Plenair Van Hattem bij voortzetting behandeling Intrekking Wet raadgevend referendum



Verslag van de vergadering van 10 juli 2018 (2017/2018 nr. 38)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.12 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank u wel, voorzitter.

Deze derde termijn heeft de PVV-fractie aangevraagd naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak Stichting Meer Democratie tegen de Staat over de intrekking van het raadgevend referendum. Hoewel de rechtbank de vorderingen heeft afgewezen, bevat het vonnis toch elementen die om uitleg van de minister vragen. In het vonnis wordt namelijk aangegeven dat de minister van Binnenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de landsadvocaat, heeft gesteld: "De Staat wijst erop dat, als de stellingen van Meer Democratie worden gevolgd, een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter, in welk kader de bestuursrechter zich kan uitspreken over de uitleg die Meer Democratie aan de Intrekkingswet geeft." Volgens het vonnis wordt hier gedoeld op een appellabel besluit van de minister op basis van artikel 6 Wet raadgevend referendum over de referendabiliteit. Volgens de landsadvocaat, en daarmee de minister, zou er dus een mogelijkheid moeten zijn tot een rechtsgang. Voor de systematiek van ons recht zou de intrekkingswet pas kunnen gelden op het moment van bekendmaking. Tot die tijd zou de minister de voorschriften uit de nog geldende Wet raadgevend referendum moeten opvolgen en dus een besluit moeten nemen over de referendabiliteit. De vraag aan de minister is of zij derhalve ook dat besluit gaat nemen en de Wet raadgevend referendum blijft respecteren totdat de bekendmaking plaatsvindt. Houdt zij daarmee ook de mogelijkheid open van een bestuursrechtelijke rechtsgang? Om deze mogelijkheid tot een rechtsgang te waarborgen, dienen wij ook een motie in.

De voorzitter:

Door de leden Van Hattem, Van Beek, Ton van Kesteren, Dercksen, Faber-van de Klashorst, Van Strien en Kok wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende:

  • dat de minister in de Tweede Kamer heeft gesteld dat zij geen appellabel besluit zal nemen op grond van artikel 6 Wrr over de referendabiliteit van de intrekkingswet vanwege de terugwerkende kracht van de intrekkingswet;
  • dat in het vonnis inzake de rechtszaak van Meer Democratie tegen de Staat der Nederlanden (in casu ministerie van Binnenlandse Zaken) te lezen is dat in deze zaak namens de minister gesteld is dat er "een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter";
  • dat in het vonnis tevens wordt bevestigd dat de partijen, dus ook de Staat, met juistheid tot uitgangspunt nemen dat de standpunten van Meer Democratie in een rechtsgang door de Afdeling kunnen worden getoetst;

overwegende:

  • dat de stellingname van de minister in de rechtszaak dat rechtsgang over een besluit of weigering van een besluit inzake de referendabiliteit met voldoende waarborgen openstaat, strijdig lijkt te zijn met het standpunt van de minister in de Tweede Kamer dat vanwege de terugwerkende kracht van de intrekkingswet het nemen van een appellabel referendabiliteitsbesluit niet aan de orde is;
  • dat hierdoor onduidelijkheid ontstaat over de rechtszekerheid;

roept de minister op om de rechtsgang naar de bestuursrechter open te houden inzake een referendabiliteitsbesluit over de intrekkingswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter P (34854).

De heer Van Hattem (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Tot slot zou ik nog graag willen opmerken dat wij onze overige moties toch graag in stemming brengen. Dat heeft ermee te maken dat de rechtbank in haar uitspraak weliswaar de vorderingen heeft afgewezen en dat er al een eindvonnis is uitgesproken, maar de Stichting Meer Democratie heeft aangegeven verdere juridische stappen te willen nemen. Dus gelet op een eventueel hoger beroep brengen wij de moties toch in stemming, omdat ze zien op de volledige rechterlijke procedure en niet op één specifieke uitspraak.

Tot zover, voorzitter, in derde termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem. Zijn er nog andere leden die in derde termijn het woord wensen te voeren? Dat is niet het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.