Plenair Kok bij behandeling Bevorderen flexibel werken



Verslag van de vergadering van 7 april 2015 (2014/2015 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.25 uur


De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. Ik plaats nog enkele korte opmerkingen.

Zoals ik in mijn eerste inbreng heb gezegd, is het een lofwaardig initiatief. Daar verandert op zich helemaal niets aan. De grote vraag is of dit een initiatief is dat uitvoering gaat krijgen. Enerzijds moet ik constateren dat de achtergrond van het flexibel kunnen werken in tijd en plaats in feite urgenter is geworden in de loop der tijden. Ik wil mezelf overigens niet tegenspreken maar de dwingende, opgelegde noodzaak van overheidszijde tot een verregaande mate van participatie en verhoging van de inzet van mantelzorg is urgent geworden, is zwaar toegenomen. Ik heb recent begrepen dat een grote groep vrouwen in de leeftijd van 40 tot 60 jaar gebukt gaat onder het uitvoeren van mantelzorg. Het is alleen jammer en treurig te constateren dat het beleid dat wij de afgelopen tijd hebben ondervonden, het overheidsbeleid er in feite debet aan is dat het zo is geworden.

Anderzijds moet ik constateren dat het ontbreken van publieke voorzieningen, zoals dat door de minister naar voren wordt gebracht — er moet nog het nodige gebeuren — dit beeld er niet beter op heeft gemaakt. Er is in feite sprake van een enorme spagaat. Ik moet tevens constateren dat de aanname van de arbeidstekorten, zo heb ik begrepen, door de uitbreiding van het aantal uren — dat zou een urgente rol spelen — geen issue meer is. In feite is het parttime werken, dat men in feite al deed, de context is gebleven. Het aantal arbeidsuren is niet meer veranderd en gaat ook niet veranderen. Ik constateer wat dit betreft dat de nadelen die ik heb opgesomd binnen de beperkte context van het parttime werken zijn gebleven, in feite nog urgenter zijn geworden. Daarnaast — dat vind ik een elementair punt in de discussie — is het risico van baanonzekerheid door de flexibilisering van de arbeidsmarkt veel groter geworden. De druk op werkgevers om naar andere vormen van inzet van juist deze groepen te kiezen, is er alleen maar door vergroot. Dit essentiële probleem wordt met dit wetsvoorstel niet opgelost. Het formeel vastleggen van deze wet verandert dat niet, integendeel. Wat in feite overblijft — het is al eerder gezegd — is het voeren van maatwerk in goed overleg tussen werknemer en werkgever om op die manier goed werkgeverschap nader in te vullen.