Plenair Vos bij voortzetting behandeling Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 15 maart 2016 (2015/2016 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben vandaag een wet te behandelen die in feite een majeure herziening van het omgevingsrecht en een van de grootste wetgevingsoperaties van de afgelopen decennia is. Het kabinet vindt dat noodzakelijk, omdat de huidige wetgeving te versplinterd is over tientallen wetten, niet meer aansluit op de maatschappelijke ontwikkelingen van vandaag de dag en te weinig gericht is op duurzame ontwikkeling, de behoefte aan vroegtijdige betrokkenheid van belanghebbenden en op het belang van integraal beleid. Ook zegt het kabinet dat de balans te veel bij zekerheid ligt en te weinig bij groei gericht op duurzame ontwikkeling. Het zet dan ook in op een paradigmawisseling van "nee, tenzij" naar "ja, mits". Dus moeten er vier concrete verbeterdoelen worden gerealiseerd met deze Omgevingswet. Daarbij gaat het om het vergroten van inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak, een samenhangende benadering, het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte en het versnellen en verbeteren van besluitvorming.

Wij zijn het eens met het kabinet dat meer integraal beleid en meer samenhang in wetten, regels en procedures rond de leefomgeving nodig zijn, met meer aandacht voor duurzame ontwikkeling en meer betrokkenheid en participatie van de samenleving. Ook kunnen wij ons vinden in meer maatwerk en flexibiliteit, maar deze moeten wel goed geborgd zijn. Goede waarborgen voor de kwaliteit van de leefomgeving, het milieu, de natuur, gezondheid, rechtsbescherming en participatie zijn voor ons cruciaal. Wij maken ons grote zorgen op dat punt, want is de balans tussen de bestuurlijke ruimte en de ruimte voor ontwikkelingen en flexibiliteit enerzijds en de bescherming van gezondheid, milieu en natuur anderzijds wel voldoende geregeld met deze wet? Zijn die waarborgen voor rechtsbescherming en participatie van burgers op orde? Wij hebben daar grote twijfels bij.

Ook hebben wij fundamentele bezwaren bij het karakter van deze wet. Het is een kaderwet, waarbij te veel inhoud en te veel cruciale procedures in onderliggende regelgeving worden neergelegd, zodanig dat we in feite onmogelijk kunnen beoordelen of deze wet aan de doelen zal voldoen.

Ik zal nader ingaan op onze belangrijkste bezwaren, in de eerste plaats bij de kaderwet. Ook de Raad van State schreef in zijn advies dat essentiële normen en een zorgvuldige begrenzing van de aan het bestuur gedelegeerde regelgevende bevoegdheid in de wet in formele zin neergelegd zouden moeten worden. De Raad van State constateert ook dat het oogmerk dat het voorgestelde wettelijke stelsel een gelijkwaardig niveau van rechtsbescherming zal bieden aan het huidige, niet overal wordt gerealiseerd. De Raad zegt ook, hoewel dit bij amendering is aangepast, dat EU-beginselen en toetsingskaders op basis waarvan nadere materiele normen worden gesteld of vergunningaanvragen worden getoetst, in het wetsvoorstel moeten worden opgenomen.

De fractie van GroenLinks is het eens met de Raad van State. Het is op deze wijze niet mogelijk voor het parlement om te beoordelen of deze wet de doelen realiseert. Met de Raad van State zijn wij van mening dat deze wet onvoldoende recht doet aan de medewetgevende rol van het parlement. Belangrijke voorschriften en principiële materiele keuzes horen in de wet thuis, zodat het parlement een volwaardige inbreng als medewetgever kan hebben. Dat kan niet bij Algemene Maatregelen van Bestuur, ook niet wanneer voorhang is geregeld. Amendering is immers niet mogelijk en ook waar het gaat om de tijd en de wijze van behandeling zijn deze beperkt.

Het opnemen in de wet biedt meer zekerheid en duidelijkheid in juridische procedures, met name wanneer er sprake is van conflicterende AMvB's of een conflict tussen de wet en de AMvB. De wet gaat altijd voor en biedt daarmee meer rechtszekerheid en duidelijkheid.

