Vierde deelsessie PACE 28 sept - 2 okt 2015



Het vluchtelingen- en migratievraagstuk 

De Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa heeft tijdens haar laatste vergadering in 2015 veel aandacht besteed aan het vluchtelingen- en migratievraagstuk in Europa. Senator Strik heeft namens de PACE-Commissie voor Migratie, Vluchtelingen en Ontheemde Personen ten behoeve van dat debat een rapport uitgebracht met de titel "Countries of transit: meeting new migration and asylum challenges". In dit rapport wordt ervoor gepleit het asielbeleid vooral te zien in een wereldomvattend perspectief waarin sprake is van samenwerking en coördinatie tussen de landen van herkomst, de transitlanden en de landen van bestemming en waarin de situatie van het individu centraal staat. In de betrekkingen van de EU met de transitlanden wordt de nadruk gelegd op asielbeleid dat is gebaseerd op " externalisering" van grenscontroles als gevolg waarvan migranten bloot worden gesteld aan uitbuiting, misbruik en geweld. Die betrekkingen zouden echter een basis kunnen vormen voor een migratiebeleid dat effectiever is en meer gebaseerd wordt op de rechten van het individu. De landen Turkije en Marokko zijn voorbeelden van transitlanden waar de situatie verbetert, Libië is een ander, afschrikwekkend voorbeeld. Het rapport stelt dat de EU zou moeten zorgen voor meer coherentie in het algemene migratiebeleid zowel ten aanzien van de transitlanden als de landen van herkomst, zij zou meer aandacht moeten geven aan de bescherming van mensenrechten en moeten voorkomen dat grenscontroles en veiligheid onderbelicht raken. Het Noord-Zuidcentrum zou de dialoog tussen de transitlanden, de landen van herkomst en die van bestemming moeten bevorderen. De stroom van geloofwaardige rapporten over  onwettige " push backs"  van migranten en vluchtelingen en daarmee gepaard gaande schendingen van mensenrechten vormt een bron van zorg. Alle lidstaten moeten afzien van zulke praktijken.

Oorlog in Syrië 

Senator Strik heeft er in de mondelinge verdediging van het rapport op gewezen dat de oorlog in Syrië 4,5 jaren geleden begon en het dus geen verrassing kan zijn dat zich  de afgelopen zomer duizenden vluchtelingen aan onze grenzen hebben gemeld. De aantallen ontheemden in Syrië zelf (8 mln), en vluchtelingen in Libanon, Jordanië en Turkije (4 mln) maken duidelijk dat deze landen de problemen niet langer alleen kunnen oplossen en dat de Europese landen niet meer kunnen wegkijken. Op korte termijn moeten twee maatregelen worden genomen. In de eerste plaats moet nu, en met grotere bedragen dan tot nu toe, financiële steun worden gegeven aan de genoemde landen. In de tweede plaats moeten de meest kwetsbare vluchtelingen worden uitgenodigd om hier te komen. De huidige praktijk voldoet niet. Terwijl Duitsland 30.000 mensen heeft opgenomen nodigen andere landen slechts enkele honderden vluchtelingen uit. De enorme toestroom heeft Libanon en Turkije doen besluiten hun grenzen met Syrië te sluiten. "Hoe kunnen wij die landen vragen hun grenzen weer te openen als wij hen zelf geen enkele steun bieden?" Mevrouw Strik wees er voorts op dat het huidige asielbeleid nogal cynische trekken vertoont. De EU-criteria zijn van toepassing op mensen die al kans gezien hebben het EU-territorium te bereiken. En juist dat wordt hen zo moeilijk gemaakt: de uitgifte van visa is door een groot aantal landen gestaakt, men heeft boetes ingesteld voor vervoerders die vluchtelingen zonder visa vervoeren, er zijn hekken gebouwd tussen Spanje en Marokko, Griekenland en Turkije, Bulgarije en Turkije en recentelijk tussen Hongarije en Servië. Terwijl we enerzijds tegen vluchtelingen zeggen 'zodra u EU-gebied heeft bereikt bieden wij u bescherming' doen wij er tegelijkertijd alles aan om de toegang tot Europa zo moeilijk mogelijk te maken. In feite maken wij vluchtelingen volledig afhankelijk van mensensmokkelaars door geen veilige vluchtroutes en veilige gebieden te creëren. Het rapport besteedt ook aandacht aan de samenwerking tussen de EU en haar buurlanden. In ruil voor geld wil de EU die landen belasten met de bewaking van de Europese grenzen. Het rapport gaat uitvoerig in op de risico's van dat beleid.

Situatie in Marokko en Turkije

Senator Strik ging in haar toelichting verder in op de situatie in Marokko en Turkije, twee landen die op het gebied van migratie partners zijn van de EU. Tijdens haar bezoek aan beide landen was duidelijk geworden dat de asielcriteria en -procedures niet vergelijkbaar zijn met die in de EU-landen. Dat heeft consequenties voor de samenwerking met beide landen. Marokko is sedert de intensieve samenwerking met de EU naast transitland nu ook land van bestemming. Asielwetgeving is daar nog volop in ontwikkeling en nog volkomen onduidelijk is hoe die wetgeving er uit komt te zien. Mensenrechtenorganisaties maken melding van arrestaties en opsluiting van vluchtelingen en van geweld tegen vluchtelingen door politiemensen. Ondanks het gebrek aan waarborgen voor migranten en vluchtelingen tracht de grensbewaking van die landen te voorkomen dat deze mensen Europees grondgebied binnenkomen.

Samenwerken met derde-landen

Soortgelijke omstandigheden doen zich voor in Mauritanië en Senegal, landen waarmee Spanje samenwerkt om te voorkomen dat vluchtelingen uit die landen Spaans territorium binnenkomen. Met het oog daarop wordt In de resolutie bij het rapport voorgesteld te komen tot voorwaarden waarop met derde-landen kan worden samengewerkt op het terrein van migratie. Één daarvan is dat deze landen een ordentelijk asielsysteem hebben naast effectieve bescherming en basisvoorzieningen. Die voorwaarden zouden ook moeten gelden voor de Balkanlanden. Hongarije houdt vluchtelingen buiten de deur of stuurt hen terug naar transitlanden als Servië, Bosnië of Kosovo waar geen waarborgen voor bescherming van deze mensen bestaan. Mevrouw Strik sloot haar betoog af door erop te wijzen dat er wereldwijd nu meer dan 60 miljoen vluchtelingen zijn, een aantal dat nooit zo hoog was. Negentig procent van hen leeft in kwetsbare gebieden waarin conflicten worden uitgevochten. Europa wordt geconfronteerd met slechts een klein deel van dit aantal mensen;  niettemin wordt  gesproken van een vluchtelingencrisis. Maar de vraag is of die crisis niet vooral  het gevolg is van een bestuurlijke crisis? 

Rapport over inkomensongelijkheid

Senator Elzinga heeft namens het Political Affairs Committee een rapport uitgebracht en verdedigd over de activiteiten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (doc. nr. 13865). Dit rapport verwijst naar het zgn. New Approaches to Economic Challenges- initiatief (NAEC) dat in 2013 door de Secretaris-Generaal van de OESO werd betiteld als één van de meest duidelijke, zichtbare en productieve uitkomsten van de dialoog tussen de Raad van Europa en de OESO. Het rapport benadrukt het belang van het aanpakken van de groeiende ongelijkheid en de waarde van de sociale dialoog voor het bereiken van meer inclusieve groei en hoogwaardige banen. De OESO zou de lidstaten van advies moeten dienen: beperk onproductieve financiële activiteiten en hervorm de financiële sector terwille van duurzame en inclusieve groei, verhoog het aandeel arbeid in het BBP,  breng een halt toe aan de stijgende ongelijkheid en bevorder een meer gelijke verdeling van inkomen, rijkdom en welzijn. Het rapport erkent dat er sprake is van politieke debatten en tegenstellingen over nieuwe vormen van vrijhandels- en investeringsverdragen, maar wijst ook op de verworvenheden van de wisselwerking die voortvloeit uit de toegang tot de internationale handel. Het roept de OESO tenslotte op een onderzoek in te stellen naar voordelen van verdere economische integratie.

Geen club van rijke mannen

In zijn mondelinge toelichting stelde de heer Elzinga allereerst dat de karikatuur van "club van rijke mannen" zoals die van de OESO wel wordt gemaakt een simplificatie is. Door de jaren heen zei hij de OESO te hebben leren kennen als een organisatie die haar analyses baseert op solide data en ook graag een lerende organisatie wil zijn die haar analyses nog verder wil verbeteren. De dialoog tussen de Parlementaire Assemblee en de OESO scherpt het leer- en reflectievermogen van de OESO. Sedert het eerste debat dat de her Elzinga met de Secretaris-Generaal van de OESO  had gevoerd in 2008 - iedereen was toen doodsbang voor de recente uitbarsting van de financiële crisis en voor de vroege tekenen die erop wezen dat die crisis zou overslaan op de reeële economie - is een collectief reflectieproces op gang gekomen. Bij het begin daarvan had de heer Elzinga toen opgemerkt te hopen, dat de crisis die zich in alle heftigheid manifesteerde, ten minste ook tot nieuwe inzichten zou leiden die de OESO ertoe zou brengen om met een nieuw soort aanbevelingen te komen. Met de aanbieding begin dit jaar aan de Ministeriële Raad van het zgn. Final Synthesis Report in het kader van het NAEC-initiatief is dat werkelijkheid geworden. Dit rapport tracht antwoord te geven op een aantal vragen: 

  • waarom hebben we behoefte aan nieuwe benaderingen van economische vraagstukken en uitdagingen?
  • hoe zien die nieuwe benaderingen er uit?
  • hoe zullen die benaderingen kunnen bijdragen aan het aanpakken toekomstige vraagstukken?
  • hoe kunnen we ervoor zorgen dat de ingezette verbeteringen doorgaan?

De NAEC-studies hebben, zo stelde de heer Elzinga, bijgedragen aan het inzicht dat groeiende ongelijkheid schadelijk is voor economische groei, dat progressieve belastingheffing niet noodzakelijkerwijs tot minder economische activiteit leidt en dat herverdeling deel moet uitmaken van inclusieve economische ontwikkeling. Deze studies hielpen ons ook in te zien dat, terwijl onze economische activiteiten ons eco-systeem negatief beïnvloeden, omgekeerd, de druk die uitgaat van milieu-eisen onze economie op hoge kosten jaagt. Andere belangrijke lessen houden in dat een gezonde financiële sector een steun kan zijn van onze reële economie, maar dat te grote financiële sectoren de productiviteit van onze economieën kunnen belemmeren.  

De heer Elzinga stelde dat het NAEC-initiatief kan helpen om een aantal stappen te zetten en acties te ondernemen. De bij zijn rapport gevoegde ontwerp-resolutie bevat daarom enkele concrete acties met de uitvoering waarvan onmiddellijk kan en moet worden begonnen. 

Zie ook: "Resolutie tegen inkomensongelijkheid in Parlementaire Assemblee Raad van Europa"

Oud-senatoren De Vries en Franken 

Een tweetal leden, de heren De Vries en Franken, heeft van de mogelijkheid om nog gedurende een half jaar na hun vertrek uit de Eerste Kamer actief te zijn in de PACE, gebruik gemaakt om een rapport te presenteren en het woord te voeren.

Uitvoering uitspraken EHRM

De heer De Vries heeft namens het Committee on Legal Affairs and Human Rights een rapport gepresenteerd en verdedigd over de uitvoering van uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In het rapport - het achtste op rij over dit onderwerp - , worden aanzienlijke problemen met betrekking tot het hoogste aantal niet uitgevoerde uitspraken in 9 lidstaten van de Raad van Europa ( Italië, Turkije, de Russische Federatie, Oekraïne, Roemenië, Griekenland, Hongarije en Bulgarije) aan de kaak gesteld. De problemen betreffen de lange duur van juridische procedures, extreem lange en vaak onwettige (voorlopige) hechtenis, het niet ten uitvoer leggen van " eigen" rechterlijke uitspraken, slechte behandeling - niet zelden de dood tot gevolg hebbend -  door politie-en justitiemensen, alsmede het achterwege blijven van diepgaand onderzoek in die gevallen en slechte omstandigheden in detentie-inrichtingen. Een toenemend aantal uitspraken betreft een complex van structurele problemen die al meer dan 10 jaar zonder oplossing of aanpak zijn gebleven. De aanbevelingen van de commissie betreffen o.a. de prompte tenuitvoerlegging van de uitspraken van het EHRM , het opzetten van een effectief uitvoeringsstelsel ten aanzien van vonnissen van nationale rechters en het in het leven roepen van parlementaire procedures die erop zijn gericht noodzakelijke wetswijzigingen naar aanleiding van de uitspraken van het EHRM te identificeren. Het Comité van Ministers (CvM) zou moeten worden aangespoord om vaker de " infringement procedure"  (schending van het EVRM) in gang te zetten en strengere sancties in te zetten bij lakse of voortdurende niet-voering van uitspraken. Het CvM zou ook nauwer moeten samenwerken met de samenleving en zou zijn toezichthoudende rol transparanter moeten maken. 

Tijdens de mondelinge verdediging van het rapport, die tevens werd bijgewoond door de President van het EHRM, de heer Spielman, heeft de heer De Vries gewezen op het unieke karakter van het stelsel van bescherming van de mensenrechten dat zo veel landen met elkaar in het leven hebben geroepen. Dat stelsel functioneert alleen als de uitspraken van het Hof worden uitgevoerd. De lezer van het rapport waarin de tekortkomingen daarin worden beschreven zal geschokt zijn door de lengte ervan. De heer De Vries lichtte toe ter voorbereiding van zijn rapport bezoeken te hebben gebracht aan Polen, Italië en Turkije. Een voorgenomen bezoek aan de Russische Federatie werd afgezegd door de Russische delegatie als gevolg van het besluit van de Assemblee om aan die delegatie het stemrecht in 2015 te ontnemen. 

Uitvoering monitoren

Aan het einde van 2014 moest worden vastgesteld dat het CvM zich voor een aantal van 11.000 aanhangige zaken zag gesteld. Terwijl dit aantal min of meer stabiel bleef, is het aantal uitspraken met betrekking tot zaken van complexe en structurele aard die al meer dan 10 jaar niet zijn uitgevoerd, gestegen. Dit aantal betreft de zaken die ook al in het rapport uit 2010 aan de orde waren gesteld en die in de 5 jaren daarvóór ook al niet waren uitgevoerd. Het ging daarbij overigens om zaken tegen ook andere dan de eerder genoemde landen: Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Bosnië en Herzegovina, Georgie, Moldavië en Servië. Wel zijn er sinds het in 2010 verschenen rapport  verbeteringen waarneembaar geweest, maar niet genoeg. Staten moeten meer doen om te waarborgen dat de uitspraken van het Hof volledig en op de kortst mogelijke termijn worden uitgevoerd. De heer De Vries verwees naar de voorstellen van de commissie om dat, meer dan in het verleden, af te dwingen. Als een praktijkvoorbeeld van de mogelijkheden die het CvM  heeft ingeval van een openlijke weigering van een staat om een uitspraak van het Hof uit te voeren wees hij op de zaak Mammadov versus Azerbeidzjan naar aanleiding waarvan het CvM bij wijze van grote uitzondering artikel 3 van het Statuut van de Raad van Europa heeft ingeroepen. Het Committee on Legal Affairs and Human Rights heeft, zo vervolgde de heer De Vries, een subcommissie ingesteld die de uitvoering van uitspraken van het Hof gaat monitoren en deze en eerdere rapportages zal vervolgen. Hij zei te hopen dat deze subcommissie de meest pertinente gevallen van niet-uitvoering in overleg met de leiders van de nationale delegaties aan de orde zal stellen.

Ter afsluiting merkte de heer De Vries op een vast geloof te hebben in de rol van parlementariërs. Zij zijn de enigen die hun regeringen - die het in het algemeen te druk hebben met andere zaken -  effectief kunnen aansporen om zich ook met de uitvoering van de uitspraken van het EHRM bezig te houden. De Assemblee en haar leden bewaken een schat en moeten ervoor zorgen dat alle Europese burgers deel kunnen hebben aan de bescherming van de mensenrechten. Parlementariërs moeten daar in Straatsburg en thuis aan werken en moeten hun regeringen aanzetten om actiever te worden. Het rapport laat zien dat het in veel gevallen ontbreekt aan de politieke wil en aan enig plan om uitvoering te geven aan de verplichting die is aangegaan toen men toetrad tot het EVRM. 

Nieuwe impuls 

De heer Franken heeft aan het debat over dit rapport deelgenomen en stelde ter inleiding van zijn betoog dat het een nieuwe impuls kan vormen voor het CvM om de situatie met betrekking tot de uitvoering van uitspraken van het Hof te verbeteren. Veel van de in de lange lijst voorkomende tekortkomingen in de bescherming van de mensenrechten zouden kunnen worden weggenomen zonder dat dat grote gevolgen heeft voor overheidsbegrotingen. De extreem lange duur van juridische procedures kan volgens Franken drastisch worden bekort en de armzalige situatie in detentiecentra kan worden verbeterd met simpele organisatorische maatregelen die betrekkelijk weinig kosten. Andere veel voorkomende problemen vergen de politieke wil om ze op te lossen; onwettige voorlopige hechtenis, soms van extreem lange duur en slechte behandeling, resp. marteling van mensen in voorlopige hechtenis vereisen een verandering in het denken van overheidsfunctionarissen. Nationale parlementen moeten daar op toezien. De heer Franken zei het vooral van belang te vinden dat de nationale parlementen het CvM dwingen zijn verantwoordelijkheden te nemen en de problemen zonder verder uitstel aan te pakken.

Relevantie van de Assemblee

Senator Kox heeft eveneens aan dit debat deelgenomen. Hij merkte op dat de relevantie van de Assemblee in het licht van dit onderwerp buiten kijf is. Het is volgens Kox immers de Assemblee die de rechters bij het EHRM - de hoeksteen van het EVRM - benoemt. Dit systeem van bescherming van mensenrechten biedt 800 miljoen burgers in Europa toegang tot de rechter wanneer zij van mening zijn dat hun fundamentele rechten zijn geschonden. Dit stelsel is uniek en neemt iedere twijfel over de relevantie van de Assemblee, als orgaan dat de rechters benoemt, weg. Dit stelsel dwingt de Assemblee er wel toe van tijd tot tijd na te gaan hoe het functioneert. Alvorens aan de kritische punten toe te komen moet worden vastgesteld dat het Hof en het Verdrag fungeren als een baken van hoop; veel burgers die zich tot het Hof hebben gewend voelen dat hen recht is gedaan. Uitvoering van de uitspraken van het Hof heeft invloed op de persoonlijke situatie van mensen en op de ontwikkeling van de rechtshandhaving in Europa. Dit positieve oordeel is van belang naast de door de heer De Vries gerapporteerde negatieve zaken zoals de lange wachtlijsten - justice delayed is justice denied - en de uitvoering van sommige uitspraken. Het aantal niet ten uitvoer gelegde uitspraken van 11.000 is beschamend voor onze regeringen, voor de nationale parlementen en voor de Assemblee. De heer Kox zei de voorstellen in het rapport te steunen en te steunen; in het bijzonder het voorstel om de problemen rond de uitvoering van de Hof-uitspraken in de parlementen aan de orde te stellen. "In de Nederlandse senaat gebeurt dat al ieder jaar wanneer over de staat van de Raad van Europa en het EHRM wordt gedebatteerd. Het zijn de parlementen die de veranderingen in gang kunnen en moeten zetten." De heer Kox riep de collega's op zich tot het uiterste in te spannen om de in het rapport gesignaleerde tekortkomingen weg te nemen.  


Deel dit item: