Plenair Kok bij behandeling Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd



Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 10.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. Decennialang is de AOW als inkomensvoorziening op grote schaal versoberd, een wat eufemistische benaming voor de kaalslag op de ooit zo geroemde basisvoorziening voor de oude dag. Met de argumentatie de AOW houdbaar te maken voor later, is feitelijk een continu sloopproces in gang gezet, parallel aan de ingrepen op het terrein van de aanvullende pensioenen. Voor beide dossiers is de constante factor de budgettair gedreven gelegenheidspolitiek, niet gehinderd door enige doortimmerde visie op het pensioendossier. Iedere vorm van zinnige pensioendialoog is als gevolg van een potpourri aan maatregelen al op voorhand als overbodig te kwalificeren, een pro forma achterhoedegevecht tegen alle salamigewijze ingrepen. En wat telkens weer frappeert, is het ongekende opportunisme, dat even zo vaak verkocht wordt als "beleidsmatige keuze". Het meest recente voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel om ook nog eens een versnelling aan te brengen in een nota bene al eerder geaccordeerd voorstel om de AOW-leeftijd stapsgewijs te verhogen naar 67 en hoger, afhankelijk van de levensverwachting.

In weerwil van de berekeningen van het CPB, die indiceerden dat de stijging van de AOW-uitgaven juist onder controle was, bleef dit kabinet volharden in de misleidende redenering dat de "economische situatie dusdanig was dat ook van deze groep een bijdrage verwacht mag worden". Alsof dat inderdaad decennialang al niet is gedaan. Gemakshalve werd ook maar vergeten dat de destijds in het rapport-Bakker uit 2008 geïndiceerde tekorten op de arbeidsmarkt zijn uitgebleven. Integendeel, de positie van ouderen op diezelfde arbeidsmarkt is alleen maar verder verslechterd. Een in de tijd snel opschuivende AOW-leeftijd zorgt per saldo voor een nog hogere werkloosheid onder deze groep met een navenante inkomensval. Hoe kun je dan nog, zoals dit kabinet doet, met droge ogen beweren dat door de

versnelde verhoging van de AOW-leeftijd het arbeidsaanbod van ouderen positief wordt gestimuleerd? En waarom zou het zo zijn dat, zoals wordt opgemerkt in de memorie van toelichting, "de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder die leeftijd"?

Tot zover de opmaat naar het voorliggend wetsvoorstel om dit wat minder geïsoleerd te bezien. Een bredere context is zeker nodig voor iedere appreciatie ervan. Dit wetsvoorstel dient zijn rechtvaardiging te vinden in de door het kabinet gevoelde behoefte onder de AOW'ers om kennelijk lekker aan de gang te blijven. Daarnaast zouden ouderen op termijn hard nodig zijn op de arbeidsmarkt. En ervaring moet bewaard blijven. Mooie woorden, dat wel. Op zijn zachtst gezegd roept onderhavig voorstel de nodige vragen op. En dit laat onverlet dat de primaire doelstelling, als immers zo algemeen en kwalitatief omschreven, in deze beperkte zin nog wel te onderschrijven is. De vragen gaan echter over urgentie, noodzaak, timing en realiteitsgehalte.

Om te beginnen is het nu al zo dat, ondanks de bepalingen in diverse cao's over automatisch ontslag bij het bereiken van de AOW-leeftijd, doorwerken gewoon mogelijk is, en dat in meerdere vormen. In die zin biedt dit wetsvoorstel niets nieuws behalve dat ervoor is gekozen om in die situaties een lichter arbeidsrechtelijk regiem toe te passen. Ik noem een beperkte uitkeringsduur bij ziekte en voorrang bij bedrijfseconomisch ontslag. Een en ander zou belemmeringen moeten wegnemen bij werkgevers ten aanzien van doorwerken. Sowieso is deze groep al goedkoper door het wegvallen van de premies voor WW, AOW en pensioen. De enige ondergrens is dan nog het minimumloon. Je zou zeggen: prachtig, winst voor beide partijen. De realiteit lijkt evenwel anders en zeker complexer.

