Rapport werkgroep zelfevaluatie kindertoeslagenaffaire



Een werkgroep uit de Eerste Kamer onder voorzitterschap van senator Jeroen Recourt (PvdA) heeft dinsdag een rapport aangeboden over de wijze waarop de Eerste Kamer is omgegaan met wetgeving die in beeld is gekomen naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagenaffaire. In het rapport ‘Zelfevaluatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire’PDF-document wordt op basis van een analyse van de behandeling van negen wetsvoorstellen in de periode 2003-2019 een aantal conclusies getrokken. De werkgroep heeft in de aanbiedingsbrief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer, Jan Anthonie Bruijn, enkele voorlopige denkrichtingen voor aanbevelingen geformuleerd. Over de behandeling van het rapport van de werkgroep wordt nog nader besloten.

Doel en werkwijze onderzoek

Het doel van dit onderzoek was het evalueren van de behandeling van toeslagenwetgeving door de Eerste Kamer in de jaren 2003-2019. De plenaire en schriftelijke behandeling van wetsvoorstellen, toezeggingen, evaluaties en rapporten is hiervoor doorgenomen. Tevens is bekeken in hoeverre de Eerste Kamer signalen van misstanden heeft ontvangen en opgepakt.

Op 17 december 2020 heeft een door de Tweede Kamer ingestelde parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag het rapport ‘Ongekend Onrecht’ gepubliceerd. In dit rapport is onder andere benoemd dat ook de wetgever (mede)verantwoordelijkheid draagt voor het ontstaan van de toeslagenaffaire. Naar aanleiding van dit rapport is op verzoek van senator Recourt door de commissies Justitie en Veiligheid, Financiën, en Sociale Zaken en Werkgelegenheid een werkgroep ingesteld ter zelfevaluatie.

Belangrijkste bevindingen werkgroep

De werkgroep concludeert dat de problemen die uiteindelijk de toeslagenaffaire veroorzaakt hebben bij de Eerste Kamer destijds niet voldoende op de radar stonden. De Kamerleden controleerden wel op de rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en andere facetten van de behandelde wetsvoorstellen, maar ze hadden daarbij onvoldoende aandacht voor de punten die er, achteraf gezien, het meest toe deden. Zorgen rondom wat tegenwoordig benoemd wordt als ‘doenvermogen’ van ouders werden regelmatig niet opgepakt en ook problemen bij de Belastingdienst werden niet diepgaander onderzocht.

Er werden wel zorgen geuit, die met de kennis van nu, de vinger precies op de zere plek leggen, maar vaak kregen wetsvoorstellen bij de eindafweging het voordeel van de twijfel en werden ze door een politieke meerderheid aanvaard. Die politieke eindafweging stond met name in de periode 2012-2014 sterk in het teken van het saneren van de overheidsfinanciën, waarbij het aanpakken van fraude breed gesteund werd. Bij het onderzoek is opgevallen dat de Kamer verkregen toezeggingen snel uit het oog verloor, in het bijzonder na een Kamerwisseling, waardoor toezeggingen soms onterecht als uitgevoerd werden gekwalificeerd. Evaluaties die de Kamer ontving werden niet in behandeling genomen.

De Kamer kreeg echter naarmate de tijd vorderde wel meer aandacht voor het burgerperspectief. Er werden gaandeweg meer evaluaties uitgevoerd en ook werden er toezeggingen aan bewindslieden ontlokt die de aandacht voor de burger laten zien. De aandacht voor het ‘doenvermogen’ van de ouders kwam in latere jaren meer in beeld.

Voorlopige denkrichtingen voor aanbevelingen

Op basis van deze conclusies is in dit rapport door de leden van de werkgroep een aantal aanzetten tot verbeteringen voor de behandeling van wetgeving geformuleerd. Ten eerste wordt een intensievere toets op de uitvoerbaarheid van wetsvoorstellen voorgesteld. Ten tweede wordt gepleit om de ‘landing’ van een wet bij lagere overheden en uitvoeringsinstanties te (laten) evalueren en deze evaluaties meer aandacht te geven in de Kamer. Ten derde wordt er aangeraden om een verkregen toezegging kritischer te beoordelen wanneer een bewindspersoon stelt dat deze is nagekomen. Ten vierde zou het burgerperspectief vergroot kunnen worden binnen de Eerste Kamer.

Opvolging en concretisering van deze aanbevelingen vraagt mogelijk andere inzet van Kamerleden en hun ondersteuning. Om daar een goede maat in te vinden, raadt de werkgroep aan na te denken over de rolopvatting van de Kamer gelet op haar grondwettelijke taak, ook in verhouding tot de Tweede Kamer, en de noodzaak van voldoende (ambtelijke) ondersteuning hierbij.


Deel dit item: