Plenair Knip bij behandeling Nationale veiligheid en terrorismebestrijding



Verslag van de vergadering van 31 januari 2017 (2016/2017 nr. 16)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Knip i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst dank ik de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie, en daarmee overigens twee ministers, voor de antwoorden op de vragen die zijn gesteld in eerste en tweede termijn, waarin nog eens duidelijk wordt onderstreept wat nut en noodzaak van dit wetsvoorstel inzake bestuurlijke maatregelen zijn naast de strafrechtelijke aanpak van terrorisme. De leden van de fractie van de VVD juichen toe dat de uitvoerende macht hiermee de nodige armslag krijgt om concrete maatregelen te nemen in een veel eerder stadium dan mogelijk is bij het ontstaan van strafrechtelijk relevante verdenkingen. Krachtig preventief overheidsoptreden kan nu voorafgaan aan of — liever nog — in de plaats komen van de repressie van levensgevaarlijke dreigingen. De in het wetsvoorstel voorziene beroepsmogelijkheid met rechterlijke toetsing van de beslissingen van de minister is uiteraard op haar plaats.

Het in deze Kamer in eerste en tweede termijn gewisselde nog eens nalezend, ontwaren wij bij de motiveringsplicht van de genomen maatregelen echter nog wel een mogelijke complicatie. In de nadere memorie van antwoord stelt de regering desgevraagd dat bij onvoldoende motivering de rechter de maatregel niet in stand zal laten. Dat is natuurlijk logisch. Mijn fractie vraagt zich wel af hoever die motiveringsplicht kan gaan zonder dat de armslag van het openbaar bestuur juist in naar hun aard schimmige situaties tot minder dan het strikt noodzakelijke wordt beperkt. Ik doel hier natuurlijk op de plaats in de rechterlijke toetsing van de ambtsberichten van de veiligheidsdiensten, waarvan de inhoud veelal om begrijpelijke redenen geheim moet blijven.

Omdat het hier niet gaat om strafrechtelijke toetsing van bewijsmiddelen maar om bestuursrechtelijke weging van aanwijzingen en vermoedens, zal de rechter een lichtere, dus marginale toetsing kunnen en ook moeten toepassen. Mijn fractie heeft heel veel vertrouwen in het vermogen van de bestuursrechter om enige afstand te houden en de discretionaire ruimte die het bestuur toekomt, in stand te laten. Wij zijn echter wel beducht voor het psychologische effect op de rechter in die gevallen — en het wetsvoorstel voorziet daarin — dat de rechter kennis moet nemen van ambtsberichten "for your eyes only", dus buiten aanwezigheid van de appellant. Zal er dan niet de onbewuste neiging zijn om de zeggingskracht van de aangeleverde informatie wat strenger te beoordelen in het voordeel van de appellant? Is het te overwegen om in de volgende versie van de wet een bepaling op te nemen die ertoe strekt dat voor het landsbestuur in casu de minister de volle discretionaire bevoegdheid in dit soort zaken wordt gewaarborgd? Buitengewone omstandigheden vragen om buitengewone duidelijkheid. Ik hoor hierop gaarne de reactie van de regering.

Ik sprak zojuist al over de volgende versie van dit wetsvoorstel. Zoals de ministers bij lezing van mijn inbreng in eerste en tweede termijn ongetwijfeld hebben begrepen, ligt echter juist de tijdelijkheid van de voorgestelde wet mijn fractie zwaar op de maag. Allereerst is het niet logisch om af te spreken dat de wet over drie jaar wordt geëvalueerd en daarmee meteen te bepalen dat daarna de wet wordt beëindigd. Wat is dan de zin van evaluatie? Daarnaast is een heel nieuwe behandeling over vijf jaar op zichzelf reeds een onnodige belasting van de wetgevende organen. Nog belangrijker is dat niemand zal verwachten dat de terrorismedreiging over vijf jaar zal zijn weggeëbd.

Door de regering wordt steeds weer betoogd dat gezien de ingrijpende aard van de nieuwe bevoegdheden, een bezinningsmoment voor regering en volksvertegenwoordiging op zijn plaats is om vast te kunnen stellen of met deze wet moet worden doorgegaan. De VVD-fractie begrijpt dit als enig opgevoerde argument niet echt. De vraag of een wet gelding moet houden, kan aan de orde komen na een grondige evaluatie van de opportuniteit, effectiviteit, proportionaliteit en uitvoerbaarheid van die wet. De bevindingen op grond van elk van de genoemde criteria kunnen natuurlijk leiden tot intrekking van een wet, maar dat intrekkingsmoment behoeft geenszins reeds ver van tevoren te worden bepaald.

De verwijzing naar de aard van de voorgestelde bevoegdheden overtuigt ook niet. Veel naar hun aard vergelijkbare bestaande bevoegdheden van burgemeesters — de heer Engels verwees er ook al naar — op grond van de Gemeentewet, de Voetbalwet et cetera zijn even ingrijpend als die zijn voorzien in dit wetsvoorstel. Niemand betwijfelt dat die wetgeving van kracht moet blijven.

Daarnaast kan de tijdelijkheid van een antiterrorismewet door diegenen die dienen te worden bestreden, worden opgevat als wankelmoedigheid van de Staat. Het zal duidelijk zijn dat wij dat ongewenst vinden. A priori past horizonwetgeving, hoe nuttig die misschien ook is op andere terreinen, niet in het bestaande stelsel van veiligheidswetgeving, waar alle andere wetgeving is gemaakt voor onbepaalde tijd. Zonder duidelijke en begrijpbare noodzaak van de uitwerking ervan in dit stelsel is de eindigheid van deze wet, anders dan de minister meent, wel degelijk in strijd met de rechtszekerheid.

Inmiddels heeft wetsvoorstel 33542 inzake het bewaren van kentekengegevens door de politie deze Kamer ook bereikt. Dat is hierbij inhoudelijk gezien niet zo relevant, maar het is wel relevant vanwege de daarin opgenomen horizonbepaling. Die houdt in het wetsvoorstel in dat de bevoegdheid tot het tijdelijk bewaren van kentekengegevens na drie jaar expireert, tenzij tijdig een KB is geslagen ter verlenging van die bevoegdheid. Dat laatste gebeurt niet dan nadat een grondige evaluatie van de werking van deze bepaling is uitgevoerd. De evaluatie wordt naar de Tweede Kamer gezonden en het concept-KB ondergaat een lichte voorhangprocedure. Waarom is deze veel logischere en veel minder ingrijpende horizonprocedure met precies hetzelfde beoogde resultaat niet gevolgd bij het wetsvoorstel inzake terrorismebestrijding? Graag wil ik een antwoord van de minister hierop.

Gezien de noodzaak en de spoedeisendheid van dit wetsvoorstel — er is inderdaad al veel te lang mee gewacht — zal de VVD-fractie er nu mee instemmen. Maar zij verwacht van de regering wel de toezegging dat bij evaluatie van de wet over drie jaar het horizonkarakter en de vormgeving daarvan uitdrukkelijk opnieuw aan de orde en ter discussie worden gesteld.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Strik naar het spreekgestoelte loopt, maar het woord is aan mevrouw Bikker.