Plenair Ten Hoeve bij behandeling Invoering stelsel fosfaatrechten



Verslag van de vergadering van 16 mei 2017 (2016/2017 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.27 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. In een van die vele brieven die wij de laatste tijd ontvingen, staat geschreven over de lappendeken aan wetgeving, over een overheid die met steeds meer gedetailleerde wetgeving komt, over voortdurende onzekerheid en over chaos. En inderdaad: dat is het beeld dat ontstaat uit alles wat er gebeurd is na de afschaffing van het melkquotum.

Ook is er het beeld dat de Nederlandse politiek, de landbouwpolitiek zwalkt tussen twee zaken. Enerzijds wil men volledig gebruikmaken van de vrije wereldmarkt waar, volgens het rapport De kracht van zuivel, de vraag naar zuivel jaarlijks met wel 3% zou toenemen. Anderzijds is er toch ook sympathie voor het familiebedrijf, weidegang en dierenwelzijn, grondgebondenheid en de circulaire economie toegepast op de veehouderij. We voelen ons genoodzaakt om met fosfaatrechten te werken om aan de derogatienorm, of eigenlijk de waterkwaliteitseisen, te kunnen voldoen vanwege het milieu, maar de regering zegt daar in de nota naar aanleiding van het verslag direct bij dat het wel de bedoeling is dat er volledig gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare fosfaatrechten zodat ze niet op de plank blijven liggen. Vandaar dat die rechten verhandelbaar worden. Zo blijven ze beschikbaar om melk te kunnen blijven produceren. Tegelijkertijd worden er moties aangenomen waarin wordt gevraagd om een grondgebonden veehouderij, met als uitgangspunt de draagkracht van de eigen bodem en niet de ruimte die de markt biedt. Dat zwalken in de politiek betekent dat er geen duidelijk perspectief is, niet voor de politiek en dus ook niet voor de boeren. Ik ben vanmiddag niet de eerste die dat concludeert.

De eisen die we vanwege de derogatie moeten stellen, een vermindering van de geproduceerde hoeveelheid mest en fosfaat, zijn anders dan wat we in de Meststoffenwet als uitgangspunt namen. Dat was: veehouderij voor melkproductie is mogelijk als de mestproductie op het land wordt gebruikt, kan worden geëxporteerd of kan worden verwerkt. Dat was in feite een keuze voor een zo groot mogelijke productie van onze hoogproductieve, concurrerende en ook nog eens steeds diervriendelijker opererende melkveehouderij, met de opdracht: zorg dat de mest goed terechtkomt. Moeten we intussen niet toegeven dat het in feite onbegrensd toelaten van de melkproductie en dus ook van de mestproductie is mislukt doordat de mestverwerking onvoldoende van de grond komt door technische en financiële oorzaken en dat er daardoor van de mest die eigenlijk verwerkt zou moeten worden, een flink deel illegaal wordt gedumpt? Dat gebeurt inderdaad niet alleen in Brabant, maar ook in Friesland.

Intussen is de roep om aanpassing van de productie aan de begrenzingen die we aan grond en bodem stellen, luider geworden, ook in de politiek. Die roep is niet meer te negeren, vandaar de aanpassing van de Meststoffenwet met wat heet de Wet grondgebonden groei melkveehouderij. Maar een keuze voor grondgebondenheid ligt daar natuurlijk niet echt in besloten. Het betekent immers niets meer dan dat bij bedrijfsuitbreiding niet meer dan een klein deel van de uitbreiding gecompenseerd moet worden door het beschikbaar hebben van meer grond. Per saldo levert dat toch niet meer maar juist minder grondgebondenheid op door die extra niet aan grondgebonden uitbreidingen? Of zie ik dat verkeerd?

We praten veel over grondgebondenheid, maar in het beleid kiezen we voor zo veel mogelijk productie. Daarin worden we dwarsgezeten door de strenge eisen die de Europese Unie via de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en de eisen aan de derogatie stelt. Een tussenvraag daarbij is hoe ons milieu ervoor zou staan als er geen Europese Unie was om de normen te bewaken. De manier waarop we aan die eisen proberen te voldoen, levert natuurlijk problemen op. In 2017 moet iedereen terug naar de situatie van 2 juli 2015 minus nog eens 4%. Dat is voor bijna iedereen erg, maar voor degenen die net van tevoren geïnvesteerd hadden en nog geen extra vee hadden, kan het rampzalig zijn. Voor de volledig grondgebonden boeren die van de 4% korting zijn vrijgesteld maar geen gebruik mogen maken van de investeringen in hun nog beschikbare extra grond, voelt het onrechtvaardig. Voor de biologische boeren die niet eens gebruikmaken van de derogatie, is het zo mogelijk nog onrechtvaardiger.

De rechter geeft deze groepen gelijk omdat op deze wijze, ook volgens de rechter, een volgens het Eerste Protocol van het EVRM ongerechtvaardigde ingreep in het eigendomsrecht plaatsvindt. Ook voor de vleesveesector, die na enkele wijzigingen buiten de regeling kan blijven, blijken er nog grote onduidelijkheden te bestaan. Denkt de staatssecretaris trouwens echt dat hij van de rechterlijke uitspraak afkomt door alleen de 52 klagers vrij te stellen van de maatregelen en alle gelijksoortige gevallen gewoon onder de regeling te laten vallen? Denkt hij echt dat het hoger beroep hem straks in het gelijk zal stellen? Ik zou daar in ieder geval mijn twijfels bij hebben en proberen een plan B te bedenken. Of halen wij de derogatienormen sowieso al niet? Dan zijn er ook nog de boeren die zich toeleggen op de oude vaderlandse rassen. Daarover hebben al meerderen gesproken, dus ik laat het hier maar bij. Ik zou het echter zeer op prijs stellen als de staatssecretaris hiervoor na de regeling ook de wet nog wil aanpassen.

Alle problemen overziende blijft de vraag wat wij nu moeten doen. Als wij akkoord gaan met de twee wetsvoorstellen en ook met de maatregelen voor dit jaar, dan vrees ik dat iedereen het gevoel zal houden toch niet te weten waar en wanneer er weer een volgend probleem kan opduiken en zeker niet te weten waar we eigenlijk naartoe willen met ons beleid. Dan is dit dus eigenlijk geen beleid, maar alleen een noodgreep om het acute probleem op te lossen, en vervolgens niet veel verder te hoeven kijken.

In Friesland is deze week door het college van gedeputeerden een landbouwnota uitgebracht waarin de ambitie wordt vastgelegd om in 2025 een grotendeels grondgebonden landbouw te hebben. Dat betekent geen radicale ingreep ineens. De provincie beschikt trouwens ook niet over de rechtsmiddelen waar het Rijk natuurlijk wel over beschikt. Als Provinciale Staten echter akkoord gaan met deze plannen, dan is de richting van het provinciale beleid wel eenduidig vastgelegd.

Gelet op de mogelijkheden kon zo'n keuze voor grondgebondenheid weleens de enige maatschappelijk echt acceptabele optie zijn. Een systeem van zoveel grootvee-eenheden per hectare maakt verdere ingewikkelde regelgeving overbodig. Tevens biedt het bescherming en verzorging aan grond en water en aan landschap en natuur. Ook hoort het van nature bij weidegang en creëert het makkelijker dan intensievere veehouderij een diervriendelijke situatie. Daarnaast kan het ruimschoots voldoende rendement opleveren voor familiebedrijven. Misschien dat grondgebondenheid daarbij regionaal moet worden ingevuld, door veehouderijen aan landbouwgronden te koppelen. Ook is het niet onmogelijk dat een sluitend en betaalbaar systeem van mestverwerking in de toekomst mogelijkheden voor andere vormen naast reguliere grondgebonden veehouderij zou kunnen bieden. Maar ik heb het gevoel dat dat nu niet het geval is.

Kiezen voor grondgebondenheid is dan wel een keuze die duidelijkheid geeft, maar het kan niet zonder uitgebreid en dus ook vrij langdurig overgangsbeleid. De maatregelen die nu ontworpen zijn, passen niet — in ieder geval niet in alle opzichten — in een dergelijke langetermijnkeuze. Dat zou heel wat beter worden als fosfaatrechten niet verhandelbaar gemaakt zouden worden, maar alleen de bestaande rechten zouden legitimeren, en als de uitbreiding van de veestapel dus niet van de aankoop van fosfaatrechten maar van de beschikbaarheid en de aankoop van grond zou moeten afhangen.

Nu er hoe dan ook wat moet gebeuren, is het moment aangebroken om op die manier echt nieuw en toekomstbestendig beleid in gang te zetten. Ik neem niet aan dat de staatssecretaris nu onmiddellijk van zijn wetgeving afziet, maar met mijn constatering dat dit wel het geschikte moment zou zijn, kan hij het misschien eens zijn. En wie weet dwingen de omstandigheden of de rechtbank of deze Kamer hem toch nog wel tot verdergaande bijstellingen. Naast alle andere voordelen die dit biedt, zou dit het leven van boeren en bewindslieden en het naleven van de Europese milieueisen eenvoudiger maken en ook nog tot flinke bezuinigingen op departementsambtenaren kunnen leiden.

Ik hoor heel graag de reactie van de staatssecretaris hierop.