Plenair Ten Hoeve bij voortzetting behandeling Evaluaties staatkundige vernieuwing en koninkrijksrelaties



Verslag van de vergadering van 21 juni 2016 (2015/2016 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik was plezierig getroffen door de geroutineerde manier waarop hij in het Papiaments vragen weet te stellen. Ik weet niet of ik daaruit de conclusie mag trekken dat hij die taal volledig beheerst — dat denk ik niet — maar ik zou als bewoner van de Benedenwindse Eilanden al heel dankbaar zijn voor wat hij daar wel in kan zeggen. Dat ben ik als parlementslid van Nederland eigenlijk ook; het is toch een kwestie van je daarmee willen vereenzelvigen.

Uit de beantwoording blijkt wel dat de Kamer en de minister het in heel veel dingen met elkaar eens zijn. Er blijkt ook uit, zo constateer ik met de heer Ganzevoort, dat niet op alle punten met deze minister zaken te doen is. Op een aantal punten verwijst hij naar collega's. Dat kan ik mij vanuit zijn positie wel voorstellen, maar het leidt er inderdaad toe dat de functie van coördinerend minister daarmee wat aan duidelijkheid verliest.

Het verwijzen naar de vakminister hebben wij heel duidelijk gezien op het punt van het sociaal minimum, waarover de Kamer unaniem een heel duidelijke mening heeft. De minister schuift de kwestie wel wat expliciet door naar zijn collega van Sociale Zaken.

Een unanieme mening heeft de Kamer ook over de rol van de Rijksvertegenwoordiger. Over die beide unanieme zaken zijn moties ingediend; de ene van de heer Ganzevoort en de andere van mevrouw Van Bijsterveld. Wij zijn het daar in heel hoge mate met elkaar over eens. Voor de rol van de Rijksvertegenwoordiger geldt eigenlijk wel wat de heer Van Kappen zojuist constateerde: met alle beste bedoelingen verandert er in feite niets zolang wij het niet vastleggen.

De derde motie die is ingediend, door de heer De Graaf, gaat over het Statuut. Ik ben het met de minister eens dat het op dit moment niet heel erg voor de hand ligt om onmiddellijk tot wijzigingen in het Statuut te komen. Toch is het ook naar mijn gevoel inderdaad wel waar dat het Statuut op een aantal punten tekortschiet. Het is in de jaren vijftig opgebouwd, in een totaal ander klimaat. Het zou goed zijn om daarnaar te kijken. De heer De Graaf zegt daar uitdrukkelijk bij: zonder de structuur van het Koninkrijk ter discussie te stellen. In principe ben ik het daarmee eens, maar ik zou eraan willen toevoegen dat wij dan wel het heel duidelijke gebrek dat er momenteel in de regelingen van het Statuut zit, kunnen herstellen. Het Koninkrijk heeft Koninkrijksorganen nodig. Wij hebben een Koninkrijksregering, maar wij missen een Koninkrijksparlement. Hoe simpel je dat ook wilt oplossen, de noodzaak daartoe is er wel naar mijn gevoel.

Er zijn nog twee punten waarover ik de minister vragen heb gesteld, maar waarop hij naar mijn gevoel nog niet is ingegaan. Het eerste punt is de laagdrempelige rechtsbijstand op de eilanden, waar uitdrukkelijk op wordt gewezen door het College voor de Rechten van de Mens en door de Ombudsman. Ik heb zelf van de eilanden het duidelijke bericht gekregen dat dit wordt gemist. Ik wijs er nog maar eens op dat deze situatie eigenlijk is ontstaan doordat wij de oude Antilliaanse wetgeving hebben vervangen door Nederlandse wetgeving. In de oude, Antilliaanse wetgeving bestond de mogelijkheid van zaakwaarneming. Dat is juridische bijstand op een wat lager niveau, veel directer bereikbaar en veel betaalbaarder dan wat wij bieden.

Het tweede punt is de positie van het gemeenschappelijk hof. De financiering daarvan is door diverse leden van deze Kamer aan de orde gesteld. Daar heb ik de minister nog niet over gehoord. Het is naar mijn gevoel een buitengewoon belangrijk punt. Hoe denkt de minister daar iets aan te kunnen doen? Op deze manier mag het eigenlijk niet verdergaan.