Debat over taaleis Wet werk en bijstand



De Eerste Kamer heeft dinsdag 10 maart 2015 gedebatteerd met staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de Wet taaleis Wet werk en bijstand. Dit voorstel wijzigt de Wet werk en bijstand (Participatiewet) en geeft invulling aan het regeerakkoord 'Bruggen slaan' van het kabinet Rutte II. Met dit wetsvoorstel worden de voorwaarden voor bijstand uitgebreid met een eis met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal. Doel van het wetsvoorstel is om de kansen voor participatie op de arbeidsmarkt door bijstandsgerechtigden te vergroten.

Senator Strik (GroenLinks) diende een motie in die de regering verzoekt om ervoor te zorgen dat de verplichting tot het beheersen van de Nederlandse taal gekoppeld is aan een passend aanbod om deze taal te leren. Gemeenten moeten hiervoor voldoende financiële middelen krijgen. Staatssecretaris Klijnsma gaf aan dat er legio mogelijkheden zijn om de taal te verwerven en dat gemeenten hier voldoende instrumenten voor hebben. Zij ontraadde de motie.

Op dinsdag 17 maart wordt over het wetsvoorstel en de motie gestemd.

Nederland immigratieland

Senator Terpstra (CDA) stelde dat Nederland veel te lang heeft volgehouden geen immigratieland te (willen) zijn. Vervolgens zijn er te snel eisen gesteld aan immigranten, alsof wij altijd al een immigratieland zouden zijn geweest. Door aan de taaleis een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting te verbinden wordt voldoende rekening gehouden met oudere bijstandsgerechtigden die onvoldoende Nederlands spreken, aldus de senator. De senator vroeg waarom de taaleis niet aan gemeenten wordt overgelaten. Over het al dan niet ontstaan van indirecte discriminatie merkte Terpstra op dat hij zich afvroeg of je de noodzakelijke bestrijding van rassendiscriminatie dient door te snel en te vaak iets racisme te noemen.

Indirecte discriminatie

Senator Strik (GroenLinks) betoogde dat het wetsvoorstel gemeenten in een keurslijf dwingt dat hen verplicht om maatregelen te nemen als bijstandsgerechtigden weigeren kennis te verwerven die nodig is voor een goede arbeidsintegratie. Volgens Strik leidt het wetsvoorstel onherroepelijk tot indirecte discriminatie van allochtone Nederlanders. De groep autochtone analfabeten en zeer laag geletterden krijgt een andere behandeling dan de allochtone analfabeten of laaggeletterden. De senator bekritiseerde dat de regering gemeenten geen extra budget wil geven om het taalcursusaanbod mogelijk te maken. Dit ondermijnt volgens Strik een eventuele rechtvaardiging van het onderscheid. Strik vroeg de staatssecretaris wat de maatschappelijke en financiële kosten en baten zijn van dit wetsvoorstel.

Ambivalent voorstel

Senator Kok (PVV) betoogde dat de cruciale vraag is of het wetsvoorstel werkelijk iets oplost aan de taalachterstand en toegang tot de arbeidsmarkt verbetert. Volgens de senator is het verplichten van de beheersing van de Nederlandse taal decennialang door achtereenvolgende regeringen nagelaten. Kok vroeg wel wat de overweging van de regering is geweest om een bestaande eis nog eens extra te verplichten. Hij merkte op dat in het wetsvoorstel vervolgens meerdere openingen zijn gecreëerd die de taaleis in feite op losse schroeven zetten. Kok: "Mijn fractie kan voorshands niet anders concluderen dan dat dit wetsvoorstel de ambivalentie van de beide coalitiepartijen demonstreert."

Beperkt effect

Senator De Lange (OSF) stelde dat het gebrek aan taalbeheersing leidt tot een vicieuze cirkel die niet alleen schadelijk is voor het individu maar ook een potentiële bedreiging vormt voor de samenleving als geheel. De senator betoogde dat in Nederland de trots op de eigen identiteit van overheidswege helaas niet of nauwelijks wordt gestimuleerd. De Lange: "Het indienen van wetsvoorstel dat slechts ziet op de beperkte groep van bijstandsgerechtigden doet vermoeden dat de regering het probleem van onvoldoende taalbeheersing bagatelliseert en alleen naar de beperkte economische effecten kijkt." Volgens de senator kent het wetsvoorstel teveel zwakke punten om er zonder meer voorstander van te kunnen zijn.

Onnodig en onvoldoende onderbouwd

Senator Scholten (D66) betoogde dat het wetsvoorstel onvoldoende getalsmatig is onderbouwd. Het is niet duidelijk hoe groot de groep bijstandsgerechtigden is die de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Scholten vroeg waarom deze gegevens niet bekend zijn en waarom er geen uitvoeringstoets is gevraagd aan de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG). Ook vroeg de senator waarom de regering aandringt op een algemeen geldende taaleis terwijl gemeenten ook nu al de mogelijkheid hebben om taaleisen te stellen. Dit is niet in lijn met de beleidsvrijheid voor gemeenten bij de uitvoering van de participatiewet en leidt tot grote kritiek van de VNG, aldus de senator. Bovendien wordt er niet voorzien in extra middelen voor de invoering van de taaleis.

