Plenair Verheijen bij debat over een eventueel in te stellen Staatscommissie Bezinning Parlementair Stelsel



Verslag van de vergadering van 19 januari 2016 (2015/2016 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verheijen i (PvdA):

Voorzitter. Zoals u al hebt gememoreerd, is het debat dat wij vandaag voeren, drie maanden na de viering van het 200-jarige bestaan van de Staten-Generaal, inderdaad bijzonder. Wij zijn de VVD-fractie er dankbaar voor dat zij vandaag de opening van het debat heeft gedaan. Wij zijn geneigd om positief in te gaan op de uitnodiging die is gedaan en de wijze waarop dit onderwerp hier vandaag besproken wordt. Dat wij hier vandaag een debat met onszelf voeren, betekent voor de PvdA-fractie niet dat we het alleen over de Eerste Kamer moeten hebben. Nadrukkelijk zien wij dit debat als een aanzet tot reflectie op de hele Staten Generaal, maar ook op de rol van de burger bij het stelsel, als ik dit woord mag gebruiken van de heer De Graaf, omdat dit nu eenmaal aan de titel van de dag was verbonden. Een eventuele opdracht voor de instelling van een staatscommissie moet tevens een uitnodiging aan de Tweede Kamer bevatten om haar visie op deze opdracht te geven.

De voorzitter legde op 16 oktober jongstleden in haar bijdrage in de Ridderzaal terecht veel nadruk op de complementariteit en verwevenheid die ons tweekamerstelsel kenmerken. Om daarmee maar te beginnen: wij zijn positief overtuigd van het vermogen van ons parlementaire stelsel om zich aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Dit weerspiegelt ons inziens ook de geschiedenis van het parlementaire stelsel. Ik ga toch even terug naar een van mijn favoriete perioden uit de vaderlandse geschiedenis. Dit tweekamerstelsel gaat met het principe van algemeen kiesrecht terug naar de grondleggers van de Bataafse Republiek, niet naar 1815, die, via de omwentelingen van 1795, in 1796 de eerste Nationale Vergadering bij elkaar riepen en in 1798 een nieuwe staatsregeling tot stand brachten: onze eerste Grondwet. Na de Amerikaanse en Franse Revoluties aan het einde van de 18e eeuw, werd de Bataafse Republiek de derde natie die een dergelijk tweekamerstelsel hanteerde. "Vrijheid", "gelijkheid" en "broederschap" waren de bekende leuzen waaronder deze politieke veranderingen plaatsvonden. Nog steeds zijn alle politieke stromingen in dit land, van links tot rechts, ook in de 21e eeuw te beschouwen als afleidingen, mengelingen van of reacties op deze principes. De christelijke, conservatieve reactie op de Franse Revolutie en de napoleontische oorlogen, evenzeer als de hoogtijdagen van het klassieke liberalisme of socialisme, zijn erflaters van deze periode.

Evolutie of revolutie is voor alle deelnemers aan de parlementaire democratie geen reëel dilemma meer na de totstandkoming van het algemeen kiesrecht en de evenredige vertegenwoordiging in 1918. Het is interessant om te vermelden dat het befaamde kabinet-Cort van der Linden (1913-1918) de wetsvoorstellen zowel ten aanzien van het kiesrecht als de schoolwetten succesvol tot stand wist te brengen zonder over een parlementaire meerderheid te beschikken. Het was dan ook toen een turbulente tijd: de Eerste Wereldoorlog buiten onze grenzen, de stroom vluchtelingen uit België, de economische crisis als gevolg van de verstoring van de wereldhandel et cetera. Heel herkenbaar wellicht? De "godsvrede" die gesloten werd tussen links en rechts vormde de drijvende kracht achter het succes van dit kabinet. Tegelijkertijd gaf de revolutiedreiging uit het buitenland zowel in 1848 als in 1917 de doorslag bij de grote wijzigingen; de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid en het algemeen kiesrecht leidden tot het stelsel dat we nu hebben.

Na de Tweede Wereldoorlog en de culturele revolutie van de jaren zestig kwam het niet meer tot essentiële formele aanpassingen van ons stelsel, ondanks diverse initiatieven. Meer democratie werd een kwestie van cultuurpolitiek. Wat sterk aan belang toenam was de aard van de relatie tussen de burger en haar overheden. Medezeggenschap, informatie, inspraak en participatiemogelijkheden zijn met het verdwijnen van de verzuilde samenleving nadrukkelijk opdrachten aan dezelfde overheden, met behoud van de representatieve democratie die de rechten borgt van de vele minderheden die kenmerkend zijn voor onze pluriforme samenleving.

