Plenair Engels bij behandeling Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie



Verslag van de vergadering van 5 juli 2016 (2015/2016 nr. 37)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 17.33 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Engels i (D66):

Mevrouw de voorzitter. Op 15 december 2015 besprak deze Kamer de Justitiebegroting voor 2016. Dat feit op zich was al heel bijzonder, aangezien deze Kamer zelden begrotingsvoorstellen daadwerkelijk behandelt. Aan dit debat werd dan ook niet voor niets een bovengemiddelde betekenis toegekend. Een belangrijk en unaniem gedeeld thema was de bezorgdheid over de financiële en functionele risico's als gevolg van voortgaande bezuinigingen op de hoofdrolspelers in de strafrechtsketen, te weten politie, OM, advocatuur en rechtspraak. De verhouding tussen ambities, middelen en tijd bleek kwetsbaar. Verder bleek dat de acceptatiegraad bij vrijwel alle stakeholders in de rechtspraktijk voor het gevoerde en het voorgenomen beleid substantieel was — en is — afgenomen. Tot op de dag van vandaag tasten aanhoudende affaires het politieke en maatschappelijke vertrouwen in het megalomane ministerie verder aan.

De Kamer heeft in december vastgesteld dat het op onverantwoorde wijze vullen van gaten binnen de Justitiebegroting tot staan moet worden gebracht. De als gevolg van budgetspanningen toenemende druk op het rechtsbedrijf is niet langer verantwoord. Een in de Voorjaarsnota te realiseren solide financiële basis onder het justitiebeleid was vervolgens de inzet van de op 22 december jl. unaniem aanvaarde motie-Engels. Daarin werd er bij de regering nadrukkelijk op aangedrongen om de begroting van V en J op een niveau te brengen waarmee de nog bestaande risico's op tekorten en achterblijvende prestaties bij politie, OM en rechtspraak worden geminimaliseerd. Daarmee gaf de Kamer de minister een steun in de rug om in het kabinet zaken te doen en een einde te maken aan de structurele onderfinanciering in de justitieketen. Een herhalingsoefening bij zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer zou daarmee kunnen en ook moeten worden voorkomen. Onder die voorwaarde werd de begroting vervolgens door de Kamer aanvaard.

De fractie van D66 moet nu vaststellen dat deze motie niet is uitgevoerd. In de suppletoire begroting is alleen een extra bedrag van 49 miljoen voor de inzet van de politie in het asielbeleid opgenomen. Alle andere noodzakelijke en beoogde investeringen worden, zo begrijp ik althans uit de berichtgeving, meegenomen in de begroting voor 2017. Mijn oproep aan de minister om te voorkomen dat wij elkaar vanwege de Voorjaarsnota weer in debat zouden treffen is, met andere woorden, vergeefs gebleken. Een vreugdeloze conclusie, zo voeg ik hieraan toe.

Mijn politieke analyse is dat de minister bij de minister van Financiën en in de ministerraad bakzeil heeft gehaald. De minister is er niet door gekomen, ondanks een niet mis te verstaan signaal van een unanieme senaat. Wij hebben zelfs uit de media moeten vernemen dat de minister van Financiën klaar is met het geklaag vanuit politie, OM en rechterlijke macht. De hiermee tentoongespreide arrogantie en kortzichtigheid zijn van een diepe treurigheid. De steunpilaren van onze rechtsstaat zijn hiermee zonder vorm van proces met één klinkende oorvijg weggezet.

Terecht is de minister van V en J over deze uitspraken van zijn ambtgenoot op 15 juni in de Tweede Kamer op de grill gelegd. In het licht van het in de Grondwet en het Reglement van orde voor de ministerraad neergelegde homogeniteitsbeginsel is hem herhaaldelijk gevraagd, aan te geven of hij deze uitspraak van de collega van Financiën deelt dan wel hiertegen is opgekomen. Het enige antwoord dat de Tweede Kamer heeft gekregen is dat de minister achter zijn mensen staat. Dat was het foute antwoord. De minister had nadrukkelijk afstand moeten nemen van de diskwalificatie van zijn ambtgenoot van Financiën richting politie, OM en rechterlijke macht. Dan was hij pas echt achter zijn mensen gaan staan. Ik vraag de minister rechtuit of dit bij nader inzien niet een beter antwoord was en is dan het ontwijkende en ongemakkelijke gedraai in de Tweede Kamer. Mijn fractie kan niet goed begrijpen waarom de minister zich zo gemakkelijk door een collega heeft laten wegzetten.

Ook de rest van het Tweede Kamerdebat is een martelgang gebleken, primair voor de minister, maar ook voor de Tweede Kamer, waar gevoelens van ongeloof, verbijstering en onmacht om de voorrang streden. Zelfs een op 30 juni gedane laatste poging om te proberen bij amendement alsnog 185 miljoen extra uit te trekken voor met name politie, OM en rechtspraak is opzijgelegd. De kernboodschap van de minister luidt — ik vrees dat wij die ook vandaag herhaaldelijk zullen horen — dat hij vreselijk zijn best heeft gedaan in de ministerraad, goed in gesprek is met alle stakeholders en voor 2017 300 miljoen uit het vuur heeft gesleept. Maar het zou voor elke minister van Justitie zijn of haar eer te na moeten zijn om over deze kwestie met beide Kamers opnieuw te moeten debatteren. Ik vraag de minister waarom hij probeert de schijn op te houden dat de begroting op orde is en waarom hij de buitenwereld voorspiegelt dat hij aan alle verwachtingen richting de Voorjaarsnota heeft beantwoord.

Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie misnoegd is over deze gang van zaken. Ten eerste is zij misnoegd omdat noodzakelijke investeringen in een beter functionerende rechtsketen uitblijven en er dus veel te weinig vooruitgang wordt geboekt. De signalen vanuit de politie, het OM en de rechterlijke macht over de kwetsbaarheid van het noodzakelijke kwaliteitsniveau zijn onverminderd zorgelijk. Ik wijs bijvoorbeeld nog op een artikel van de vicevoorzitter en de directeur van de Raad voor de rechtspraak in het NJB van 17 juni. Er zijn signalen te over; collega Rombouts noemde die al. Ten tweede is mijn fractie misnoegd omdat een heldere en eenduidige motie, de uitkomst van een zindelijk en gedepolitiseerd debat in dit huis, eenvoudigweg is genegeerd. Van de gevraagde extra, noodzakelijke investeringen in politie, OM en rechtspraak is — laat dat helder zijn — in de suppletoire begroting niets terug te vinden. Welk gevolg moet de Kamer hier nu aan verbinden?

Voor de lopende begroting is het politiek en ook staatsrechtelijk zinloos om per motie de minister opnieuw met een boodschap vanuit de Eerste Kamer op pad te sturen. Bij motie proberen om een begroting alsnog te amenderen is staatsrechtelijk een monstrum. Over de begroting 2017 heeft de coalitie kennelijk al besluiten genomen en moet, naar mijn oordeel, na Prinsjesdag eerst de Tweede Kamer oordelen. Mijn fractie voelt er evenmin voor om haar steun aan deze suppletoire begroting te onthouden; daar wil ik heel duidelijk over zijn. Het paradoxale gevolg daarvan zal immers zijn dat er per saldo nóg minder geld naar V en J gaat en dat met name het asielbeleid daarvan de dupe wordt. De extra injectie van 250 miljoen bij nota van wijziging gaat dan niet door, net als de eerder gereserveerde bedragen van 800 miljoen voor de asielketen en 100 miljoen extra loonruimte voor de politie-cao. Hetzelfde geldt voor de enige extra uitgave van 49 miljoen voor asieltaken van de politie. Dat allemaal gaat dan niet door. Voor deze contraproductieve insteek zal mijn fractie dan ook niet kiezen.

De politieke realiteit op dit moment is met andere woorden dat er na deze misslag weinig mogelijkheden voorhanden lijken om een beter resultaat voor de Justitiebegroting 2016 te realiseren. Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie ernstig teleurgesteld is over de te verwaarlozen uitkomst van het gevoerde debat in december. Ik moet hieraan toevoegen dat binnen mijn fractie het vertrouwen in deze minister een flinke deuk heeft opgelopen.

Mijn fractie wil vandaag toch proberen om met de minister samen nog iets voor 2016 voor elkaar te krijgen. De onverminderde zorgen over de kwaliteit van de prestaties in de rechtsketen nopen tot en rechtvaardigen deze poging. Maar ook nu zal weer veel afhangen van de attitude van de minister. Ik voeg eraan toe dat ik hoop dat die anders zal zijn dan tot nu toe. In de nu ontstane situatie wil ik de minister vragen vandaag met politie, OM en rechtspraak te inventariseren wat de meest noodzakelijke maatregelen zijn om aan de meest ernstige financiële problemen nog dit jaar tegemoet te komen uit het oogpunt van kwaliteit van prestaties en vervolgens te bezien met welke financiële instrumenten, zoals onderuitputting, gebruik van de kasschuif of een herschikking van middelen, daaraan tegemoet kan worden gekomen. Ik denk daarbij met name aan de Najaarsnota. Ik vraag de minister nadrukkelijk om een toezegging te doen op dit punt richting de Najaarsnota, zodat hopelijk kan worden afgezien van het indienen van een daartoe strekkende motie. Die motie ligt nog op mijn tafeltje; ik had die eigenlijk in de zak moeten hebben en haar vervolgens omhoog moeten houden, maar dat doet nu iemand anders. Ik zeg erbij dat als deze toezegging niet klip-en-klaar en honderd procent wordt gedaan, ik niet zal aarzelen om die motie aan de Kamer voor te leggen.