Plenair Quik-Schuijt bij behandeling



Verslag van de vergadering van 23 september 2014 (2014/2015 nr. 1)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.56 uur


Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):

Voorzitter. Wij sluiten mensen die ernstige strafbare feiten plegen op om ze voor hun gedrag te straffen en om ze ander gedrag aan te leren. Straffen alleen beveiligt de samenleving gedurende de beperkte tijd dat deze mensen opgesloten zijn, maar dat is niet genoeg, we willen ook dat ze er na hun vrijlating blijk van geven iets geleerd te hebben van hun straf. Vergelding en resocialisatie, dat zijn de twee doelen van ons strafrecht.

Dit wetsvoorstel knaagt aan beide doelen: aan de vergelding door de daadwerkelijke opsluiting te verkorten, en aan de resocialisatie door de detentiefasering af te schaffen. Het eerste behoeft geen toelichting. Het tweede wel. Want hoe zorg je er als overheid voor dat iemand tijdens het uitzitten van zijn gevangenisstraf een beter mens wordt? We weten wel steeds meer over de oorzaken van crimineel gedrag. Die kennis hebben we benut om in de gevangenis programma's op te zetten die ertoe moeten leiden dat een gevangene bereid is, in de toekomst een ander leven te gaan leiden, zonder contacten met de politie. Therapie, opleiding en arbeidstraining moeten de gevangene handvatten geven om zich straks in de samenleving te handhaven zonder anderen tot last te zijn; waarlijk geen geringe opgave. En zelfs als de veroordeelde in de beslotenheid van de gevangenis veel geleerd lijkt te hebben en de indruk wekt klaar te zijn voor terugkeer in de samenleving, leert de ervaring dat deze mensen het buiten de muren in het algemeen nog heel moeilijk vinden om het geleerde toe te passen en vast te houden. Hospitalisatie heet dat. Ook daar hebben we echter, met alle kennis die beschikbaar is, iets op gevonden: detentiefasering. Een gevangene kan door zijn gedrag laten zien dat hij toe is aan meer vrijheden; hij moet de overgang naar een aantrekkelijker regime dus verdienen. Door betrokkene geleidelijk aan en met goede begeleiding steeds meer vrijheden te geven wordt hij voorbereid op terugkeer in de samenleving. Een systeem waar Nederland internationaal mee scoort, er is veel belangstelling voor van andere landen.

De afschaffing van de detentiefasering is het grootste pijnpunt van de SP-fractie. Wij zijn, mét de Raad van State, niet overtuigd door de redenering van de staatssecretaris dat promoveren en degraderen daarvoor een goed, zo niet beter alternatief vormt. Ook detentiefasering moet worden verdiend. Promoveren en degraderen is ons inziens niets nieuws en niets anders dan het huidige systeem waarin je overgang naar een minder beveiligde afdeling kan verdienen. Indien dit een automatisme is geworden moet dáár iets aan gedaan worden in plaats van het af te schaffen. Zonder detentiefasering komt de veroordeelde "cold turkey" terug in de samenleving, met gevaar voor snelle terugval.

De recidive is de afgelopen jaren gedaald. Wij denken dat de manier waarop ons stelsel is ingericht, inclusief detentiefasering, daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. Het WODC doet er onderzoek naar. Is de staatssecretaris bereid om de resultaten, die dit jaar nog worden verwacht, te betrekken bij de vraag of de afschaffing van detentiefasering een negatieve invloed kan hebben op de recidivecijfers? Met andere woorden: is de staatssecretaris bereid om geen onomkeerbare maatregelen te nemen zolang de resultaten van dat onderzoek niet bekend zijn?

De staatssecretaris zou die tijd kunnen gebruiken om een serieus antwoord te bedenken op de onder nr. 27 met een grote meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen motie-Kooiman. Ik lees het dictum nog even voor ter herinnering: verzoekt de regering, te onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat voor re-integratieverlof in de intramurale fase en de Kamer hierover te informeren voor de behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Het bij brief van 25 juni 2014 geformuleerde antwoord houdt niet meer en niet minder in dan: ik voer de motie niet uit, want ik vind dat ik de terugkeer van gedetineerden in de samenleving goed heb geregeld in het wetsvoorstel. Mijn fractie is van oordeel dat de regering zo niet om mag gaan met aangenomen moties. Ik kom op mijn tweede punt van kritiek. Voorwaardelijke invrijheidstelling nadat twee derde van de straftijd is ondergaan, is thans een recht. Om hiervan af te wijken, moet het Openbaar Ministerie daartoe een vordering bij de rechtbank indienen. De veroordeelde weet dus waar hij aan toe is. In dit wetsvoorstel is elektronische detentie nadat de helft van de straftijd is uitgezeten een gunst die afhankelijk is van het oordeel van de minister van Justitie, lees: de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Die dienst moet beoordelen of betrokkene goed gedrag heeft vertoond en daardoor geschikt is voor elektronische detentie, de administratie dus, zoals de heer Swagerman terecht opmerkte.

Dat betrokkene een verzoekschrift bij de rechtbank kan indienen indien hij niet geschikt wordt bevonden, is een troost maar neemt de onzekerheid gedurende de hele detentieperiode niet weg en doet niet af aan het principe dat de individuele beoordeling van een straf is voorbehouden aan de rechter. Rechtsongelijkheid ligt op de loer. Het komt ons voor dat deze constructie ten eerste in strijd is met artikel 5 EVRM, dat bepaalt dat vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking aan de rechter zijn voorbehouden, en ten tweede strijd zal kunnen opleveren met het voorschrift van gelijke behandeling nu het criterium "goed gedrag" multi-interpretabel is. Is de staatssecretaris dat met ons eens en zo ja, hoe denkt hij een vloed van procedures hierover te voorkomen? Waarom heeft de staatssecretaris met dit voorstel niet aangesloten bij het VI-systeem: nadat de helft van de straftijd is uitgezeten elektronische detentie, tenzij?

De SP-fractie wil hier nog opmerken dat zij de toevoeging aan artikel 15d Wetboek van Strafrecht van de extra grond om een vordering tot uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidsstelling in de vorm van het in lid 1 onder f geformuleerde "onvoldoende heeft doen blijken van geschiktheid om terug te keren in de samenleving" een tamelijk onzinnige toevoeging vindt. Immers, ofwel deze grond valt samen met de onder a tot en met e geformuleerde gronden of roept de vraag op wat er dan wel met betrokkene moet gebeuren, want eens zal die straftijd er onherroepelijk op zitten. Zal hij dan wel geschikt zijn? Zal hij ooit geschikt zijn? Of wordt hij, ongeschikt en al, gewoon op de samenleving losgelaten zonder enige voorbereiding? Graag een reactie.

Mijn derde punt van zorg is dat de gevangene nu in principe de gevangenis verlaat nadat hij de helft van zijn straftijd, in plaats van twee derde daarvan, heeft uitgezeten. Dit heeft, aldus de staatssecretaris in de memorie van toelichting, uitsluitend tot doel een bezuiniging te realiseren. Het lijkt echter niet ondenkbaar dat de rechter, rekening houdend met dit feit en met de gevolgen voor het slachtoffer, een langere straf oplegt dan hij zonder dit wetsvoorstel zou hebben gedaan. In dat geval wordt de beoogde bezuiniging uitsluitend gerealiseerd door de afschaffing van de detentiefasering. Hoe denkt de staatssecretaris daarover en wat zegt dit over het nut van dit wetsvoorstel?

Het moge duidelijk zijn dat de SP-fractie ernstige bezwaren heeft tegen dit voorstel. Wij begrijpen niet waarom de staatssecretaris het voorstel dat zowel door de NVvR als door de Raad voor de rechtspraak is gedaan, om elektronische detentie als hoofdstraf in te voeren, niet met beide handen heeft aangegrepen. Dit zou immers een bezuiniging kunnen opleveren doordat korte gevangenisstraffen tot zes maanden, waarvan bewezen is dat zij geen nut hebben ter voorkoming van recidive, worden vervangen door elektronische detentie. Toen adviesinstanties destijds bezwaar maakten tegen een dergelijk voorstel konden zij niet weten dat het kabinet met dit alternatief zou komen. Als zij toen hadden mogen kiezen, is onzes inziens wel duidelijk waarvoor zij zouden hebben gekozen. Ook hierop graag een reactie.

Onze zorg betreft ten slotte het feit dat het niet voor de hand ligt dat ex-gedetineerden makkelijk werk zullen vinden in deze tijden van nog steeds oplopende werkloosheid, hetgeen een lastenverzwaring zal betekenen voor gemeenten, die toch al het water aan de lippen staat.

Samenvattend: De SP-fractie kan op dit moment niet positief oordelen over het voorstel. Als de staatssecretaris de behandeling wil aanhouden om de resultaten van het lopende WODC-onderzoek bij de eindbeoordeling te betrekken, en als hij ondertussen een fatsoenlijk antwoord in de zin van een goede oplossing voor het in de motie-Kooiman geformuleerde probleem kan bedenken, dit alles ter beoordeling van de vraag of detentiefasering kan worden gemist, dan zou dit wellicht ons eindoordeel kunnen beïnvloeden. Wel is daarmee het probleem dat de vraag of een gedetineerde in aanmerking komt voor elektronische detentie ter beoordeling is aan de minister voor ons juridisch onacceptabel is. Kan de staatssecretaris ons daarin tegemoet komen? Wij zijn benieuwd naar de beantwoording.