Wij zien deze opvatting bevestigd in de conclusies van het rapport van het Sociaal-Cultureel Planbureau uit oktober jongstleden, getiteld Meer democratie, minder politiek?. Op pagina 100 van deze studie stellen de auteurs dat al decennia wordt gepleit voor verschuivingen van de politieke democratie rond de overheid naar de sociale democratie van de samenleving, met meer maatschappelijk zelfbestuur, medezeggenschap in de economie en in het onderwijs, een grotere rol voor de civil society en meer doe-democratie en co-creatie. De steun voor meer inspraak en zeggenschap is groot, blijkt uit de inventarisatie. Vormen van directe democratie worden gezien als aanvulling op de representatieve democratie, niet als alternatief. Dit punt willen wij graag met nadruk beklemtonen, naast de aandacht voor de invloed van de EU en de volatiliteit van de kiezer. Het zijn thema’s waarvan wij het belang ook onderschrijven en wij vinden dat in een eventuele opdracht voor de staatscommissie het belang van de maatschappelijke democratie moet worden onderstreept ten opzichte van haar formele aspecten. Ook de recente brief en studie van de Rathenau Indtituut wijzen hierop, inzake de mogelijkheden die de digitale media bieden.

De invloed van de EU op onze wetgevende activiteiten kan moeilijk onderschat worden. Op milieugebied bijvoorbeeld, constateren experts dat meer dan 80% ervan inmiddels min of meer rechtstreeks uit Europese richtlijnen voortvloeit. Door het verdrag van Lissabon en een eigen proactieve houding bij de agendering van onderwerpen, kan onze eigen visie en positie in het Europese maximaal bijdragen aan een goede integratie. De volatiliteit van de kiezer en haar effect op de regeringsvorming vormen belangwekkende aspecten van de democratische meningsvorming in de recente jaren. Gebleken is dat ons stelsel openstaat voor vele nieuwe stromingen en partijen. Meerderheidsvorming blijft mogelijk doordat partijen elkaar na de verkiezingen uitdagen om met elkaar de verbinding te vinden naar een gedragen beleid. Onze tradities op dit punt worden gevormd vanuit het Rijnlandse model, de pacificatiedemocratie dan wel het simpele poldermodel. Je hoeft geen dijkgraaf te zijn om deze Nederlandse waarden te koesteren. Binnen dit stelsel is de rol van de Eerste Kamer beperkt en complementair aan de Tweede Kamer, maar wel van essentiële betekenis gezien haar bijdrage aan de kwaliteit van wetgeving, waarbij ze ook een politieke afweging maakt.

Naast de formele aspecten van het parlementaire stelsel moeten wij ook naar de culturele factor kijken, de wijze van toepassing. Als jonge senator ben ik enigszins verbaasd, en mijn fractie met mij, over de wijze waarop de huidige Eerste Kamer in sommige dossiers de concurrentie met de Tweede Kamer opzoekt. We zien moties die verkapte amendementen zijn, er wordt om novelles gevraagd en moties die het niet gehaald hebben aan de overzijde worden opnieuw ingediend. Wij zouden graag een lans willen breken om met elkaar het gesprek te voeren over werkwijze, aandachtspunten voor de wetgevingskwaliteit als handleiding voor ons werk, en integriteit en openbaarheid. Dat kan ook heel goed een plaats krijgen naast het werk van een staatscommissie die uit zichzelf gericht is op de middellangetermijnaanpassingen en formele regelgeving.

De heer De Graaf i (D66):

Ik begrijp dat de heer Verheijen als jong senator nog wat verrast is, maar dat hij ook namens de hele fractie verrast is door de concurrentie met de Tweede Kamer, dat ontgaat mij even. Volgens mij heeft zijn fractie — zeker als ik ook de voorgaande fracties meetel — daar een behoorlijke ervaring mee.

De heer Verheijen (PvdA):

Dank voor deze opmerking in dat kader. Het is ook deel van het politieke werk. Ik heb willen benadrukken dat de culturele factor — de wijze waarop wij met elkaar het werk doen — een gesprek kan zijn dat los gezien kan worden, en ook geplaatst kan worden, ten opzichte van het werk van een staatscommissie. Deze kijkt meer naar formele aanpassingen en naar veranderingen die vanuit toekomstbestendigheid nodig zijn voor de middellange termijn. De structuur en de cultuur raken elkaar altijd. Het debat met de heer Kuiper zojuist geeft al aan dat als je iets verandert aan de structuur — de rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer — dit onvermijdelijk zal leiden tot veranderingen in de opstelling van de Eerste Kamer in cultureel opzicht, en andersom. Daarvoor wil ik met mijn bijdrage aandacht vragen. Dat het een los van het andere aan de orde kan komen en dat wij daarvoor verschillende middelen hebben.

Wij willen daarnaast het primaat van de Tweede Kamer nadrukkelijk herbevestigen. Zij is gebaseerd op rechtstreekse verkiezingen en kent het recht van initiatief en amendement.

De Nederlandse tradities zijn gebaseerd op vrijzinnigheid, tolerantie en het streven naar een internationale rechtsorde.

De heer Kox i (SP):

De heer Verheijen wil het primaat van de Tweede Kamer nog eens bevestigen, omdat ze gebaseerd is op directe verkiezingen en op het recht van amendering. Dat klinkt goed, maar waar staat dat nou? In de Grondwet staat dat de Staten-Generaal het hele volk vertegenwoordigt en uit twee Kamers bestaat, waarbij de ene Kamer wat meer rechten krijgt en de andere Kamer het "kanon" krijgt om aan het einde van het debat te zeggen dat het zo niet gaat gebeuren. Dat wordt altijd erg gemakkelijk gezegd. Ik denk dat een staatscommissie ook zal moeten bezien hoe dat werkt, ook in het licht van wat collega Verheijen zei, namelijk dat hij verrast was — hij zei niet dat hij blij verrast was — te constateren dat hier soms dingen worden gedaan die aan de overkant al gedaan zijn. Daar zou een staatscommissie echt naar moeten kijken. Dan zou ze op de vraag kunnen komen of het nog wel goed is om beide Kamers met elkaar te laten concurreren. Of zou er één Kamer moeten komen? Ik noem maar een oud idee van de Partij van de Arbeid op dit punt.

De heer Verheijen (PvdA):

De Partij van de Arbeid heeft een rijke traditie op het punt van suggesties. Maar hier staan we voor de complementariteit. Hoe kun je die beter organiseren, afspreken en regelen in het kader van de toekomstbestendigheid? Wij gaan niet zover als u door een eenkamerstelsel te suggereren. Die vraag moet echt bij de staatscommissie zelf worden gelegd. We hebben daar geen vooropgestelde opinies over. Het betekent ook dat de suggesties die de heer Kuiper zojuist heeft gedaan, niet passen binnen onze benadering om uitdrukkelijk te kiezen voor rechtstreekse verkiezing van de Eerste Kamer. Dat kan de spanning versterken in plaats van op te lossen.

Het pluralisme in onze samenleving is onze geschiedenis. Wanneer we die niet erkennen, ontkennen we de wording van onze staatsstructuur en de democratie kent een essentiële onbepaaldheid: de mogelijkheid om op een vrije wijze politiek te bedrijven. De democratie moet steeds verdedigd worden tegen diegenen die menen dat dit pluralisme de samenleving in crisis brengt. De erkenning van dit pluralisme is de meerwaarde van de democratie; zij vormt de basis voor het streven naar een egalitaire samenlevingsvorm. Haar grondslag is geformuleerd in de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, uit 1789. Het is een onvoltooide symfonie die het streven waard is: het enige wat een democratische samenleving kan uitsluiten, is het feit dat ze niemand zal uitsluiten.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag, vooral omdat ik dingen zo helder mogelijk wil hebben voor de rest van de afwegingen. U hebt het over een staatscommissie en over werk dat we zelf kunnen doen; daar sprak ik zelf ook over. Het zou kunnen gaan over de werkwijze, de verdeling van werk tussen Tweede en Eerste Kamer enzovoorts. De staatscommissie zou volgens u meer over de formele kant, dus de wijzigingen in Grondwet en overige wetgeving gaan. U sprak ook over volatiliteit van de kiezer. Wat zou een staatscommissie daar precies mee moeten? Wat verwacht u daarvan? Is die volatiliteit niet gewoon de werking van de democratie? Het wordt door sommigen wel eens vergeleken met een markt: partijen krijgen nu eenmaal steun of niet. Wat is daar mis mee? Wat zou een staatscommissie nou moeten met volatiliteit?

De heer Verheijen (PvdA):

De rechtstreekse analyse die de staatscommissie daarover zou kunnen maken, kan suggesties opleveren voor de wijze van regeringsvorming. Dat zou een voor de hand liggend onderdeel zijn van het werk van de staatscommissie. Ook daar spreken we niet over kunstmatige ingrepen, zoals verhoging van de kiesdrempel of iets dergelijks. Daar zijn we op dit moment niet voor. We willen wel dat de staatscommissie dat nadrukkelijk onderzoekt in het kader van de volatiliteit. Ook andere stelsels kunnen dan bij de beschouwingen worden betrokken. Of dat nu het Scandinavische, het Duitse of het Franse stelsel is, in principe kan zo'n staatscommissie alles wat de afgelopen 50 jaar is verzameld samenvatten en conclusies formuleren, gelet op de vragen over de toekomstbestendigheid van ons stelsel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Waar denkt u dan precies aan? We weten dat er in Nederland meerdere partijen nodig zijn om een regering te vormen. In welke richting zou de staatscommissie moeten denken?

De heer Verheijen (PvdA):

Het verschil tussen onze opstelling en die van u is dat we op dat punt nu nog geen richting aan willen geven. We willen het eerder overlaten aan de staatscommissie om daarover een analyse te maken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik begrijp dat. We zouden een begin van een analyse moeten maken van wat er niet goed is of niet goed zou kunnen gaan als we doorgaan op de huidige weg. U wilt met een alternatief komen. Maar wat is er mis met de huidige werkwijze? Wat zou er mis mee zijn als vijf partijen een coalitie vormen? We zijn heel goed in vruchtbare samenwerking. Wat zou dan het probleem zijn?

De heer Verheijen (PvdA):

Ik heb al gezegd dat de participatiedemocratie die we zo'n 50 jaar geleden hebben opgebouwd, heel goed paste bij de maatschappelijke problematiek die toen speelde. De vraag aan de staatscommissie is: kijk vooral naar de maatschappelijke ontwikkelingen die ons op dit moment bezighouden, en dan vooral naar de vraag of het stelsel voldoende geschikt is om slagvaardigheid, draagvlak en doorzettingsmacht voldoende te borgen, in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen.

De heer Schalk i (SGP):

In relatie tot de vraag van de heren Kox en Kuiper heb ik u beide keren horen zeggen: daar kan de staatscommissie dan zelf van zeggen dat ze dat onderwerp ook oppakt. Bedoelt u dat?

De heer Verheijen (PvdA):

De samenvatting die u gaf tijdens uw interruptiedebatje met mevrouw Duthler vond ik keurig: leg dat bij de staatscommissie, die dan met een analyse en een aantal oplossingsrichtingen komt.

De heer Schalk (SGP):

Ik denk dat er toch nog een verschil is. Het gaat niet om een taakstelling, maar om een vraagstelling aan de staatscommissie. Vervolgens zegt u: als die staatscommissie bezig is, kan ze ook nog besluiten om het te hebben over het eenkamerstelsel. Dan kan het hele kiesstelsel aan de orde komen. Mag ik het zo duiden?

De heer Verheijen (PvdA):

Nee. Wij willen dat we straks de maatschappelijke trends in een tekst met elkaar delen en zeggen: dit is het uitgangspunt voor de analyse van de staatscommissie. Vergelijk dat met de wijze waarop de parlementaire democratie nu functioneert en bekijk of daarin wijzigingen moeten komen, met name in de complementariteit tussen Tweede en Eerste Kamer. Betrek dat bij de rol van de sociale democratie, de maatschappelijke democratie en de verbinding tussen dat parlementaire stelsel en de vormen van sociaaldemocratie die wij in het bedrijfsleven, het onderwijs en de wijken tegenkomen en die steeds meer opbloeien. Dát zou, als ik de tekst zou mogen aanleveren, mijn formulering zijn.

De heer Kox (SP):

Zei u nu "sociaaldemocratie" of "sociale democratie"?

De heer Verheijen (PvdA):

Beide.

De heer Kox (SP):

Beide. Ik was erg blij met de bijdrage van de collega van de Partij van de Arbeid, want ik mag toch op basis van wat we nu van hem hebben gehoord, constateren dat ook de Partij van de Arbeid er voorstander van is dat we een staatscommissie als middel gaan inzetten om dit debat verder te brengen. Ook de Partij van de Arbeid zegt op dit punt niet: dit moet eruit komen. We gaan eerst zien wat de commissie zoal bij elkaar gaat brengen aan mogelijkheden en onmogelijkheden, waarna we in dit huis en wellicht ook aan de overkant het debat afronden.

De heer Verheijen (PvdA):

Ik ben blij dat ik zo helder voor u bent geweest.

De heer Kox (SP):

Ik ben daar ook blij mee. Daar zijn we het dus over eens.