Plenair Verheijen bij behandeling Huisvesting vergunninghouders



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.30 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verheijen i (PvdA):

Voorzitter. De volkshuisvesting is in Nederland in hoge mate gedecentraliseerd. Gemeenten en corporaties hebben daarin een dominante rol gekregen naast het Rijk. De noodzaak van een hogere bouwproductie en aandacht voor de sociale huursector wordt door eenieder onderschreven. Dat veronderstelde ik, maar ik heb zojuist in het betoog van de heer Schouwenaar gehoord dat hij nog twijfelde. Uit recente evaluaties van de verhuurderheffing blijkt toch dat de sociale woningvoorraad is afgenomen en dat er weliswaar een landelijk theoretisch evenwicht in vraag en aanbod bestaat, maar dat er reële spanningen bestaan in regionale huisvestingsmarkten. De CDA-fractie heeft er ook al op gewezen in haar bijdrage. Dat vraagt dus extra aandacht voor de instrumenten die het Rijk kan inzetten in regio's met oplopende spanningen, maar ook in regio's met krimpverschijnselen. Met andere woorden: er blijft nationale regie nodig.

Daarom heeft de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer bij dit wetsvoorstel bedongen dat er een extra inzet van minimaal 14.000 wooneenheden wordt gerealiseerd middels afspraken van het kabinet met de gemeenten om hen beter in staat te stellen om aan hun taakstelling te voldoen. Dat deed de balans in positieve zin omslaan ten gunste van dit wetsvoorstel. Daarna is er in twee schriftelijke ronden door deze Kamer met de regering van gedachten gewisseld over de proportionaliteit van het wettelijk laten vervallen van de urgentiestatus en over de vraag in hoeverre de regering nu materieel de gemeenten in voldoende mate ondersteunt bij hun opgave. Naar aanleiding van deze nadere verslaglegging hebben wij nog de volgende vragen aan het kabinet.

Ook wij hebben kennisgenomen van de recente brief van de VNG en vragen de minister een duiding te geven van de conclusie dat het wetsvoorstel geen materiële betekenis zou hebben. In zijn antwoord zei hij zelf door aanname van dit wetsvoorstel een verruiming van huisvestingsmogelijkheden te verwachten en geen extra risico's te zien voor de huisvestingstaakstelling inzake urgentie. Kan de minister hier helderheid verschaffen? Kan hij ook aangeven hoe hij de handhavingsmaatregelen, of eventueel de handhavingslast, inschat die het gevolg zijn van het loslaten van de urgentiestatus door het Rijk en of de noodzaak van handhaving zal toenemen als gevolg van dit wetsvoorstel?

De fractie van de Partij van de Arbeid hecht sterk aan een goede werkrelatie tussen Rijk, gemeenten en corporaties om de huisvestingstaakstelling in goede banen te leiden. Decentralisatie betekent onzes inziens niet afstand creëren tussen bestuurslagen die juist eensgezind en in goede harmonie met inzet van wederzijds beschikbaar instrumentarium een belangrijke opgave hebben te bewerkstelligen.

De stemming die uit de brief van de VNG naar voren komt, had wellicht kunnen worden voorkomen als de regering ruimhartiger had voorzien in regelingen ter versterking van de ontwikkeling van alternatieve huisvestingsmogelijkheden en gepast en sneller had gereageerd op de aanwezigheid van knelpunten, zoals die blijken uit de evaluatie van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut over de exploitatieproblematiek. De minister betoogt in een nader verslag — ik citeer — dat het gebruik van de subsidieregeling geen doel op zich is en de voorwaarden die hij eraan heeft gesteld de maatschappij kosten bespaart. Wij achten deze argumentatie twijfelachtig, omdat zij niet in de eerste plaats het doel van de regeling beoogt: een ruimere ondersteuning van gemeenten bij de creatie van huisvestingsmogelijkheden bevorderen. Deze kosten zullen altijd afgewogen moeten worden tegen de maatschappelijke kosten en verliezen die optreden bij de stagnatie van de huisvesting van statushouders en andere woningzoekenden.

Het is evident dat er extra investeringen gedaan moeten worden om de huisvesting geschikt te maken. De voorwaarden die nu gelden, sluiten blijkbaar niet voldoende aan bij de creativiteit die nodig is om passende plekken te realiseren. Het past de regering om hier voortvarend ondersteuning aan te bieden in plaats van slechts te constateren dat het gebruik van de regeling geen doel op zich is. Graag horen wij een reactie van de zijde van de regering op deze en andere gestelde punten.