Groningse rechtsgeleerden betoogden dat het opnemen van uitgangspunten, procedures en toetsingskaders in de wet een ordenende en harmoniserende werking heeft en bijdraagt aan de voorspelbaarheid van het overheidsoptreden. Ook vergroot dit de kenbaarheid voor burgers en andere belanghebbenden. Wij vinden dat de omgevingswaarden die nu bij wet geregeld zijn ook in de Omgevingswet geregeld zouden moeten worden, ook al is er nu op het punt van voorhang meer geregeld.

De minister voert aan dat bij de invoeringswet bepaalde onderwerpen alsnog op wetsniveau kunnen worden geregeld, maar het zou wel vreemd zijn wanneer we straks allerlei ingrijpende omissies moeten gaan repareren bij de invoeringswet.

Ik wil een paar opmerkingen maken over de omgevingswaarden. Naast het feit dat wij ze op wetsniveau geregeld zouden willen zien, moeten wij constateren dat ook de regelingen in de beide AMvB's tekortschieten, want niet voor alle belangrijke aspecten worden ze geregeld. Weliswaar wel voor lucht, water, externe veiligheid en primaire waterkeringen, maar niet voor geluid, geur en CO2. Normen voor geluid zijn bij wet geregeld en dat is maar goed ook, want geluid is ongelooflijk belangrijk voor de gezondheid van mensen. Normen voor geur en stankoverlast zijn op dit moment ook bij wet geregeld, maar worden geheel aan de lokale overheden overgelaten. Daar zou toch op zijn minst een basiskwaliteit, een basisnormering moeten zijn, bijvoorbeeld in de gebieden met intensieve veehouderij in Brabant. Daar is stankoverlast een groot probleem en we zien dat lokale overheden vaak toch kiezen voor uitbreiding van bedrijven vanwege economische belangen.

De Tweede Kamer heeft bij motie van collega Van Tongeren het kabinet opgedragen een omgevingswaarde voor CO2 op te stellen, een landelijk plafond. Het kabinet schuift dit echter door. Eerlijk gezegd, verbaast ons dit zeer. Met het oog op het klimaatakkoord en de uitspraak van de rechter zou het toch van groot belang zijn dat er een heldere norm komt voor CO2 die een impuls geeft aan duurzame ontwikkeling en innovatie. Waarom pakt het kabinet deze handschoen niet op?

Ook missen wij een omgevingswaarde voor landschap. Die zou op provinciaal niveau kunnen worden vastgesteld, maar de wet zou daartoe wel een verplichting moeten regelen. Is de minister alsnog bereid te bekijken of niet een aantal van deze omgevingswaarden nader in de wet moeten of kunnen worden vastgelegd?

De heer Van Hattem i (PVV):

Een omgevingswaarde voor landschap vind ik een interessante suggestie. Zou wat GroenLinks betreft met dergelijke omgevingswaarden dan ook het plaatsen van enorme windturbines in zeer belangrijke Nederlandse landschappen tegen kunnen worden gegaan? Ziet mevrouw Vos de waarde daar ook van in?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat mij betreft, moet voor elk landschap gekeken worden naar de cruciale kenmerken om te zien of een bepaalde activiteit daarin ingrijpt. Dan is het inderdaad zeer de vraag of je overal windmolens kunt plaatsen. Ik ben dat met de heer Van Hattem eens. Overigens, hij brak een lans voor de inspraak van burgers en ook daar zijn wij het over eens. Ook hier moeten inderdaad de borging en de inspraak van mensen beter geregeld worden.

Belangrijke beoordelingskaders moeten op wetsniveau geregeld worden. Dat is een heel belangrijk punt voor mijn fractie. Op welke wijze gaat bijvoorbeeld getoetst worden of activiteiten voldoen aan kwaliteitseisen voor natuur, milieu en gezondheid? Het is nogal een groot principieel verschil of straks in een AMvB gesteld wordt dat je een bepaalde eis voor milieu en gezondheid in acht moet nemen, dat wil zeggen dat je je daaraan moet houden, of dat je rekening moet houden met die milieu- of gezondheidswaarden. Dan mag je er namelijk van afwijken. Dat type principiële keuzes horen wat mijn fractie betreft echt thuis op het wetsniveau. Hoe beoordeel je overigens of nu een vergunningplicht aan de orde is dan wel of die vergunningsplicht afgeschaft mag worden? Dergelijke principiële keuzes zouden in de wet moeten worden gemaakt. Wij maken ons dan ook zorgen over de wijze waarop de minister het gelijkwaardig beschermingsniveau dat zij zegt na te streven, zal garanderen. Wil zij ons garanderen dat dit straks inderdaad ook bij AMvB wordt gerealiseerd.

