Plenair Ten Hoeve bij behandeling Wijziging Mijnbouwwet



Verslag van de vergadering van 20 december 2016 (2016/2017 nr. 13)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 11.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Gaswinning levert overal tegenstand op en begint dat steeds meer te doen nu duidelijk is hoe ingrijpend de gevolgen kunnen zijn. Een rustige bodemdaling is met flinke investeringen in vooral het waterbeheer op te vangen. Scheuren in woningen kunnen gerepareerd worden, zolang de woning zelf stevig en betrouwbaar blijft. En aan de steeds luider wordende roep van de gasleverende regio's om ook zelf eens iets van de opbrengsten terug te mogen zien, zou best voldaan kunnen worden, alhoewel dat tot nu toe niet of nauwelijks is gebeurd. Want behalve wat werkgelegenheid die uit de veldactiviteiten voortkomt en op het hoofdkantoor van de Gasunie en naast het, overigens heel nuttige, Waddenfonds, komt er van de opbrengsten van gaswinning maar bitter weinig in het noorden terecht. Dat daar het gevoel van "wel de lasten niet de lusten" het gevolg van is, hoeft niet echt te verbazen. Maar nu, nadat wij al sinds de jaren negentig wisten dat gaswinning, in ieder geval in Groningen, ook aardbevingen veroorzaakt, is het sinds de klap van 2012 ook ineens doorgedrongen dat die aardbevingen niet alleen scheuren maar ook heel concreet gevoelens van onveilig wonen opleveren en bijvoorbeeld schade aan heel moeilijk te herstellen cultureel erfgoed. Nu is de onvrede natuurlijk in snel tempo geëscaleerd.

Wat te doen? In Groningen is heel veel te doen aan schadeherstel, aan preventie en ook aan imagoherstel. Dat laatste is misschien nog wel het moeilijkste! Het is duidelijk dat Nederland niet van het ene moment op het andere de gaswinning plat kan leggen. Deze minister spant zich zeer in om de overgang naar een duurzame energievoorziening gerealiseerd te krijgen, dat wil ik wel duidelijk gezegd hebben, maar zijn plannen voor het Groningse gas gaan niet verder dan het terugbrengen van de winning naar 24 miljard kuub. Dat is twee maal zo veel als zou moeten om een eind te kunnen maken aan grotere aardbevingen. Geen wonder dat de Raad van State zich weer over deze keuze moet buigen. Want zo'n keuze heeft stevige consequenties voor wat er aan versterking van woningen en gebouwen gedaan moet worden. In een ruim gebied blijkt alles wat er staat verstevigd te moeten worden om bevingbestendig te worden. Naar schatting van de Nationaal Coördinator Groningen gaat het om zeker 22.000 panden. Dat kost miljarden en het kost vooral ook heel veel tijd. Hoe ziet de minister dat voor zich? Is het toch niet verstandiger om de winning terug te brengen tot 12 miljard kuub en dan een veel beperkter versterkingsopgave te hebben? Of moeten we proberen om op termijn terug te gaan naar 12 miljard kuub en intussen dan maar hopen dat er geen grote ongelukken gebeuren? Versterken van een 13de-eeuwse Romaanse kerk, wat zou daar trouwens van terechtkomen?

Intussen is het schadeherstel als zodanig op papier goed geregeld, met het Centrum Veilig Wonen, met het inschakelen van de arbiter aardbevingsschade en met de Nationaal Coördinator Groningen als het wat echt ingewikkeld wordt. Maar bij de concrete afhandeling treedt er wel makkelijk verstopping op. Het gevoel heerst dat er veel geld wordt uitgegeven om onder verplichtingen uit te komen en te weinig aan direct schadeherstel. De omkering van de bewijslast moet het verkrijgen van erkenning als gedupeerde makkelijker maken, maar of dat er werkelijk toe leidt dat eerder en makkelijker schade wordt erkend en vergoed is nog maar de vraag. Over de afbakening van het gebied waar de omkering geldt, kunnen problemen ontstaan. Over de vraag of de aard van de schade wel aanleiding geeft tot het bewijsvermoeden kan verschil van mening ontstaan. Ten slotte blijft de omvang van de schade en van de vergoeding, net als nu, natuurlijk uiteindelijk het punt waar het om draait. En het gevoel bestaat heel sterk dat het de rol van de NAM als verantwoordelijke voor schade en schadeafhandeling is, die ertoe leidt dat er altijd gezocht wordt naar beknibbelen op erkenning van schade en op vaststelling van schadebedragen. Daarmee wordt het dus vooral ook een stroperig proces waar een normaal mens moedeloos van wordt. Hoe ziet de minister de invloed van de NAM op de gang van de processen en hoe verklaart hij dat gevoel van moedeloos makende stroperigheid?

De omkering geldt trouwens alleen voor fysieke schade. Voor opbrengstdervingen, imagoschade, psychische schade en ook waardedaling van panden geldt dit bewijsvermoeden niet. Toch is het aannemelijk dat er heel veel sprake zal zijn van direct aan de aardbevingen gerelateerde psychische schade. Het grootste deel daarvan zal natuurlijk nooit tot wat voor vergoeding dan ook leiden. Vaststelling van zulke schade en van de oorzaak ervan is natuurlijk ook moeilijk, maar het probleem is er voor veel mensen niet minder reëel om. Dat de woningen in het aardbevingsgebied in waarde dalen en moeilijk verkoopbaar zijn, is ook evident. Er is wel gesuggereerd dat de NAM of eventueel de Staat bereid zou moeten zijn alle woningen waar een eigenaar vanaf wil tegen pre-aardbevingsprijzen op te kopen, voor eigen rekening op te knappen en dan weer in de markt te zetten. Dat zou een probleem waar mensen zich voor gesteld zien op kunnen lossen. Is de minister bereid om zo'n oplossing te kiezen? Dat kost natuurlijk geld, maar anders kost het de bewoners in het gebied geld en die hebben er ook niet om gevraagd.

Op de concrete wetsvoorstellen die voorliggen, heb ik niet zo heel veel aan te merken. De implementatie van de EU-richtlijn is natuurlijk noodzakelijk. Er zou wat voor te zeggen zijn om provincies meer dan alleen adviesrecht te geven bij het verlenen van opsporings- en winningsvergunningen, maar ik heb ook wel wat begrip voor de minister die de beslissende stem iets verder van de wel heel direct betrokkenen wil houden. En bij de beperking van de bewijslastomkering tot het Groningerveld is het centrale bezwaar natuurlijk dat op heel veel plekken, niet door aardbevingen, maar wel door bodemdaling en bijvoorbeeld door verlaging van grondwaterstanden veel schade optreedt waarbij een bewijslastomkering ook behulpzaam zou kunnen zijn. Dat zal geen reden zijn om tegen het wetsvoorstel te stemmen, maar het moet wel aanleiding zijn om ook met die schades zorgvuldig en met oog voor de onschuldige gedupeerde om te gaan. Belangrijk lijkt mij om te beseffen dat in de meeste gevallen weliswaar ondernemingen verantwoordelijk zijn en dan dus risicoaansprakelijkheid dragen, maar dat altijd overheden toestemming verleend hebben voor handelingen waaruit de risico's ontstaan. Ik ga er daarom van uit dat achter de directe aansprakelijkheid van de mijnbouwonderneming altijd de vergunningverlenende overheid zich moreel en dus ook eventueel materieel aansprakelijk moet voelen. Helemaal duidelijk wordt dat bij de situatie in Limburg — door meer collega's genoemd — waar geen aansprakelijke onderneming meer is. Dan is dus de overheid degene die daarvoor in de plaats moet treden op grond van haar verantwoordelijkheid voor het feit dat er ooit mijnbouw heeft kunnen plaatsvinden. Is de minister dat met mij eens en wordt daar in het geval van Limburg ook zonder terughoudendheid naar gehandeld?

Er zijn de afgelopen tijd twee moties aangenomen in de Staten van Groningen waar ik nog graag de aandacht voor vraag. In de motie van 15 december jongstleden wordt vastgesteld dat duidelijk moet worden binnen hoeveel tijd de versterkingsoperatie afgerond kan worden en ook dat als dat te lang duurt, het consequenties moet hebben voor de te winnen hoeveelheden. Ik noemde ditzelfde punt in het begin van mijn verhaal ook al. Graag een reactie van de minister hierop.

De andere motie dateert van 9 november jongstleden en spreekt uit dat er een substantieel aardgas(ontwikkelings)fonds moet komen ten bate van de Provincie Groningen en haar inwoners. Dat is in feite de ook eerder door mij gestelde en al vaak gehoorde vraag om een veel ruimer deel van de opbrengsten in de winningsgebieden te laten neerslaan. In het geval van Groningen wordt die vraag natuurlijk extra dringend nu daar niet alleen de normale, verwachte overlast, maar een veel zwaarder te dragen last blijkt te ontstaan van materiële en immateriële schades, onzekerheid en onveiligheid met alle gevolgen die daarbij horen. Ook hier graag een reactie van de minister. Wordt het geen tijd hier meer werk van te maken dan alleen het uitzetten van een 5G-proefveld?

Ik wacht graag de beantwoording van de minister af.