Plenair De Lange bij voortzetting behandeling Wet studievoorschot hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 20 januari 2015 (2014/2015 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.51 uur


De heer De Lange i (OSF):

Voorzitter. Ook ik begin met het bedanken van de minister voor haar zeer uitgebreide beantwoording. Ze heeft een vrouwmoedige poging gedaan om haar standpunten met veel woorden over het voetlicht te brengen. Dat is het goede nieuws. Het slechtere nieuws is dat ik niet heel veel nieuws heb gehoord en met name dat ik op de punten uit het wetsvoorstel die ertoe doen, niet heel veel nieuws heb gehoord. Ik heb wel pogingen gehoord om het wetsvoorstel verteerbaar te maken, ondanks het feit dat er heel veel elementen in zitten die in de kern onverteerbaar zijn. Dat stemt mij niet gelukkig.

Ik ben in mijn debatbijdrage van vandaag begonnen met informeren naar wat het probleem is en waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing is. Ik heb aan het einde van mijn bijdrage die vraag herhaald om ervoor te zorgen dat hij goed door zou komen. Hij is vast en zeker doorgekomen, maar — alweer — het heeft een beetje aan antwoorden ontbroken. Dat is betreurenswaardig.

Van de minister heb ik wel heel veel uitspraken gehoord als "ik vind het redelijk", "ik vind het evenwichtig" en "ik vind het verantwoord". Dat zal allemaal wel, maar mijn neiging is toch om te denken dat het standpunt over deze dingen, met name ook over wat anderen moeten vinden, een tikkie moralistisch is. Daar ben ik nooit zo heel erg van gecharmeerd.

Veel woorden zijn gewijd aan monitoring. Veel woorden zijn gewijd aan commissies, gesprekken die gaan komen en wat dies meer zij. In het algemeen is heel veel nadruk op monitoring een resultaat dat behoort bij een wetsvoorstel dat zelf heel veel interne gebreken kent. Als die interne gebreken er zijn, bestaat de neiging om die later via een veelheid aan allerlei noodmaatregelen weer bij te plekken. Die neiging is altijd heel groot. Ik ben bang dat we ook in dit geval daarmee te maken hebben.

Het doel van het wetsvoorstel zou moeten zijn het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en van het onderwijsgebonden onderzoek. Daar is uitgebreid over gesproken. Echter, nauwelijks is gesproken over de verschillen tussen heel veel disciplines. Als er wordt gesproken over een tekortschietende kwaliteit van onderwijs en van onderwijsgebonden onderzoek, dan moet ik allereerst constateren dat vanuit mijn discipline onderwijsgebonden onderzoek helemaal niet bestaat; we hebben de handen vol aan gewoon onderzoek. Dat betekent ook dat dat geen aanleiding is om te denken dat het met de onderwijskwaliteit zo mis zou zijn. Wat zou dat nou betekenen? Als we dan te maken hebben met disciplines die het goed doen, waar het onderwijs op orde is en waar nauwelijks problemen zijn, en als we dat dan vergelijken met disciplines waar men de zaken niet op orde heeft, dan bekruipt me na het debat van vanavond de vrees dat juist de disciplines die hun zaakjes niet op orde hebben, steun kunnen verwachten van de financiering en dat disciplines die hun zaken wel op orde hebben, een groot risico lopen om gestraft te worden voor het feit dat ze het op orde hebben. Dat lijkt me toch niet de bedoeling van een wet waaraan we de komende dertig jaar vastzitten. Die grote vrees heb ik.

Het moge duidelijk zijn uit mijn betoog dat, als we de positieve en de negatieve aspecten op een rijtje zetten, de negatieve aspecten ver overwegen. Mijn fractie heeft geen halfuur nodig om te beslissen dat ze tegen het wetsvoorstel zal stemmen.

De voorzitter:

Is de minister in staat om meteen te antwoorden? Dat is het geval. Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.