In lijn met de ontwikkelingen die de afgelopen periode in gang zijn gezet en die ook breder zijn te zien, gaat deze wet uit van decentralisatie. Waar mogelijk is de gemeente aan zet in samenspraak met haar burgers en andere belanghebbenden. Artikel 2.3 bepaalt dat de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van deze wet wordt overgelaten aan de bestuursorganen van de gemeente, tenzij … De wet wil meer ruimte bieden voor bestuurlijke afwegingen op lokaal en ook provinciaal niveau, zodat meer maatwerk mogelijk is en meer ruimte wordt geboden aan lokale experimenten en gebiedsgebonden vernieuwing. Wij kunnen ons hierin vinden, mits het Rijk heldere kaders stelt waarbinnen die ruimte genomen kan worden. Daar maken we ons grote zorgen over; dat is echt een pijnpunt voor ons. De wet biedt onvoldoende kaders en waarborgen. In feite lijkt alles op lokaal niveau te worden overgelaten aan die zaken waarvoor we als land Europees aan de lat staan.

De gemeenteraad heeft weliswaar het omgevingsplan, wat een goed instrument is, maar waarvoor inderdaad een aantal waarborgen ontbreekt. Gemeenten kunnen hierin omgevingswaarden opnemen, maar ze zijn dat niet verplicht. Er gelden voor een aantal onderwerpen instructieregels vanuit het Rijk, maar voor heel veel onderwerpen zijn die er gewoon niet. Daar is heel veel lokale ruimte. Bij dreigende overschrijding van een omgevingswaarde moet het bevoegd gezag, zoals B en W, een programma opstellen om te zorgen dat aan de omgevingswaarde wordt voldaan. Maar wat gebeurt er met aspecten waarvoor geen omgevingswaarde is opgesteld? Voor geur bijvoorbeeld mag de gemeente dat zelf weten. Er is dan ook geen verplichte monitoring. Hoe komt een gemeente er tijdig achter dat er inderdaad een omgevingswaarde zal worden overschreden? Zal een basiskwaliteit van de leefomgeving op deze wijze wel gegarandeerd kunnen worden? Graag een reactie van de minister.

Ook voor de beoordeling of er wel of niet een vergunningplicht is voor een activiteit en voor het verlenen of weigeren van vergunningen, hebben gemeenten veel eigen ruimte. Dat klinkt mooi, maar wat gaat dit in praktijk betekenen? Gemeenten halen graag bedrijven binnen. Er is niets mis mee dat een gemeente werkt voor de werkgelegenheid en de economie. Maar wel als dit ten koste gaat van cruciale bescherming. Wij zien een groot risico dat gemeenten in een "race to the bottom" belanden in hun onderlinge concurrentie om zoveel mogelijk bedrijvigheid naar zich toe te halen. Een sturend kader, waaraan iedereen zich heeft te houden, vinden wij noodzakelijk om dit te voorkomen. Dat biedt in feite een level playing field. Graag een reactie van de minister.

De heer Flierman i (CDA):

Ik hoor mevrouw Vos op een aantal punten haar zorgen uiten over de beleidsruimte die de gemeenten krijgen. Ik proef dat zij vindt dat dat te ver gaat. Hoeveel vertrouwen heeft zij in haar partijgenoten die op lokaal niveau proberen een aantal dingen voor elkaar te krijgen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil hier niet zo snel het woord "vertrouwen" in de mond nemen. Volstrekt heldere kaders zijn belangrijk, inclusief basisnormen waaraan iedereen zich heeft te houden. Binnen die kaders en die basisnormen kan een gemeente afwegingen maken. De realiteit is dat de ene gemeente, die heel graag een bepaald bedrijf binnen wil halen, wellicht wat makkelijker zal oordelen dat een aantal beschermende regels iets minder belangrijk is dan een andere gemeente. Wij vinden dat dat kader in Nederland voor iedereen gelijk moet zijn, zodat iedereen weet waar hij of zij aan toe is, ook gemeenten en bedrijven.

De heer Flierman (CDA):

Maar de andere gemeente die heel graag de fijnstofdepositie in de binnenstad wil bestrijden en daardoor strengere eisen aan dieselauto's stelt, moet zich dus ook aan de rijksnormen houden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat mijn fractie betreft mag niet uitgesloten zijn dat, als het om de positie van burgers gaat, gekozen wordt voor een hoger beschermingsniveau dan de basiskwaliteit. Ik pleit voor een basiskwaliteit die te allen tijde en overal geldt. Daarbinnen kunnen gemeenten inderdaad afwegingen maken en mogen ze kiezen voor extra bescherming, maar die afweging is aan de gemeenten. Ik mis nu juist dat kader voor de basiskwaliteitsbescherming, dat wij cruciaal vinden.

Hoeveel tijd heb ik nog?

De voorzitter:

Dertien minuten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister zegt in de beantwoording van vragen van onze Kamer dat de regie voor activiteiten voortaan bij de initiatiefnemer ligt. De initiatiefnemer moet dus zelf beoordelen of hij/zij denkt aan algemene regels te voldoen, of dat het nodig is een vergunning aan te vragen et cetera. Voor je het weet, staan er straks talloze gebouwen die vergunningplichtig waren, maar waar de initiatiefnemer anders over dacht. En we weten dat achteraf ingrijpen bijzonder ingewikkeld is. Dat is het allerlaatste wat een bestuurder graag doet. Hoe gaat de minister voorkomen dat zaken straks te ver zijn, dat achteraf moet worden ingegrepen en dat dat eigenlijk maar niet meer gebeurt?

De drie bestuurslagen Rijk, provincie, gemeenten krijgen heel brede bevoegdheden, met een "tenzij" erbij. Ze moeten zelf bepalen of toepassen van een bevoegdheid doelmatig of doeltreffend is. Een voorbeeld is het verhogen van de maximumsnelheid op rijkswegen naar 130 km/u, ook al beïnvloedt dit de lokale luchtkwaliteit nadelig. Gemeenten die uit het oogpunt van gezondheid strengere eisen willen stellen, hebben het nakijken: de minister is de baas als het om de maximumsnelheid gaat, vindt zij. Hoe moeten we dit plaatsen in de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten? Dit wringt wat ons betreft.

Tegelijkertijd verdwijnt de bevoegdheid van het Rijk om in te grijpen wanneer provincie of gemeenten hun taken onvoldoende uitvoeren. De bestaande aanwijzing verdwijnt. Onder verwijzing naar de plannen voor bouwen in de duinen vraag ik de minister of dit een wenselijke zaak is. Burgers vinden het heel belangrijk dat het Rijk, als dat nodig is, ingrijpt, blijkt uit dit voorbeeld, In dit geval wilden lokale overheden en bedrijven graag meer bouwen. De minister wilde daaraan meewerken, maar ze heeft daarvan afgezien, gezien het grote verzet. Nu kan zij dit nog tegenhouden. Kan ze dat straks nog, wanneer gemeenten hun lokale bestuurlijke ruimte pakken? Graag een reactie. Ook hebben we zorgen over de verhouding tussen gemeente en provincie waar het om natuurbescherming gaat. Waarom wordt er geen provinciaal instemmingsrecht geregeld voor die vergunningverlening waar het wel degelijk gaat om vergunningen die effect zouden kunnen hebben op de natuur? Daar kan een heel lastige situatie ontstaan.

Wat wij buitengewoon betreuren, is dat uit de Wabo het belangrijke criterium van "onlosmakelijke samenhang", waarmee winst is geboekt, verdwijnt. Eerlijk gezegd vinden wij dat in strijd met het doel van meer integraal beleid. Wij zijn bang dat dit nare gevolgen kan hebben. Het mooie van die onlosmakelijke samenhang is natuurlijk dat je alles in samenhang beoordeelt. Een vergunning beoordeel je dus niet alleen voor het gebouw, maar ook voor de activiteiten erin. Ik denk aan het maken van vuurwerk en de nare ervaringen daarmee. Er kunnen bedrijven zijn die zeggen: we hebben dat gebouw neergezet, nu moet die activiteit er ook maar in. Daarmee ontstaat een soort salamitactiek.

De wet biedt geen duidelijkheid over toetsing en beoordeling van cumulatieve effecten, bijvoorbeeld als het gaat om effecten die zich in aangrenzende gemeenten voordoen. Hoe gaat de minister daarin opereren? Ik noem de geurhinder van intensieve veehouderijen. Er zijn nogal wat instrumenten die bedoeld zijn om meer flexibiliteit te bieden. Het Planbureau voor de Leefomgeving oordeelde in 2013 dat de Omgevingswet meer risico's dan voordelen heeft voor natuur- en milieubescherming, onder meer omdat de stapeling van mogelijkheden voor flexibiliteit in combinatie met de beperkingen van de MER-procedure risico's voor natuur en milieu geeft. De wet verruimt de instrumenten die het mogelijk maken om af te wijken van de natuur- en milieuregelgeving. Zo maakte de Crisis-en herstelwet met de experimenteerbepaling en door aanwijzing van een ontwikkelingsgebied, afwijkingen van natuur en milieunormen mogelijk. Maar dit was tijdelijk. In de nieuwe wet is er geen sprake meer van een beperking in de tijd. Mijn fractie ziet dit wel degelijk als versoepeling van regelgeving en aantasting van de gelijkwaardige bescherming. Graag een reactie. Is de minister bereid de instrumenten voor flexibiliteit strakker in te kaderen, zodat een gelijkwaardige bescherming wordt gegarandeerd?

Zoals het PBL al oordeelde: ook de aanpassingen in de m.e.r. zijn hierin een probleem. De eisen voor de project-MER worden teruggeschroefd, er komen beperkingen aan het onderzoek naar alternatieven en aan participatie. De verplichting tot een onafhankelijke kwaliteitstoets wordt geschrapt, net als de verplichting tot een evaluatie. Het PBL stelt dat hierdoor de MER-procedure voor alle besluiten en projecten sterk gaat lijken op de beperkte m.e.r. die nu alleen voor projecten van de Crisis- en herstelwet geldt. Zo wordt de Crisis- en herstelwet met zijn beperkte toetsing, beperkte procedures en beperkte participatie, sluipenderwijs tot normaal omgevingsrecht in Nederland. Wij vinden dit kwalijk en ongewenst. Wij horen graag hoe de minister dit ziet.

Wij hebben een aantal vragen over de participatie. Het kabinet noemt participatie een belangrijk doel van de wet, maar wij zijn daar eerlijk gezegd in teleurgesteld. Wij zien daar te weinig van terug. Ik noemde al de participatiebeperking bij de m.e.r.-procedure, maar vreemd genoeg is er niets geregeld voor daadwerkelijke participatie en de kwaliteit van participatie op gemeentelijk niveau, behalve als het om complexe projecten gaat. De wet regelt in feite niets voor participatie bij de algemene van zaken en laat dit over aan de lokale overheden. Wat ons betreft zouden op z'n minst de verplichting tot het mogelijk maken van participatie en de eisen aan de kwaliteit van de participatieprocedures in de wet geregeld moeten worden. Het Sociaal en Cultureel Planbureau breekt ook een lans voor sterke investeringen in de randvoorwaarden waaronder elke burger mee kan doen: goede informatievoorziening, goede communicatie, burgers uitnodigen mee te denken en ervoor zorgen dat juist burgers die nu vaak niet meedoen, ook mee kunnen en gaan doen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Hoe zal zij daadwerkelijke participatie borgen?

Daarnaast hebben wij een groot probleem met het inperken van de tijd die burgers krijgen om bezwaar aan te tekenen, met name bij de omgevingsvergunning. Al twee weken na publicatie daarvan kunnen de bomen gekapt worden of kan het gebouw gesloopt worden. Nu is er nog zes weken de tijd om een schorsende werking aan te vragen. Wat mijn fractie betreft maakt de minister het voor heel veel mensen in feite onmogelijk om nog bezwaar aan te tekenen. Wij vinden dit onacceptabel. Wij krijgen graag een reactie van de minister en ook een toezegging dat zij hier iets aan gaat doen. Ik sluit me graag aan bij de woorden van mevrouw Meijer.

Ik heb een vraag over de handhaving, die wat onze fractie betreft moeilijker en ingewikkelder wordt. Dat komt omdat er veel meer controle achteraf zal moeten gaan plaatsvinden en omdat het lastiger is om te werken met doelvoorschriften, waar deze wet mee werkt, in plaats van met concrete middelvoorschriften. Dit vraagt dus om goed opgeleide handhavers met nieuwe deskundigheid om de organisatie van de handhaving aan de nieuwe situatie aan te passen en om investering in de handhaving in plaats van de bezuinigingen, die ook een doel zijn van deze operatie. Wij vragen het kabinet om prioriteit te geven aan de versterking van de handhaving en daarvoor voldoende financiële armslag te bieden. Wij krijgen hierop graag een reactie.

Ik heb een vraag over de relatie met de Mijnbouwwet. Het kabinet zegt dat het niet voor een procedurele of inhoudelijke koppeling is tussen de omgevingsvergunning voor een mijnbouwwerk en de opsporing- en winningsvergunning. Er is echter een amendement-Van Tongeren/Vos aangenomen, waarin juist wordt gesteld dat aanvragen voor de Mijnbouwwet getoetst moeten worden aan natuur-, milieu- en veiligheidseisen. Die koppeling moet dus wel degelijk worden aangebracht. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Ik heb een paar afrondende opmerkingen. Uiteindelijk moet deze operatie natuurlijk leiden tot een eenvoudiger systeem, maar wij zien dat niet gebeuren. De "hoera, maar vier AMvB's" beslaan vele honderden pagina's, die voor vrijwel niemand meer te doorgronden zijn en waar je compleet in verdwaalt. Nu al raakt de bakker de weg kwijt in het Activiteitenbesluit, terwijl hij of zij vroeger met het Bakkerbesluit zelf nog wel uit de voeten kon. Dat wordt met deze Omgevingswet nog veel ingewikkelder. Het is weliswaar een schoon ideaal, maar als alleen superspecialisten hiermee nog uit de voeten kunnen, verdwijnen toch een flink aantal belangrijke doelen, zoals vereenvoudiging en kenbaarheid, achter de horizon. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.

Een tweede zorg is dat het wetsvoorstel enorm veel overhoop haalt. Je zou kunnen zeggen dat dat ook precies de bedoeling was, maar het is een enorme klus. De wet vraagt om heel veel investeringen in deskundigheid van mensen en in nieuwe systemen en organisaties. Daar is geen geld voor. Ik maak me daar ernstig zorgen over: gaat het echt beter worden? Hebben we straks een resultaat waarvan we zeggen: ja, het was al die onzekerheid, al die inspanningen en op z'n tijd ook al die chaos waard?

En dan nog dit: met een wetswijziging en met nieuwe regels ben je er niet. De echte verandering komt pas door een cultuurverandering, in de richting van een overheid die openstaat voor haar burgers, voor de buitenwereld, en in de richting van samenwerking en samen oplossingen zoeken. Daar zijn veel inspanningen en tijd voor nodig. Hoe ziet de minister dit voor zich en hoe gaat zij in dat proces investeren?

Onlangs is de Natuurbeschermingswet aangenomen. Ik vraag de minister om ons te garanderen dat die wet een-op-een zal overgaan in de Omgevingswet en dat zaken die op wetsniveau geregeld zijn in de Natuurbeschermingswet, straks in het kader van de Omgevingswet niet op AMvB-niveau belanden. Graag krijg ik daarop een duidelijk antwoord.

Ik kom tot de afronding van mijn inbreng. Mijn fractie staat buitengewoon kritisch tegenover dit wetsvoorstel. Wij zijn van oordeel dat belangrijke normen en toetsingskaders die in de wet thuishoren, in de onderliggende regelgeving geregeld gaan worden en dat daarmee geen recht wordt gedaan aan de rol van het parlement als medewetgever. Bovendien verzwakt dit de juridische helderheid en de kenbaarheid. Daarnaast vinden wij dat de wet risico's voor de bescherming van natuur, milieu, rechtsbescherming en participatie oplevert door het ontbreken van heldere kaders en de gebrekkige borging van cruciale bescherming. Ik heb onze bezwaren toegelicht en ik heb vele vragen aan de minister gesteld. Wij wachten met veel belangstelling op haar antwoord.