Plenair Quik-Schuijt bij behandeling Uitbreiding gronden voor voorlopige hechtenis



Verslag van de vergadering van 6 mei 2014 (2013/2014 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.14 uur


Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):

Voorzitter. Ik begin even buiten mijn tekst om omdat ik bang ben dat ik het anders vergeet. De meest recente ontwikkelingen, zoals die in de rechtbank Rotterdam maar ook bij het Hof Amsterdam plaatsvinden, rechtvaardigen mijns inziens een onderzoek naar een visie op wanneer voorlopige hechtenis is aangewezen. Dit zou vooraf moeten gaan aan wijzigingen en uitbreiding van voorlopige hechtenis.

Het recht zou een rustig bezit moeten zijn waar niet continu aan wordt gesleuteld. Helaas denkt dit kabinet daar anders over. De wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering buitelen over elkaar heen. Het gaat hier over een wijziging die slechts een gering aantal gevallen betreft. Op zich is dat al een reden om uiterst terughoudend te zijn. Het wetsvoorstel maakt voorlopige hechtenis tot aan de zitting mogelijk met betrekking tot een beperkt aantal strafbare feiten. Het wetsvoorstel heeft uitsluitend toegevoegde waarde voor verdachten die nog niet eerder zijn veroordeeld en ten aanzien van wie er geen gevaar voor herhaling bestaat. Dat is dus een zeer beperkte groep. Daarnaast is bekend dat zowel ZSM als ordeverstoringen bij evenementen in de praktijk heel veel bewijsproblemen opleveren en dientengevolge leiden tot vrijspraak, en dus wellicht tot nog meer maatschappelijke onrust. Ten slotte zal de rechter-commissaris bij een opgesloten first offender vaak rapportage nodig hebben. De ervaring leert dat zowel de reclassering als een eventueel aangezochte psycholoog in het algemeen veel tijd nodig heeft. Berechting binnen zeventien dagen zal dan een illusie blijken. Wat overblijft, is een handjevol mensen. Daarvoor maak je geen wet. Een technische vraag is nog waarom artikel 157 in het lijstje is opgenomen. Op brandstichting staat twaalf jaar en de rechtsorde raakt door brandstichting per definitie geschokt. Dat is volgens mij dan ook een overbodige vermelding.

Ik ga nu eerst in op de adviezen en dat zou eigenlijk al genoeg moeten zijn. Desalniettemin zal ik nogmaals kort ingaan op de reikwijdte van de delictsomschrijving en op de vraag hoe het voorstel zich verhoudt tot het recht op vrijheid, zoals gegarandeerd in artikel 5 van het EVRM, inclusief de onschuldpresumptie en het anticipatieverbod. Concluderend stel ik enkele vraagtekens bij nut, noodzaak en proportionaliteit.

Ik kom bij de adviezen. Ik zou hier het liefst de column van Buruma in zijn geheel voorlezen die ook al eerder is genoemd. Buruma verzucht dat wij iets moeten gaan doen als alternatief voor voorlopige hechtenis. En dat "we kunnen spreken van een diepgewortelde gewoonte, bijna een vanzelfsprekendheid. En dat is precies wat vrijheidsbeneming niet mag zijn", aldus Buruma. De Raad van State betwijfelt nut, noodzaak en proportionaliteit en wijst er tevens op dat enkele elementen van het strafbare feit te onbepaald zijn. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten is tegen omdat het in strijd is met internationale verplichtingen, de NVvR ziet geen meerwaarde, de Raad voor de rechtspraak acht de noodzaak onvoldoende onderbouwd en er ontbreekt een duidelijk aanwijsbaar legitiem doel. De NOvA acht het wetsvoorstel onnodig, in strijd met het anticipatieverbod en in strijd met het EVRM, en gebaseerd op niet-onderzochte veronderstellingen en aannames. Al deze adviesinstanties hebben zich er niet gemakkelijk vanaf gemaakt: al hun stellingen zijn deugdelijk gemotiveerd en onderbouwd. Dat zou toch te denken moeten geven. Kan de minister duidelijk maken welke dringende argumenten hij ziet om het wetsvoorstel onveranderd door te zetten? Wat gaat er mis in de samenleving als dit wetsvoorstel niet zou doorgaan? Welke doemscenario's ziet hij dan voor zich?

