Plenair De Lange bij voortzetting behandeling Algemene Europese Beschouwingen



Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.17 uur


De heer De Lange i (De Lange):

Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn dank uit te spreken aan de minister voor zijn beantwoording van allerlei vragen over een heel breed terrein. Ik moet zeggen dat ik aangenaam getroffen ben door de nuances die in zijn antwoorden zo hier en daar zijn aangebracht. Dat is naar mijn mening buitengewoon belangrijk, want Europa is in Nederland een onderwerp dat de geesten verdeelt en wel op een dusdanige manier dat een debat tussen de diverse fracties niet langer mogelijk is. Of je bent een tamelijk kritiekloos voorstander van Europa, een groter Europa en meer Europa, of je meent op heel andere gronden dat een politieke unie vele burgers te ver gaat, hoewel financieel-economische samenwerking uiteraard verstandig is. Je kunt als land dat in Europa ligt, onmogelijk tegen Europa zijn. Het is een realiteit waar je mee te leven hebt. Je kunt echter wel een heel duidelijke en onderbouwde mening hebben over de richting waarin je met Europa meent te moeten gaan. Wij zitten midden in dat typisch Nederlands debat en staan in het algemeen tot onze knieën in het wederzijdse onbegrip.

Ik wil uit alle punten die aan de orde zijn gekomen, één punt uitlichten. Dat betekent niet dat ik al die andere punten niet interessant vind, maar een mens moet weleens kiezen in het leven en ik heb in dit geval gekozen om nog een paar dingen te zeggen over de monetaire unie en de rol van de ECB. Het is inderdaad waar dat de Europese Centrale Bank democratisch tot stand is gekomen bij het Verdrag van Maastricht. Bij hetzelfde Verdrag van Maastricht is echter ook een uitermate belangrijke afspraak gemaakt, die ook essentieel was bij het introduceren van de euro, namelijk de "no bail-out". Die afspraak hield in dat geen enkel land een ander land financieel mocht steunen als daar financiële moeilijkheden ontstonden. Ik wil niet de hele geschiedenis nalopen, maar één ding is duidelijk: van dat principe van het Verdrag van Maastricht zijn wij met zijn allen buitengewoon ver afgedwaald. Tot nu toe hebben diverse landen garanties van gigantische afmetingen verstrekt aan andere landen. Als we kijken wat dit betekent voor de Nederlandse situatie, dan komt het erop naar dat elke Nederlander een garantie op zijn nek heeft gekregen in de orde van €16.000 per persoon. Elke baby die vandaag geboren wordt, elke baby die onschuldig op de wereld komt, krijgt in de eerste paar minuten van zijn jonge leventje een rugzak omgehangen met een schuld van €16.000. Nu hebben we natuurlijk een minister van Financiën gehad, Jan Kees de Jager, die met vuur betoogde dat al die leningen die we bijvoorbeeld aan Griekenland verstrekten, heel erg goed voor ons ware, omdat we die met rente terug zouden krijgen. Laten we voorzichtig zeggen dat die optimistische kijk op de zaak toch wel een tikkie achterhaald is. De realiteit van nu is dat een land als Griekenland, met een staatsschuld van 180% van het nationale inkomen, zelfs als het in een redelijk tempo aflost, daar 60 tot 100 jaar mee bezig zal zijn, tenzij er een geweldige afschrijving van schulden zou komen. Dat is echt de enige manier om uit het dilemma te komen en dat hele debat waar wij nu mee te maken hebben, dat hele spel dat gespeeld wordt, die hele ellende die aangericht wordt, zal niet anders kunnen eindigen dan met of een uittreden van de Grieken, of een enorme kwijtschelding van schulden. Andere smaken zijn er helaas niet.

We hebben dus nu een euro en het probleem voor Zuid-Europa is evident: de euro gaat uit van het principe "one size fits all". Dat bleek niet te werken. Voor de noordelijke landen is de euro te goedkoop en voor de zuidelijke landen is de euro veel te duur. Niet alleen wordt het beetje industrie dat in Zuid-Europa aanwezig was, door de one-size-fits-allidee effectief de nek omgedraaid. Tegelijkertijd is dat hele proces de aanjager geweest van een gigantische jeugdwerkloosheid in de Zuid-Europese landen. Door sommigen wordt die gedachte niet onderschreven. Dat weet ik. We hebben het vanavond nog kunnen horen, maar ik denk dat zij die dat ontkennen, toch de feiten niet aan hun zijde hebben. Misschien hebben ze de politieke overtuiging wel aan hun zijde, maar de feiten zeker niet. Het zou goed zijn als de discussie vooral gevoerd werd op basis van beschikbare feiten. We zijn begonnen met het idee dat de euro een verbindende factor zou worden die zou leiden tot verdere integratie in Europa. We kunnen nu niet anders dan constateren dat de euro zich heeft ontwikkeld tot een splijtzwam in Europa. Ik ben er ook niet blij mee, maar dit is helaas de werkelijkheid. Misschien is de discussie over de euro daardoor volkomen gekanteld. Was het in Nederland een aantal jaren geleden ondenkbaar dat het voortbestaan van de euro in een rationele discussie in twijfel werd getrokken, tegenwoordig is dat gemeengoed geworden. De kritiek is niet alleen aangezwollen, maar lijkt eigenlijk de dominante toon geworden. Dat lijkt mij de werkelijkheid van dit moment. Wat betekent dat voor mijn fractie? Ik zou zeggen dat economische samenwerking in Europa erg belangrijk is en dat die voortgezet kan en moet worden. Die heeft voor iedereen heel veel te betekenen. Tegen economische samenwerking zeg ik dus hartgrondig ja, maar van verdere Europese integratie kan op dit moment geen sprake zijn, in elk geval niet onder de huidige omstandigheden met de problemen van de muntunie en de weerzin onder de bevolking, tenzij we de wil van de bevolking aan onze laars lappen en doordrammen waar niet doorgedramd zou moeten worden.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken en vraag hem of hij in staat is om meteen te antwoorden. Hij gaat het proberen, zegt hij. Dat is mooi. Ik hoop dat we om 23.15 uur klaar kunnen zijn.