Plenair Kok bij voortzetting behandeling Evaluaties staatkundige vernieuwing en koninkrijksrelaties



Verslag van de vergadering van 21 juni 2016 (2015/2016 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. Ik begrijp dat ik het midden moet zien te houden tussen schurende relaties en botsende tektonische platen. Waar ik uitkom, we zullen het zien.

In mijn bijdrage vandaag wil ik me richten op de evaluaties van de nieuwe staatkundige structuur van de BES-eilanden na 10-10-2010, en in het bijzonder op de kabinetsreactie met betrekking tot het rapport van de commissie-Spies, dat al eerder is genoemd. Het lijkt me zinnig om terug te grijpen op het op 4 juni 2013 in deze Kamer gevoerde beleidsdebat inzake de toekomst van het Koninkrijk. Ten slotte zal ik een korte beschouwing wijden aan de positie van de landen binnen het Koninkrijk na de ontmanteling van de Nederlandse Antillen.

Op 28 april 2000 is door bijzonder hoogleraar constitutioneel Koninkrijksrecht, de heer Jaime Saleh, opgemerkt: "het feit dat gebieden die zo ver uit elkaar liggen een staatsrechtelijk verband onderhouden, vindt geen basis in de logica, maar kan alleen historisch verklaard worden", zoals eerder is aangehaald. Ware het niet dat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1634 al bezit had genomen van de zes eilanden, dan zou deze historische anomalie niet voor zo veel discussie hebben gezorgd als nog steeds helaas het geval is. De minister, die dit dossier het spannendste deel van zijn portefeuille vindt, stelde in 2013 ook al dat men normaal gesproken niet op de huidige structuur zou zijn uitgekomen. Mijn fractie kan zich aansluiten in deze rij.

Het is inmiddels dan ook niet zozeer de zekerheid dat ons Koninkrijk anders ontworpen zou zijn die ons nu bezighoudt, maar meer de vraag of de meest recente herstructurering wel de goede is geweest en of we gezien alle evaluaties niet een andere weg op moeten gaan. Om het complexer te maken speelt de asymmetrie die de Verenigde Naties ons land oplegde, een wel heel beperkende rol bij iedere verdere vormgeving. Dat het zo veel jaar na dato de voormalige kolonisator niet vrij zou staan om eenzijdig uit het verband te stappen, vloeit wat mijn fractie betreft niet meer zo logischerwijs uit het verleden voort. En ook iedere morele verantwoordelijkheid kent eens een einde.

Van cruciaal belang is dat "de weg naar de toekomst" helder bepaald wordt. De totstandkoming van het Statuut, als basis voor de herinrichting van de huidige structuur, dient het begin te zijn van een verder traject, zeker nu deze evaluaties voorliggen. De transitie in 2010 werd noodzakelijkerwijs gedomineerd door wetgevende en bestuurlijke inrichtingsvraagstukken.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

De heer Kok wijst op zichzelf terecht op de vraag hoe lang het verleden doorwerkt in het heden en naar de toekomst toe. Daar zit nog wel iets aan vast, namelijk dat we niet zomaar zelf bepalen wat er in de toekomst kan zijn, maar dat daar ook volkenrechtelijke kaders voor zijn. Bedoelt de heer Kok dat we die volkenrechtelijke kaders ook ter discussie moeten stellen of zijn zij gewoon de realiteit?

De heer Kok (PVV):

Dank voor de vraag. Ik ben mij bewust van de staatsrechtelijke beperkingen. Ik heb geprobeerd om die aan te geven. Daar kom ik nog wel op terug. Dit was meer out of the box denken. In die zin probeer ik de context voor mezelf en voor dit debat wat te verbreden, want anders is onze benadering misschien wat te beperkt. Het gaat ten slotte ook om een beleidsdebat.