Buruma toont zich bezorgd over het feit dat het aantal mensen dat onterecht in hechtenis heeft gezeten, de afgelopen jaren explosief is gestegen, met het gevolg dat Nederland op dat gebied koploper is in Europa. Dat is niet iets om trots op te zijn. De minister meent dit te kunnen relativeren met het feit dat wij een gemiddelde gedetineerdenratio kennen en dat veelal korte gevangenisstraffen worden opgelegd. Wat daarvan ook zij — vaststaat dat korte gevangenisstraffen weinig effectief zijn vanuit het oogpunt van recidivevermindering, maar dat terzijde —20.000 preventief gedetineerden per jaar is veel te veel.

Bijzonder zorgelijk is dat er sprake is van een verdrievoudiging in tien jaar van ten onrechte van hun vrijheid beroofde mensen, en wel tot 5.000 gevallen in 2012. Ik houd de cijfers van Buruma aan, want ik neem aan dat hij het goed heeft uitgezocht. De minister sluit zich daar ook bij aan. Dit kostte de Staat in 2012 12 miljoen aan schadevergoeding voor ten onrechte ondergane hechtenis. De minister lijkt hier niet warm of koud van te worden. Hij heeft het gewoon ingecalculeerd. Deze attitude miskent ten enenmale dat voor betrokkenen het leed niet geleden is door de ontvangen schadevergoeding. De persoonlijke schade omvat uiteraard veel meer, wat niet met geld is goed te maken.

Vindt de minister het met ons niet gênant dat wij koploper opsluiting niet-veroordeelde mensen zijn? Is de minister het met ons eens dat respecteren van aloude grondbeginselen, zoals de praesumptio innocentiae, een kwestie van beschaving is? Maar goed, alle adviezen worden genegeerd; de minister zet gewoon door. Er komt wat hem betreft een extra mogelijkheid om verdachten voorlopig vast te zetten.

Een volgend punt is de reikwijdte van de delictsomschrijving. Op dit moment is voorlopige hechtenis alleen geoorloofd als er, kort gezegd, gevaar voor vlucht, collusie, recidive of anderszins een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid is. In dit wetsvoorstel worden deze gronden losgelaten en wordt als reden om iemand preventief vast te zetten maatschappelijke onrust geïntroduceerd, veroorzaakt door een beperkt aantal misdrijven, begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, tegen personen met een publieke taak.

In de schriftelijke voorbereiding in deze Kamer, maar ook in de Tweede Kamer, is getracht helderheid te krijgen over de reikwijdte van de begrippen "maatschappelijke onrust", "voor het publiek toegankelijke plaatsen" en "personen met een publieke taak". De inzet van velen was het krijgen van een heldere omschrijving die het aantal misdrijven dat onder het nieuwe artikel 67a Sv zou gaan vallen, zou beperken. De SP-fractie stelt vast dat de discussie eerder heeft geleid tot meer onduidelijkheid en daardoor meer mogelijkheden om het artikel van toepassing te achten en mensen die geen strafblad hebben, die verdacht worden van een niet echt ernstig feit en bij wie geen gevaar voor herhaling aanwezig lijkt te zijn, zeventien dagen en vijftien uur op te sluiten.

Het begrip "voor het publiek toegankelijke plaats" komt meer voor in het Wetboek van Strafrecht en betekent ongeveer overal waar je kunt zijn zonder aan te bellen of jezelf met een pas toegang te verschaffen. Het is dus een heel ruim begrip. Wel helder! Ook helder is geworden dat het begrip "personen met een publieke taak" ruim moet worden uitgelegd. De opsomming die de minister geeft in de Tweede Kamer laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Ik citeer de minister. "Ik zal de sectoren noemen die onder de publieke taak vallen. Onderwijs, bijvoorbeeld leerkrachten, rectoren, conrectoren en conciërges; ook ondersteunend onderwijspersoneel valt hieronder. Het openbaar bestuur, bijvoorbeeld politici, medewerkers van de gemeente, stadswachten, parkeerwachten, toezichthouders, belastinginspecteurs, belastingdeurwaarders en boswachters. Openbaar vervoer en infrastructuur, bijvoorbeeld buschauffeurs en trein- en tramconducteurs. De sociale zekerheid, bijvoorbeeld medewerkers van uitkeringsinstanties. Veiligheid en Justitie, bijvoorbeeld medewerkers van de politie, het Openbaar Ministerie, de brandweer, geneeskundige hulpverleningsorganisaties en de Dienst Justitiële Inrichtingen, arbeidsinspecteurs en private beveiligers als zij taken uitvoeren voor de overheid. Woningcorporaties, bijvoorbeeld baliemedewerkers en conciërges. Zorg, bijvoorbeeld ambulancepersoneel, ziekenhuispersoneel, ggz-medewerkers en medewerkers van Jeugdzorg. Dit is een scala van typeringen en beroepen." Daar valt half Nederland dus onder.

