel niet te verwachten. De PVV-fractie zal daarom tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Voorzitter. Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem. Ik geef het woord aan de heer Pijlman.