Plenair Ten Hoeve bij Voortzetting Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 17 november 2015 (2015/2016 nr. 8)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 23.28 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Ik heb met heel veel genoegen geluisterd naar de minister en de staatssecretaris. Ik dank ze van harte voor hun uitgebreide exposés. Het centrale punt in mijn eerste termijn was dat wij een periode achter de rug hebben van voortdurende bezuinigingen en dat die tracés nog altijd lopen. Het eindpunt ervan hebben wij ook nog niet bereikt. We hebben nog niet het punt van een overschot op de begroting bereikt. Het is dus de vraag of het goed is om nu een beweging de andere kant in te zetten, een beweging naar lastenverlichting en naar meer geld uitgeven op bepaalde punten. Het antwoord op die vraag is natuurlijk afhankelijk van het nut daarvan. Wat levert die maatregel op? Zet dat af tegen het nut van verder bezuinigen tot wij het eindpunt wel hebben bereikt. Ik kan die afweging nu nog niet helemaal maken. De vraag hoe eerlijk de maatregelen uitpakken, speelt daarbij ook een rol. Wij krijgen nog nieuwe voorstellen van de regering. Daar moeten wij op wachten. Daar zit ook een brief bij over Veiligheid en Justitie. Dat speelt in dit verband ook een rol. Als wij dat totaal op tafel hebben, krijgen wij bij de behandeling van het Belastingplan de mogelijkheid om ons oordeel te geven.

Ik wijs de bewindslieden nog wel op de brief van de 234 gemeenten. Wij hebben die met heel veel problemen opgezadeld. Ze lopen daar in veel gevallen nu ook hard tegenaan. Daar moet goed naar worden gekeken. Er zal over worden gesproken. Misschien is het nuttig als de regering daarbij in het hoofd houdt dat het opnieuw kijken naar het gemeentelijk belastinggebied nuttig kan zijn en dat ook de bereidheid om het functioneren van het Gemeentefonds op een andere manier in te richten misschien zou kunnen helpen. Daar liggen heel uitdrukkelijk op het ogenblik problemen, zeker nu het telkens om zo veel geld gaat.

De voorzitter:

Dank. Ik constateer dat de bewindslieden direct kunnen antwoorden.

Het woord is aan de minister.