Diverse omstandigheden geven de grenzen aan van dit voorstel. Alhoewel de doelgroep als gevolg van de snelle verhoging van de intreeleeftijd fors zal afnemen bij een huidige stand van circa 110.000 werkende AOW'ers, zal op zich de urgentie om te werken toenemen. Debet zijn de grote versoberingen in de AOW zelf. Denk aan de ontkoppeling, de fiscalisering, de houdbaarheidsbijdrage en de afschaffing van de partnertoeslag. Verder is er het jarenlang niet-indexeren van de aanvullende pensioenen, een fenomeen dat zeker onbeperkt zal doorlopen in het nieuwe ftk. Daar komen dan nog de negatieve effecten bij van de eerdere Witteveen-opbouwverlagingen plus de ellende die de wet Werk en zekerheid nog zal aanrichten in het pensioendomein in de vorm van geen of slechts een beperkte opbouw voor hen die nog werk hebben. En voor de overheidspopulatie doet het recente onderhandelaarsakkoord er nog een schepje bovenop met in de toekomst lagere pensioenuitkeringen van 6% tot 14%. Het gegoochel met de UFR en de implicaties daarvan laat ik hier maar onbesproken.

Tegen de achtergrond van het gegeven dat het aanvullend pensioen nu nog gemiddeld €600 à €700 bruto per maand is, kan de constatering geen andere zijn dan een verdere verdamping van het aanvullend pensioen in combinatie met een AOW die zo ongeveer gereduceerd is tot de oorspronkelijke noodregeling uit 1947. Jammer overigens dat van de 5 miljard strooigoed uit de Miljoenennota 2016 niets bij de gepensioneerden terecht is gekomen. Integendeel, een fors deel van de AOW'ers gaat er in koopkracht op achteruit, tot soms 5% of 9%. Dit onderstreept temeer de ambivalentie in beleid. Of gaat de minister er gemakshalve al van uit dat het mogelijke werken nu of in de toekomst de oplopende koopkrachtval wel zal compenseren? Wanneer dan wel? Voorwaar geen al te rooskleurig vooruitzicht! Alle reden voor deze groep om door te moeten werken. De redenering dat er "geen noodzaak zou zijn om door arbeid in eigen onderhoud te voorzien" — zie de memorie van antwoord — is al jaren achterhaald, evenals de argumentatie dat men "het leuk vindt, om sociale redenen, vitaliteit". Helaas keert de wal het schip, en ook de timing van het wetsvoorstel is op z'n zachtst gezegd tamelijk ongelukkig. Ja, ouderen willen wel werken, zoals het CBS stelt, maar dan wel in eerste instantie de groep werkzoekenden van 45 jaar en ouder. Het gaat dan om meer dan de helft van het totaal aantal werkzoekenden, waarvan de groep 55 tot 65 het grootst is. Ook hier geen plusjes in de Miljoenennota. Daar moet je namelijk eerst voor werken. Voor deze groep geldt maximaal de nullijn, buiten beschouwing gelaten de toenemende groep flexwerkers die onverwacht is getroffen door een fors lagere WW-uitkering als gevolg van een nieuw dagloonbesluit. Ik begrijp overigens dat de minister hier inmiddels mee bezig is.

Kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met de nadruk op werkgelegenheid, aangeven waar nu precies zijn prioriteiten liggen? Zijn dat de gepensioneerde AOW'ers of de 55-plussers? Het kan toch niet zo zijn dat er via dit wetje oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden optreedt en er sprake is van verdringing? Hoe kan de minister met enige zekerheid blijven volhouden dat de onderkende verdringing beperkt is, ook waar het jongeren betreft? En hoe beoordeelt hij het ongericht uitgeworpen helikoptergeld van 5 miljard? Op welke wijze dragen de belastingverlagingen echt bij aan het creëren van werkgelegenheid?

Is de minister overigens bekend met het recente SCP-rapport met de titel Vraag naar arbeid? Dit geeft aan dat er sowieso weinig bereidheid is van werkgevers om ouderen in dienst te nemen, zeker niet als ze boven de 65 zijn, laat staan 67 en ouder. Het mag niet echt verbazen. Deze bevinding ligt in lijn met de CPB Policy Brief Ouderen aan het werk over de toenemende structurele werkloosheid onder deze groep. Deze mensen hebben een lage kans op werkhervatting en er wordt niet in hen geïnvesteerd door werkgevers. Hoe kan de minister nog zeggen dat de arbeidsmarktpositie van ouderen sterk is verbeterd? En hoe kan nog serieus gewezen worden op allerlei actieplannen van het UWV? Het CBS kopte nog dat het goed is om te weten dat 50-plussers met een WW-uitkering bij UWV terecht kunnen, maar UWV is wel een organisatie die onlangs nog publiekelijk werd gekwalificeerd als een onpersoonlijk technocratisch bastion gewapend met een ondoordringbare digitale muur. Hoe valt daar nog iets van te verwachten in de zoektocht naar werk? De bezuinigingsdrift heeft hier geleid tot een doorgeslagen vorm van systeemdenken. Kan de minister aangeven hoeveel jaar het gaat duren voordat deze hobbel naar werk is weggenomen?

Even hilarisch zijn de uitlatingen van de top van het CPB: men zou niet genoeg solliciteren en de WW zou omlaag moeten. Dat er een structureel tekort aan banen is voor deze groep, komt kennelijk niet direct op. Gekker moet het inderdaad niet worden. leder gevoel van urgentie ontbreekt op dit niveau, losgezongen van de realiteit en in weerwil van een eigen rapport nota bene.

Voorzitter, ik ga afronden in eerste termijn. Mijn betoog samenvattend is de conclusie dat de urgentie om te werken en zo een afkalvende AOW en een krimpend pensioen op te vangen, levensgroot is of wordt. Dit gaat verder dan voor de fun een beetje bezig zijn, zoals het wetsvoorstel nu ademt. Zolang de werkloosheid nog even zorgwekkend is en het arbeidsmarktbeleid niet verder komt dan wat geld uitstrooien om de consumptie voor werkenden te verhogen en niet-actieven nog verder onder de nullijn te duwen, resteert per saldo niets anders dan een stukje illusiepolitiek. Er is gewoon geen werk voor de AOW-groep, laat staan voor de groep daaronder. En dat komt er ook helemaal niet binnen afzienbare termijn. Het werkelijke probleem van de nog steeds torenhoge werkloosheid van ruim 600.000 wordt nauwelijks aangepakt. En de gedachte dat eerdergenoemde 5 miljard op termijn 35.000 banen gaat opleveren, is eerder gebaseerd op wensdenken dan op enig betrouwbare berekening. Maar laten we hoop houden.

Ten slotte is de timing van dit wetsvoorstel weinig gelukkig. Het is hooguit te kwalificeren als een op dit moment loze handreiking voor een verre toekomst, waarvan je je kan afvragen of die zich zal voordoen. Dat het op de lijst van spoedeisende wetsvoorstellen is gezet bij brief van 3 september jl. is dan ook volledig onbegrijpelijk. Het suggereert dat het nu iets te bieden zou hebben aan de groep AOW'ers. Quod non, maar wellicht wel voor de groep werkgevers. Het lijkt erop dat dit kabinet bij de indiening van dit wetje behept is geraakt met wat de filosoof Samuel Coleridge de suspension of disbelief noemde, de uitschakeling van het rationele ongeloof en het willen geloven dat de gepresenteerde fictie werkelijkheid zal zijn. De groep AOW'ers heeft, denk ik, meer realiteitszin.