Plenair Vos bij voortzetting behandeling Wijziging Mijnbouwwet



Verslag van de vergadering van 20 december 2016 (2016/2017 nr. 13)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 22.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Hij was helder over een aantal zaken rond de schade. We zijn ook heel blij dat hij een onafhankelijk Centrum Veilig Wonen wil dat de schade afhandelt, dat dit "onafhankelijk" ook betekent onafhankelijk van de NAM, dat de Nationaal Coördinator Groningen de toezichthouder op het geheel moet zijn en dat de NAM uiteraard schadeplichtig blijft. De minister werkt daaraan. Hij heeft de Kamer toegezegd dat hij haar op de hoogte zal houden van de voortgang rond de operatie richting dat onafhankelijk Centrum Veilig Wonen. Wij zijn daar blij mee. Wij wachten de berichten daarover graag af.

Het tweede onderdeel betreft alles met betrekking tot de vergunningen. De minister heeft duidelijk aangegeven dat hij degene is die de winningsvergunning verleent, evenals de opsporings- of exploratievergunning. Hij heeft in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat hij in de fase van de winningsvergunning globaal toetst aan mogelijke effecten op de veiligheid van de bewoners en de mogelijk nadelige gevolgen voor milieu en natuur. Alleen in het geval dat het overduidelijk is dat een bepaald gebied niet geschikt is om daarin te boren, vanwege de nadelige effecten, is er een reden om geen vergunning te verlenen. De minister heeft er ook op gewezen dat dit meestal niet het geval zal zijn en dat pas op het moment dat het omgevingsplan aan de orde is, als duidelijk is waar er precies geboord gaat worden, als duidelijk is hoe dat vorm wordt gegeven en welke maatregelen er worden getroffen, er sprake is van een heel concrete toetsing, onder meer aan de veiligheid en aan natuur en milieu. Dan kunnen er redenen zijn om de vergunning niet te verlenen. Mijn fractie blijft met de vraag zitten waarom er alleen sprake is van een globale toetsing — zo heb ik het begrepen — in de eerste fase van het verlenen van de winningsvergunning. De minister is dan aan zet. Waarom doet de minister op dat moment niet wat hij kan? Waarom kijkt hij dan niet zo veel mogelijk welke effecten op natuur en milieu en veiligheid in beeld kunnen worden gebracht? Waarom kijkt hij dan niet of het echt verantwoord is om in die fase de winningsvergunning te verlenen? Ik vraag de minister uitdrukkelijk om daar nog eens op in te gaan, want ik vind het vreemd dat hij zo duidelijk stelt dat hij eerst alleen globaal toetst en dat hij het later pas echt gaat doen.

Ik ben wel blij dat de minister duidelijk heeft aangegeven dat een bedrijf dat een winningsvergunning verkrijgt, daar geen rechten om te boren in dat gebied aan kan ontlenen. Dat heeft de minister uitgesloten, want daarvoor is de omgevingsvergunning absoluut nog noodzakelijk. Dat vinden wij belangrijk.

Ik heb een specifieke vraag gesteld over de m.e.r. Die komt bij de omgevingsvergunning aan de orde. Dat heeft de minister zojuist aangegeven. Er geldt dan een aantal criteria voor de omvang van de hoeveelheid te winnen olie of de hoeveelheid te winnen gas. De minister stelt ook dat er in andere gevallen altijd sprake is van een verplichting om te toetsen aan selectiecriteria, zoals die volgen uit de Europese richtlijn. De minister is degene die die toetsing uitvoert. Uit bepaalde jurisprudentie blijkt echter dat waar sprake is van een exploratie- of opsporingsvergunning, er een probleem ontstaat wanneer de minister geen m.e.r.-plicht toepast omdat de Mijnbouwrichtlijn wel degelijk eisen stelt aan de inspraak en de minister in de memorie van toelichting bij de wet die vandaag voorligt zelf aangeeft dat hij, om daaraan te voldoen, een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet hanteren. Op dit moment, omdat er geen m.e.r.-plicht is voor de exploratievergunning, voldoet die in ieder geval niet aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure rond de toetsing van de milieurandvoorwaarden. De minister toetst namelijk maar één alternatief, alleen de plek waar men wil gaan boren. Ik vind het van cruciaal belang dat de minister daar nog een keer op ingaan. Ziet hij niet in dat een m.e.r.-plicht of een andere specifieke toetsing op het moment van de opsporingsvergunning absoluut noodzakelijk is? Graag op dat punt helderheid.

Ik heb gesteld dat er wat mij betreft als het gaat om een uniek en bijzonder gebied als de Waddenzee alle reden is om te stoppen met alle boringen, ook de boringen die schuin vanuit zee of vanuit land onder de Waddenzee terechtkomen. De minister heeft gezegd: ik heb dat gewoon nodig, want in de transitiefase hebben wij nog gas nodig. Mijn fractie vindt dat eerlijk gezegd geen overtuigende redenering. Wat ons betreft zou je zeker voor dat gebied moeten zeggen: dit gas gaan wij niet meer gebruiken, daar gaan wij alternatieven voor verzinnen.

Dan kom ik ten slotte op de omkering van de bewijslast of het wettelijk bewijsvermoeden. Wij betreuren de beperkingen die zijn aangebracht ten opzichte van het oorspronkelijke amendement. Wij blijven het apart vinden dat er wordt gezegd: er is een "wie stelt, bewijst"-regel, die is normaal en als je daarvan wilt afwijken, is dat zeer uitzonderlijk. In ons omringende landen, maar ook in diverse arresten van de Hoge Raad, is er wel degelijk heel vaak sprake van dat het niet altijd is "wie stelt, bewijst". De minister heeft daarvan gezegd dat het dan gaat om individuele toetsingen door de rechter. In dit geval gaat het om een grotere algehele regeling. Daar zit blijkbaar het verschil, maar dan nog vraagt mijn fractie zich af of er geen sprake is van rechtsongelijkheid, bijvoorbeeld waar het gaat om alleen fysieke schade, die nu onder dit wettelijke bewijsvermoeden valt. Er zijn natuurlijk ook allerlei andere vormen van schade, zoals psychische schade; dat is net door diverse woordvoerders genoemd. Verder noem ik schade omdat je een tijdje je winkel moet sluiten omdat die is verzakt en je dus geen omzet hebt. Er zijn allerlei typen schade te bedenken. Is er toch niet sprake van rechtsongelijkheid, nu de minister dit niet meeneemt? Kan er sprake zijn van rechtsongelijkheid wanneer andere delen van Nederland, waar wel degelijk ook in grotere omvang schade kan ontstaan door mijnbouwactiviteiten, op voorhand zijn uitgesloten van dit wettelijk bewijsvermoeden en dat dit alleen maar van toepassing is in het geval van gaswinning? Mijn fractie blijft daar een probleem mee hebben. Desondanks achten wij deze Mijnbouwwet een aantal stappen vooruit ten opzichte van wat er voorlag. Wij zullen dus de steun aan dit wetsvoorstel niet onthouden, maar wij wachten toch heel graag op het antwoord van de minister op een aantal vragen.