Ik ga verder. Nu het eerste deel van het traject is afgerond, zou de blik zich op de verdere toekomst moeten richten in de vorm van een meer strategische benadering. Kan de minister nu eens aangeven of het vizier van dit kabinet verdergaat dan de wat teleurstellende opmerkingen dat "de verwerking van de transitie nog in volle gang is" of dat "het nog te vroeg is"? Kan de minister in dit verband eens helder ingaan op de wens van de commissie dat "deze evaluatie de basis zou moeten vormen voor een impuls om de oorspronkelijke doelstellingen van de staatkundige verandering dichterbij te brengen"? Kan de minister niet al enigszins reflecteren op een verdere toekomst? De minimalistische invulling van "maar bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het beter wordt", zoals geventileerd in het debat met deze Kamer op 18 november 2014, kunnen we nu wel gevoeglijk achter ons laten. Of is dit kabinet de mening toegedaan dat de bevindingen van met name de commissie-Spies zich nog steeds alleen maar laten beantwoorden in de vorm van een wel heel pragmatische reactie, gekenmerkt door een wat wazige invulling van het begrip "terughoudendheid"? Ik kan me in alle gemoede voorstellen dat van een tussenstand meer verwacht mag worden. Een dergelijke benadering doet geen recht aan de nog vriendelijk geformuleerde, maar in feite forse kritiek van de commissie-Spies, noch aan de groeiende onvrede binnen het parlement, alsook onder de bewoners van de eilanden.

Mijn fractie spreekt waardering uit voor het werk van de commissie-Spies, die in beperkte tijd haar onderzoek heeft moeten doen. Ik merk op dat deze tekortkoming voor een goed deel is gecompenseerd door het gebruik van drie onafhankelijke onderzoeksrapporten, zoals die van het SCP en de DSP-groep. In die zin mag van voldoende onderbouwde bevindingen worden gesproken. Dat de commissie de gemaakte afspraken, en in het bijzonder de gekozen staatkundige structuur, niet tot onderwerp van evaluatie heeft gemaakt, is op zich een beperking maar het is wel zeer verklaarbaar gezien het chaotische verloop in de visiebepaling tussen de Toekomstconferentie van 1993 tot aan de uiteindelijke keuze voor de status van "bijzondere gemeente". Opmerkelijk in dat traject is het elimineren van een vrij associatiemodel ten gunste van een later integratiemodel, dat vervolgens weer als eindperspectief werd afgezwakt. Er mag wel van een gemankeerde start worden gesproken. Zeker als wordt bedacht dat eerder door de regering het beoogde eindperspectief werd gekoppeld aan de evaluatie. In de kabinetsreactie is op dit wezenlijke punt echter weinig concreets terug te vinden. Mijn fractie vindt deze reactie buitengewoon mager en terughoudend. Kan de minister aangeven of het kabinet echt geen keuze maakt en opties openhoudt? Is er wel een visie? Het lijkt al te makkelijk om zich te verschuilen achter de evaluatiecommissie en al te pragmatisch te kiezen voor concrete maatregelen en praktische oplossingen. Doormodderen lijkt al lange tijd het devies. Mijn fractie kan zich heel wel voorstellen dat er zelfs meer drastische stappen te overwegen zijn om uiteindelijk een definitieve streep te kunnen zetten onder een koloniaal verleden. Bestuurlijke structuren zijn er niet voor de vorm, maar zij dienen gedragen te worden door de burgers van dit land en de eilanden. Waar doen we het anders voor, tenslotte? De huidige structuur wordt nu vrijwel uitsluitend nog ervaren als een soort neokolonisatie.

Het rapport van de commissie-Spies is buitengewoon kritisch en weinig hoopgevend. Zelfs als bedacht wordt dat vijf jaar niet lang is, en misschien te vroeg voor een definitief oordeel, is mijn fractie er niet echt optimistisch van geworden. Ik heb niet de intentie om het hier in extenso aan de orde te stellen, maar een aantal majeure bevindingen kan niet onbesproken blijven. De transitie van de drie BES-eilanden tot openbaar lichaam binnen het Nederlands staatsbestel heeft geleid tot een inhoudelijk ongecoördineerd en overcomplex wetgevingsproces. Een overkill aan vaak onnodige, overhaaste en onsamenhangende wetgeving heeft de eilanden overspoeld, met de nodige uitvoeringsproblemen tot gevolg. De notie dat het primaat inmiddels op centraal wetgevingsniveau is komen te liggen en majeure bevoegdheden bij de betrokken ministers zijn komen te liggen, waarmee de ruimte voor de eilanden fors is gereduceerd, moet daar nog neerslaan. Kan de minister aangeven of het überhaupt wel mogelijk is om de pretentie van legislatieve terughoudendheid vol te houden, gezien de gekozen staatkundige inrichting in combinatie met de optie in het Statuut tot afwijkende regels en specifieke maatregelen? Van enige legislatieve rust is tot nu geen enkele sprake geweest. Mankeert hier niet ten principale de permanente spagaat in een structuur die op de eilanden als te dominant kolonialistisch wordt ervaren en anderzijds noopt tot een blijvend moeizame, zo niet onmogelijke rolinvulling vanuit Nederland? De discussie over de bijzondere kenmerken lijkt een voortdurende bron van onenigheid. De grote vraag die zich opdringt, is of een fundamentele herbezinning niet geboden is. Kan de minister hierop ingaan? Wat is zijn agenda voor de toekomst?

Een ander hoogst problematisch punt is de werking van de nieuwe bestuurlijke structuur. Onderkennend dat veel problemen op dit vlak al voor de transitie bestonden, is het de vraag of er sindsdien echt wat is verbeterd. Dit onder verwijzing naar de conclusie van de DSP-groep in haar rapport van september 2015, dat "de nieuwe bestuurlijke structuur niet in staat is geweest de meeste bestuurlijke uitdagingen die al bestonden voor 10-10-10, te elimineren".

De heer Van Kappen i (VVD):

Realiseert de heer Kok zich dat je het Statuut, dat wij indertijd zelf hebben opgesteld, alleen maar kunt veranderen met instemming van alle landen in het Koninkrijk? Dat maakt het wel erg lastig.

De heer Kok (PVV):

Daarvan ben ik mij bewust. In mijn ogen is dat een groot knelpunt.

Ik ga verder. Mijn fractie is hier niet optimistisch over. Het dualisme lijkt nog een stap te ver en de democratische controle door de eilandsraad varieert in eufemistische termen van "niet optimaal" tot "beperkt". Om meerdere redenen, zoals kandidaatseisen, beperkende bepalingen, numerieke omvang en bezoldiging, lijkt de kans niet groot dat een democratisch evenwicht ooit zal ontstaan. In zo'n vacuüm zal de positie van gezaghebber niet tot ontwikkeling kunnen komen. Datzelfde geldt in afgeleide zin voor de Rijksvertegenwoordiger, van wie de bevoegdheden en het toezichtinstrumentarium in de praktijk weinig effectief zijn. Het systeem van checks-and-balances is daarmee volledig uit het lood. Hoe hoog schat de minister de kans dat dit stelsel ooit volwaardig zal functioneren? En wat stelt hij voor daaraan te doen? Of moet gemakshalve maar geaccepteerd worden dat de kwaliteit van het bestuur en de uitvoering van eilandstaken gewoon slecht is en permanente ondersteuning vanuit Den Haag— zo die al gewenst is — feitelijk noodzaak is? Kan de minister, als het om de uitvoering van rijkstaken gaat, aangeven of en, zo ja, op welke wijze hij kan bijdragen aan een meer integrale vorm van benadering in de Haagse beleidsvorming, gelet op de bestaande verkokering? Nu is het beeld dat ieder departement maar vrijelijk wat heen en weer reist en op eigen houtje opereert. Ik wijs nog maar eens op het rapport Rijkscoördinatie Caribisch Nederland van maart 2014, waarin naar voren komt dat BZK moeite heeft zijn coördinerende taak op een zinvolle manier vorm te geven. Is er sindsdien iets veranderd? Zijn de door het kabinet overgenomen vijf aanbevelingen van de commissie-Van Gastel nu echt opgepakt? Graag verneem ik de stand van zaken.

In welke mate deelt de minister de beleving van de eilandbewoners dat ze zich nauwelijks vertegenwoordigd voelen door Europees Nederland? Onderzoek toont aan dat de eilanden niet goed in staat zijn om effectief hun belangen aan te kaarten in Den Haag.

Een derde en samenhangend onderwerp van zorg is de financiële verhouding tussen Rijk en eilanden. Ronduit zorgwekkend is dat noch bij de bepaling van de omvang van de benodigde middelen, noch bij de interne verdeling over de departementen, enige echte onderbouwing heeft plaatsgehad, behalve dan het gebrekkige referentiepunt van beschikbare middelen onder de oude LNA- structuur, waar al een goede administratie ontbrak. De stijging van rijksuitgaven van 80 miljoen in 2010 tot een kleine 260 miljoen in 2016 is zonder meer explosief, aldus de commissie-Spies. De minister hanteert in zijn reactie op 6 juni in de Tweede Kamer de stijging van 101 miljoen in 2010 tot 367 miljoen in 2016. Minus belastingen is dat zo'n 240 miljoen netto, ofwel €10.000 netto per eilandbewoner. Het mag wat kosten. Wil de minister de diverse bedragen nader toelichten en de enorme toename verklaren? Waar idealiter sprake zou moeten zijn van een centrale regie en waar bovendien de financiële autonomie van de eilanden zeer beperkt is, klemt dat. Uiteraard zijn er meerkosten verbonden aan het hebben van openbare lichamen met alle insulaire kenmerken, maar waar eindigt deze exponentiële toename? Ondanks de centralistische positie van het Rijk, lijkt de budgettaire beheersing volledig out of control. Gaarne krijg ik een toelichting hierop. En zijn er wellicht nog meer geldstromen die zich buiten de genoemde bedragen afspelen, zoals door ministeries buiten de eilandbegroting om verstrekte middelen? Wil de minister in zijn antwoord ook de ontwikkeling van de vrije uitkering betrekken?

Als je ziet hoeveel geld er, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, naar de drie eilanden wordt gepompt, is de hamvraag of al dat geld, dat ook nog eens enorm toeneemt, wel goed terechtkomt en wordt besteed op een verantwoorde manier. De tweede hamvraag is of de bestaande structuur niet dusdanig suboptimaal is dat het beter is om die maar te veranderen. Dat de commissie-Spies daar niets over zegt, is evident; die doet namelijk geen aanbevelingen. Maar denkt de minister echt dat de figuur van openbaar lichaam, een soort gemeente met een open einde, de ruimte biedt om verbeteringen aan te brengen, zoals hij nog op 6 juni in de Tweede Kamer betoogde? En waar denkt hij dan heel concreet aan?

Bezien we na vijf jaar transitie de geboekte resultaten, dan valt het beeld bepaald niet mee, ondanks het enorme budget dat is besteed. Dat beeld is sowieso al troebel, aangezien er op de meeste prioritaire beleidsterreinen geen nulmeting bestond, waardoor iedere evaluatie al op voorhand onmogelijk is. Daarnaast is er geen systematische kwantitatieve gegevensverzameling om ontwikkelingen te meten. Harde statistische data ontbreken. Alle bevindingen zijn dan ook louter gebaseerd op puur kwalitatieve informatie en de perceptie van geïnterviewden. Opmerkelijk is dan ook, zoals al is genoemd, dat het CBS op 1 juni jongstleden voor het eerst heeft kunnen constateren dat de koopkracht in Caribisch Nederland in 2012 en 2013 is gestegen. Welke waarde deze cijfers hebben, is vooralsnog niet duidelijk.

Met alle beperkingen is het algemene beeld mager en vaak teleurstellend, zeker voor de bewoners, die dachten dat hun wereld per 10-10-10 merkbaar zou verbeteren. De economische groei is in bbp-termen voornamelijk gedaald, op Saba na. De armoede is toegenomen, mede als gevolg van ongunstige prijsontwikkelingen, de dollarisatie en een laag sociaal voorzieningenniveau. Ook de wereldwijde crisis speelde mee. De invoering van een nieuw belastingstelsel met prijsopdrijvende effecten heeft zeker niet bijgedragen. Met name zijn de dubbele belastingen een oneerlijke doorn in het oog. Kan de minister in dit kader aangeven welke groepen er met de herziening van het fiscaal stelsel, dat macro gezien budgettair zou moeten uitpakken, op microniveau op achteruit zijn gegaan? En hoe kan het zijn dat met name mensen met hoge inkomens er door het nieuwe stelsel soms fors op vooruit zijn gegaan?

Een groot knelpunt is de ooit beoogde normering — ik ben de laatste spreker en geef daarom een opsomming van wat al vaker is gezegd — van wat een "aanvaardbaar voorzieningenniveau" had moeten zijn. Al in 2008 werd in het bestuurlijk overleg de afspraak gemaakt om normen op te stellen, maar hier is voor en na de transitie helaas niets mee gedaan, met uitzondering van onderzoek op de terreinen onderwijs en gezondheidszorg. Kan de minister aangeven waarom in het meerjarenprogramma 2015-2018 weer geen normen zijn opgenomen, doch hooguit weer de open geformuleerde inspanning om die te onderzoeken? Er is sowieso al geen sprake van een integraal meerjarig programma. Zoals keurig gesteld door de commissie-Spies is er "geen samenhangende, toekomstgerichte benadering", maar meer een willekeurige opsomming van wat "incidentele ministeriële intensiveringen" heet. Dit lijkt exemplarisch voor de gehele gang van zaken voor en na de transitie. Het is een ratjetoe aan goedbedoelde initiatieven zonder enige vorm van coördinatie, met als resultaat een, zeker financieel, uit de hand gelopen proces.

Als de minister soms genoegen neemt met het al in 2006 door de commissie-Havermans voorgestelde op Curaçao geënte voorzieningenniveau, dan moet worden aangetekend dat de commissie-Spies dit vertrekpunt niet vond getuigen van een sterke ambitie voor het streven naar een verbeterd voorzieningenniveau. Waar wil de minister nu wel naartoe? Wat is zijn plan van aanpak?

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zowel het (primaire) onderwijs als met name de gezondheidszorg op veel punten zijn verbeterd. Bijzonder punt van zorg is wel dat studenten, die massaal gaan studeren in Nederland, niet meer terugkomen. Dit is voor de eilanden een braindrain, die iedere vooruitgang stopt. Hoe denkt de minister dit punt te tackelen?

Ook infrastructureel zijn er diverse verbeteringen aangebracht, al wordt de noodzaak weleens betwijfeld door de eilandbewoners. Zie het belastingkantoor op Bonaire en de eerder genoemde gevangenis aldaar. Gaat het echter om arbeid en sociale zekerheid, dan is het plaatje complex en meer dan zorgelijk. Ik noem de toenemende, vaak verborgen, armoede, een gebrekkige arbeidsmarkt en de groei van uitkeringen. Ook hier weer is er geen normering van het sociaal minimum zoals de onderstand. Is de minister van plan de open norm voor bestaanszekerheid in het meerjarenprogramma nog nader uit te werken en specifieke maatregelen te treffen op het gebied van de AOV en arbeidsongeschiktheid? Iedere vorm van een integrale probleembenadering en aanpak lijkt ook hier volstrekt afwezig. Waarom nu pas "prioriteit geven aan basisbehoeften van de eilanden en ongerechtvaardigde verschillen", zoals de minister recentelijk stelde in zijn beantwoording van 1 juni aan deze Kamer?

Zoals wij ook al op ons werkbezoek in april hebben mogen ervaren, is de onvrede op de eilanden zeer manifest. De transitie is onder te hoge druk en met een nagenoeg volledige focus op wetgeving gerealiseerd. De consultatie van de eilanden was daarnaast onvoldoende. Het algemeen gevoel is nog steeds dat men op afstand geregeerd wordt. Het draagvlak voor de huidige inrichting is laag en het onbehagen groot. Kennelijk waren de verwachtingen te hoog. Er is weinig oog voor wat wel is bereikt. Het realiteitsbesef lijkt niet erg hoog. Of meer autonomie in dit kader iets oplost, is nog maar de vraag. Ook het vertrouwen in het eigen bestuur is niet groot. Het enige waar men wel van geporteerd is, is een verhoging van de eigen vrije financiële ruimte. In Europees Nederland zien we een gelijke beleving van groeiende irritatie en verwijten over het niet nemen van eigen verantwoordelijkheid, ondanks het vele geld dat aan de eilanden gespendeerd is. Het gaat om drie eilandjes met een kleine 25.000 inwoners. Het geheel is verworden tot een giftig mengsel van emotie, perceptie en een vergaande vermenging van beelden en feiten. Waarom zijn de eilanden overigens niet geconsulteerd over het dossier-Spies en is niet om hun visie gevraagd ten behoeve van de kabinetsreactie? Dit lijkt ons een misser van de eerste orde; over draagvlak gesproken.

De vraag of de twee werelden elkaar ooit zullen vinden en of niet voor een andere weg moet worden gekozen, lijkt bijna retorisch. Hoeveel vertrouwen heeft de minister nog? Er is veel geïnvesteerd in de BES en er is zeker ook voortgang geboekt op onderdelen, maar hoe verklaart hij dan de permanente onvrede en de roep om lossere banden?

Ter afsluiting wil ik nog enige beschouwingen geven op de autonome landen binnen het Koninkrijk. Zoals eerder betoogd, is er sprake van een bijzondere staatsvorm zonder exitoptie voor ons land, maar wel met vrijwilligheid voor de andere drie landen, terwijl het Statuut alleen gewijzigd kan worden met volledige instemming. Het is een weinig gangbare staatsvorm: geen eenheidsstaat, geen confederatie en ook geen gemenebest. Een restfiguur "sui generis" dan maar, vooruit, een tamelijk nietszeggende term voor een gekunstelde constructie, die geen warme gevoelens oproept en steeds meer als knellend wordt ervaren. Vanuit ons land bezien is er sprake van een asymmetrische lotsverbondenheid met als hoogste ambitie "de boel maar bij elkaar zien te houden". Waar hebben we dat meer gehoord? Deze figuur gaat steeds meer op een wurgcontract lijken, met als enig voordeel dat deze eilanden wel geacht worden financieel hun eigen broek op te houden.

Zonder dat hier een evaluatie aan ten grondslag ligt, kan al worden gesteld dat er met de herstructurering per 2010 in feite niet echt iets is veranderd, laat staan verbeterd. Ondanks de diversiteit tussen de landen zijn de gemeenschappelijke elementen wantrouwen en onverschilligheid. Gedeelde belangen ontbreken. Iedere basis voor enige vorm van staatkundige verbondenheid is vrijwel afwezig. Het sui-generisverband leunt uitsluitend nog op een negatieve inzet van het paardenmiddel van de waarborgfunctie en het geven van aanwijzingen. Dat is een wel heel zwakke basis. Een meer ideële basis, zoals van een trans-Atlantische schakel, is er in feite niet. Wat rest, is de ongewenste rol van politieman.

Mijn fractie vindt het zo langzamerhand weleens tijd voor een fundamentele herbezinning op de bestaande figuur. Tot dusver ontbreekt ieder animo. Het verder aankleden van het Statuut lijkt ons nauwelijks een optie. Hoe denkt de minister hierover? Met alle goede bedoelingen heb ik in ons werkbezoek op deze eilanden niets geproefd van enige wil en intentie om iets van samenwerking tot stand te brengen. Het scala aan bevindingen varieerde van onverholen afkeer tot aperte desinteresse bij de respectieve bestuurders. Het maar blijven hangen in "the lesser of two evils" is het hoogst haalbare gebleken. Dat een geschillenregeling niet van de grond komt, is symptomatisch voor het dieptepunt in de verhoudingen. Het demonstreert in gestolde vorm het onderliggend wantrouwen binnen het Koninkrijksverband.

Daarnaast staat het beeld van de Nederlandse burger, die het ook wel zo'n beetje heeft gehad met wat elders plaatsvindt en wat overwaait naar ons land. Ik heb het dan concreet over corruptie, integriteitsproblemen, misdaad, inadequaat financieel beleid, nepotisme en politiek cliëntelisme, politieke moorden, vergiftiging en belangenverstrengeling. Dat zijn geen zaken om vrolijk van te worden. In ieder geval zijn het geen zaken waar je al te lang mee geassocieerd wilt worden. Sint-Maarten spant wat dat betreft wel de kroon. Het vernietigende DNB-rapport over de gang van zaken bij de leeggetrokken verzekeraar Ennia op Curaçao is opnieuw illustratief, met tienduizenden ongedekte polissen tot gevolg. Ik kan daar nog de vele pensioengerechtigden aan toevoegen van wie de premie niet tot een goede inleg is gekomen.

Het is niet alleen hetgeen wat daar overzees gebeurt dat op weinig sympathie hier kan rekenen, maar ook het criminele gedrag van een grote groep jongeren die hierheen is gekomen. Het is een groep die vaak kansloos is en in de criminaliteit of bijstand terechtkomt. Heeft dit ook de aandacht van de minister, of wacht hij maar af tot er een initiatiefwetsvoorstel bij de Tweede Kamer ligt? Hoe kijkt hij aan tegen het stellen van voorwaarden voor vestiging in ons land?

Een andere vraag die in dit verband zeer actueel is, is hoe de minister de verwachte stormloop van arme Venezolanen op Aruba en andere eilanden taxeert en wat de consequenties daarvan kunnen zijn. Het Arubaanse gezag heeft in ieder geval al te kennen gegeven niet voorbereid te zijn en aan buitenlandse — en dan waarschijnlijk Nederlandse — ondersteuning te denken. Wat is de rol van ons land? Wat zijn de scenario's van deze minister, niet alleen voor Aruba, maar ook voor alle andere eilanden?

Voorzitter, ik ga afronden. Het mag duidelijk zijn dat de realiteit zich niet laat inpakken in welke structuur dan ook. Een realiteit van, laat ik maar zeggen, ongelijk gestemde landen verbeter je niet met nog meer wetgeving en regels vanuit Den Haag. Ieder gevoel van urgentie voor een gedeelde toekomst lijkt tot een verleden te behoren dat we maar beter kunnen afsluiten met een heldere visie op een wat ons betreft andere inrichting van het Koninkrijk, dat nu als een EU in miniverband te zien is; een zielloos technocratisch construct.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Kok. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Volgens de planning zouden we nu gaan schorsen. In overleg met verschillende woordvoerders en de minister, en ook om het eindtijdstip van dit debat wat naar voren te halen zodat het niet middernacht hoeft te worden, stel ik echter voor dat we nu doorgaan tot 17.00 uur en vervolgens verdergaan om 18.15 uur. Ik wil nu kort schorsen. De minister beantwoordt daarna een stuk van de eerste termijn. Na de schorsing, als we weer verdergaan, beantwoordt hij het tweede stuk.