Wij nemen aan dat het de minister bekend is dat een aantal daders van de Facebookrellen in Haren geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen. Denkt de minister dat rechters daders die preventief gehecht zijn op grond van het nieuwe artikel 67a Sv, veelal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zullen opleggen? Heeft de minister daar onderzoek naar gedaan? In hoeverre ziet hij de negatieve adviezen van zowel de NVvR als de Raad voor de Rechtspraak als de Nederlandse Orde van Advocaten als een signaal dat de genoemde feiten onder de genoemde omstandigheden lang niet altijd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen? Heeft de minister de kosten van onterecht ondergane voorlopige hechtenis inclusief die van de ambtelijke afhandeling reeds begroot?

Dan de maatschappelijke onrust, één van de drie constituerende elementen van de nieuwe grond voor voorlopige hechtenis en als zodanig zeer belangrijk. Maar wanneer nu precies sprake is van maatschappelijk onrust blijft in de parlementaire behandeling onduidelijk. Maatschappelijke onrust moet volgens de minister ruim worden geïnterpreteerd, van de ruzie in de kroeg waarbij met een barkruk wordt gezwaaid tot vernieling in een tram. Dit begrip is ruimer dan het begrip "geschokte rechtsorde" dat wij al kennen en dat overeen zou komen met public disorder in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Toch baseert de minister zijn stelling dat maatschappelijke onrust voldoende redengevend is voor preventieve hechtenis, op diezelfde rechtspraak. Dat het Europees Hof maatschappelijke onrust zonder meer zou accepteren als grond voor voorlopige hechtenis komt ons uiterst onwaarschijnlijk voor.

In het door de minister herhaaldelijk genoemde "Letellier vs Frankrijk"-arrest, waarin public disorder grond was om de verdachte preventief vast te houden, zegt het EHRM het volgende.

51. The Court accepts that, by reason of their particular gravity and public reaction to them, certain offences may give rise to a social disturbance capable of justifying pre-trial detention, at least for a time. In exceptional circumstances this factor may therefore be taken into account for the purposes of the Convention, in any event in so far as domestic law recognises - as in Article 144 of the Code of Criminal Procedure - the notion of disturbance to public order caused by an offence.

However, this ground can be regarded as relevant and sufficient only provided that it is based on facts capable of showing that the accused's release would actually disturb public order. In addition detention will continue to be legitimate only if public order remains actually threatened; its continuation cannot be used to anticipate a custodial sentence.

In this case, these conditions were not satisfied. The indictments divisions assessed the need to continue the deprivation of liberty from a purely abstract point of view, taking into consideration only the gravity of the offence. This was despite the fact that the applicant had stressed in her memorials of 16 January 1986 and of 3 March and 10 April 1987 that the mother and sister of the victim had not submitted any observations when she filed her applications for release, whereas they had energetically contested those filed by Mr Moysan (see paragraphs 14 and 24 in fine above; the French courts did not dispute this.)