Senator Elzinga (SP) vroeg voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing biedt. Ook Elzinga stelde dat het voorstel onvoldoende cijfermatig is onderbouwd. Volgens Elzinga keert het voorstel zich tegen niet-Nederlandssprekende allochtonen met een bijstandsuitkering. De senator vroeg of de regering een indicatie heeft hoeveel gemeenten met de problematiek kampen waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing zou zijn en of een dergelijk 'landelijk probleem' niet ook landelijke instrumenten nodig heeft. Elzinga vroeg verder of de staatssecretaris beaamt dat een resultaatsverplichting op het voldoende beheersen van de Nederlandse taal de toets der kritiek op basis van onze Grondwet en verscheidene internationale verdragen niet zou doorstaan.   

Duidelijkheid scheppen

Senator Beckers (VVD) stelde dat belang van re-integratie manifest aanwezig is en dat het in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal hier een essentiële bijdrage aan levert. Met deze wet weten belanghebbenden wat hen te doen staat in het vergroten van taalvaardigheid en het benutten van faciliteiten. Ook krijgen gemeenten extra instrumentaria en beoordelingsruimte om medeburgers bij dat belang te stimuleren, aldus de senator. Beckers merkte echter op dat het niet duidelijk is wanneer de wet in werking treedt en welke voorbereidingen hiertoe moeten worden getroffen. De senator vroeg verder of een individuele beoordeling bij uitzonderingsposities voldoende is begrensd, aan welke eisen de bewijsstukken van taalvaardigheid moeten voldoen en welke cijfermatige doelstellingen de regering heeft bij dit wetsvoorstel.

Inspanningsverplichting staat centraal

Volgens senator Van Zandbrink (PvdA) bieden het wijzigingsvoorstel, de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord veel helderheid over de aanpak; een aanpak waarbij de inspanningsverplichting voor een leertraject centraal staat. Van Zandbrink vroeg hoe het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) vaststelt dat iemand die er niet in slaagt de taal te beheersen toch voldoende inspanning heeft geleverd. Hij vroeg hierbij specifiek naar het leertraject in het kader van de Wet inburgering en de rol van DUO. Van Zandbrink vroeg ook wie de kosten van taalonderwijs betaalt en wat er gebeurt als de uitkeringsgerechtigde hier onvoldoende middelen voor heeft.

Taal als absolute basisbehoefte

Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) gaf aan de regering de beheersing van de Nederlandse taal een absolute basisbehoefte voor werk vindt. Nu is het nog zo dat gemeenten zelf kunnen bepalen wat passend en noodzakelijk is. Om een algemeen geldende norm in te voeren is dit wetsvoorstel ingediend. Het is vervolgens aan de gemeente om passende voorzieningen te bieden om de taal te leren. Op die manier kunnen de individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde worden meegenomen in de afweging. Het budget voor taalonderwijs valt volgens Klijnsma binnen het participatiebudget.

Een resultaatsverplichting is volgens de staatssecretaris niet wenselijk omdat het om een relatief zwakke groep belanghebbenden gaat. Alleen bij een verwijtbaar gebrek aan inspanning kan het bedrag van de bijstandsuitkering worden verlaagd. De beoordeling van een verwijtbaar gebrek aan inspanning is aan het College van B&W. Niemand wordt op voorhand uitgesloten en persoonlijke omstandigheden zoals dyslexie of audio- en visuele beperkingen worden meegenomen. De AMvB stelt eisen met betrekking tot kwaliteit en objectiviteit van de taaltoets, maar verder hebben gemeenten beleidsvrijheid. De taaltoets is alleen aan de orde als iemand geen documenten kan overleggen waar de beheersing van de Nederlandse taal uit blijkt. Gemeenten worden financieel gecompenseerd voor de uitvoeringskosten van deze toets.

De staatssecretaris betwistte dat het wetsvoorstel discrimineert. Voor zover er sprake is van indirect onderscheid is dat gerechtvaardigd omdat er belemmeringen worden opgeheven voor toegang tot de arbeidsmarkt. De staatssecretaris benadrukte dat het wetsvoorstel niet in strijd is met internationale wet- en regelgeving.

De staatssecretaris stelde dat er geen cijfers beschikbaar zijn over de groep waar het om gaat omdat gemeenten deze gegevens tot nu toe niet hebben geregistreerd. Bij de evaluering over 4 jaar zullen deze gegevens wel beschikbaar zijn. Het wetsvoorstel dient volgens staatssecretaris Klijnsma tegelijkertijd in werking te treden met de AMvB, waarna er 3 maanden voorbereidingstijd nodig is voor gemeenten. De invoering zal dan waarschijnlijk per 1 juli 2015 zijn.



Deel dit item: