Plenair Engels bij behandeling Onschendbaarheid brief-, telefoon- en telegraafgeheim



Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.50 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Engels i (D66):

Mevrouw de voorzitter. U zult begrijpen dat ik nog even zit bij te komen van de openingszin van mijn collega Van Bijsterveld, waarin zij zo duidelijk een politieke connectie tot stand bracht met de fractie van de ChristenUnie. De politieke importantie van die opmerking zal niemand hier zijn ontgaan!

Ik dank de minister voor zijn openhartige beantwoording. Ik kan hem meedelen dat waar wij hebben gesproken over de plaats van de verkeersgegevens in het verhaal over de verhouding tussen artikel 10 en artikel 13 van de Grondwet, mijn fractie is overtuigd.

De reactie van de minister dat hij onderkent waar het probleem zit met betrekking tot de horizontale werking, is helder. Dat kunnen wij hier en nu ook zo niet in de Eerste Kamer oplossen. Dat is ook duidelijk. Het is een goed signaal als nu al van regeringszijde wordt aangegeven dat wanneer er initiatiefwetgeving op dit punt komt om dit aan te scherpen, de regering zich daar niet op voorhand tegen zal verzetten.

Op het punt van het toezicht had ik graag wat meer fundamenteel willen weten op welk moment een bepaalde vorm van toezicht hoogwaardig is. Is dat altijd de rechterlijke toetsing of kan dat ook een andere vorm van onafhankelijk toezicht zijn die door de wetgever wordt aangegeven? Wij gaan daar volgende week veel fundamenteler over spreken. Het zou voor mij heel onverstandig zijn om nu al te preluderen op de inbreng van mijn fractievoorzitter, want ik wil ook nog graag twee jaar mee.

Het laatste punt is belangrijk: de uitleg en de interpretatie van het begrip "telecommunicatie". Mijn hoop was erop gevestigd dat wij hier in het kader van het scheppen van wetsgeschiedenis iets meer handvat zouden kunnen bieden aan de praktijk. Ik vind overigens dat je niet altijd naar juristen hoeft te luisteren, maar heel vaak juist wel. Ik begrijp zeker dat zij als adviseurs voorzichtig zijn; dat zou ik ook geweest zijn. Maar voor zover de minister heeft uitgesproken dat — ik herhaal het zo woordelijk mogelijk — in conceptuele zin het begrip "telecommunicatie" ruimte biedt voor een ruime en toekomstbestendige interpretatie, is dat volgens mij al een signaal aan de praktijk: als dit voorstel ook in tweede lezing wordt gerealiseerd, is het niet de bedoeling om een ontwikkeling op slot te zetten. Dat zou, gelet op hoe technologische ontwikkelingen gaan, niet goed zijn.

De voorzitter:

Denkt u wel aan uw tijd, mijnheer Engels?

De heer Engels (D66):

Ja, daarmee kan ik afsluiten. U was mij gelukkig weer net voor. Dat vind ik altijd mooi.

De voorzitter:

Ja, u bent al 1 minuut en 38 seconden over uw tijd heen.

De heer Engels (D66):

Voorzitter, deemoedig kijk ik u aan en ik beloof beterschap, maar ik zie dat de minister in spanning zit en ik moet hem dus nog even meedelen dat ik mijn fractie zal adviseren om het wetsvoorstel te aanvaarden.