In deze Engelse tekst staat het letterlijke citaat dat sommige misdrijven ten gevolge van hun bijzondere ernst en de reactie van het publiek daarop een zodanige maatschappelijke onrust kunnen veroorzaken dat preventieve hechtenis gerechtvaardigd kan zijn, ten minste voor enige tijd. In de Letellier-casus had mevrouw Letellier aan een, zoals zij zelf zei, simpele ziel 40.000 francs beloofd als hij haar tweede ex-echtgenoot uit de weg zou ruimen. Hetgeen hij deed. Medeplichtigheid aan moord, waarlijk een ernstig feit, is voor het Europees Hof niet zonder meer voldoende om iemand preventief gedetineerd te houden. Er was geen gevaar meer dat het bewijs verloren zou gaan, er was geen gevaar voor recidive er was geen vluchtgevaar. De enige grond was volgens het Franse Cour de Cassation: preserver l'ordre public du trouble que cause une complicité à l' homocide commis sur la personne de l'epoux. Ofwel: public disorder. Dat was echter onvoldoende om voortzetting van de preventieve vrijheidsbeneming te rechtvaardigen. Vereist is, aldus het Hof, dat de rechter onderzoekt of invrijheidstelling daadwerkelijk de maatschappelijke orde zal bedreigen. De rechter moet op een exacte en geïndividualiseerde, minder stereotype manier motiveren waarom de voortzetting van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Ik citeer letterlijk. Dit staat op pagina 15 van de uitspraak.

Nu zelfs moord volgens het EHRM op zichzelf preventieve hechtenis niet rechtvaardigt, vermag de SP-fractie in deze Kamer niet in te zien waarom de strafbare feiten waarvoor dit wetsvoorstel voorlopige hechtenis mogelijk wil maken zonder dat sprake is van gevaar voor herhaling, zonder recidive, vluchtgevaar of gevaar voor collusie, de toets van het Europees Hof zouden kunnen doorstaan. Realiseert de minister zich dat, zo hij al gelijk zou hebben dat het EHRM maatschappelijke onrust in de situatie die is omschreven in het nieuwe artikel 67a voldoende grond zou vinden om iemand op te sluiten, per geval onderzocht zal moeten worden of opsluiting of voortzetting van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is om maatschappelijke onrust binnen de perken te houden? Wat is volgens de minister het verschil tussen maatschappelijke onrust en verontwaardiging?

De heer Swagerman i (VVD):

Misschien even voor een goed begrip. Ik hoor mevrouw Quik zeggen dat public disorder in een concreet geval moet worden getoetst. Maar dat geldt toch voor alle gronden van voorlopige hechtenis? Daaraan staat dit wetsvoorstel toch op zichzelf niet in de weg? Het is toch altijd zo dat de rechter-commissaris in een individueel geval die afweging moet maken? Dat wordt met dit wetsvoorstel, als ik het goed heb gelezen, volstrekt niet verboden of onmogelijk gemaakt.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

Daar heeft de heer Swagerman helemaal gelijk in. Ik ben het daar ook mee eens. De minister stelt dat het voor zo'n 100 zaken per jaar geldt. Ik denk dat als de rechter-commissaris iedere zaak individueel en niet stereotiep gaat toetsen, er een handjevol mensen overblijft.

Onze conclusie is voorshands dat het recht op vrijheid, zoals gegarandeerd door artikel 5 van het EVRM, de onschuldpresumptie en het anticipatieverbod per definitie bij iedere voorlopige hechtenis met de voeten worden getreden. Daarvoor moeten dringende redenen zijn, zoals in de huidige artikelen 67 en 67a Sv is geformuleerd, hoewel het in het licht van het Letellier-arrest nog maar de vraag is of dat klopt en of dat de goedkeuring door het Europese Hof zou wegnemen. In artikel 67a staat dat bij twaalf jaar gevangenisstraf iedereen in voorlopige hechtenis kan worden genomen, zonder bijkomende gronden. Dat vindt het Europese Hof volgens mij niet goed.

De in dit wetsvoorstel bepleite uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis voldoen volgens de SP-fractie in deze Kamer niet aan de voorwaarden die het Europese Hof daaraan stelt. Nut en noodzaak zijn onvoldoende aangetoond. De inbreuk op het recht op vrijheid, de onschuldpresumptie en het anticipatieverbod zijn daarom ook onzes inziens niet proportioneel. Wij hadden in de schriftelijke voorbereiding nog een verzoenend gebaar gemaakt door voor te stellen "personen met een publieke taak" te beperken tot ambulance, politie en brandweer, de 112-mensen. De minister antwoordde dat dit niet strookt met het breed gedragen regeringsbeleid op dit punt. Sluit de minister uit dat de Tweede Kamer met een dergelijke omschrijving van personen met een publieke taak had kunnen instemmen?

Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister.