De Eerste Kamer heeft op dinsdag 18 maart met minister Kamp (EZ) en staatssecretaris Dekker (OCW) een beleidsdebat gevoerd over innovatie. Hierbij kwamen het topsectorenbeleid (mede in relatie tot het MKB en duurzaamheid) en het financieel instrumentarium ten aanzien van innovatie (subsidies en fiscaliteit) aan de orde. Tijdens het debat werden vijf moties ingediend, die op 25 maart in stemming zullen worden gebracht.

Senator Flierman (CDA) diende een motie in die de regering oproept om de middelen die zijn gereserveerd om het verwerven van Europese middelen te ondersteunen als een toeslag op verkregen Europese financiering te verdelen. Staatssecretaris Dekker gaf aan dat hij welwillend tegenover deze motie staat en dat hij het oordeel hierover aan de Kamer laat.

Senator Vos (GroenLinks) diende een motie in die de regering verzoekt om op korte termijn een actieplan te presenteren hoe Nederland in 2020 tot de kopgroep behoort bij duurzame innovatie en de Kamer daarover te informeren.  Deze motie werd door minister Kamp ontraden.

Senator Ester (ChristenUnie) diende een motie in die de regering verzoekt om in het technologie- en innovatiebeleid structureel plaats in de ruimen voor reflectie op ethische vragen. Minister Kamp gaf aan dat hij dit punt zal oppakken en dat hij het oordeel over de motie aan de Kamer overlaat. 

Senator Koffeman (PvdD) diende een motie in die de regering verzoekt de duurzaamheidseffecten van elke innovatiesubsidie met nadruk en objectiveerbaar mee te wegen. Deze motie werd door minister Kamp ontraden.

Senator Koffeman (PvdD) diende een tweede motie in die de regering verzoekt substantiële stimuleringsmaatregelen te nemen ter bevordering van zuiver maatschappelijk onderzoek. Staatssecretaris Dekker ontraadde deze motie.

Innovatievolger

Senator Flierman (CDA) stelde dat Nederland nog altijd geen innovatieleider is, maar slechts volger. De senator pleitte voor een verschuiving in het beleid zodat er op tal van terreinen binnen de kenniseconomie meer ruimte is voor structurele innovatie en er beter wordt aangesloten op Europese grand challenges. Ook pleitte Flierman voor een verruiming van de mogelijkheid voor beleid van en in de regio, inclusief matching door het Rijk en versterking van de positie van de belangrijkste kenniscampussen in het land. Verder stelde senator Flierman dat er een grondige doorlichting en herziening nodig is van de infrastructuur in het onderzoek. Ook de positie van de TO2 instituten moet fundamenteel worden herzien. De senator stelde dat het topsectorenbeleid goede elementen heeft, maar nog steeds een te hoge bureaucratische last en teveel versnippering met zich brengt.

Innovatiesubsidies

Senator Reuten (SP) vroeg waarom het kabinet het nodig acht om innovaties te stimuleren met subsidies  en of het ondernemerschap inderdaad bijsturing vergt. Ook vroeg de senator welke inhoudelijke criteria de minister hanteert bij de toekenning van innovatiesubsidies. Volgens Reuten kan het grootste deel van de WBSO (de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) worden beschouwd als een extra bijdrage aan de winsten van bedrijven. Hij vroeg naar de meetbaarheid van de effectiviteit van EZ-uitgaven voor innovatie en om de Memorie van Toelichting bij de begroting hierop aan te passen. Senator Reuten pleitte voor het blijvend financieren van fundamenteel onderzoek  en het faciliteren van breed, excellent onderwijs. Ook moet het geheel aan innovatiesubsidies volgens de senator worden omgezet in zogenoemde inkomstenobligaties: obligatieleningen waarop slechts rente wordt uitgekeerd als er cumulatieve winstinkomsten zijn.

Extra investeringen in onderwijs

Senator Van Boxtel (D66) stelde dat er een grote noodzaak is voor permanente vernieuwing en verandering om huidige en toekomstige generaties in Nederland en Europa perspectief op werk, welzijn en geluk te bieden. Van Boxtel noemde de kabinetsreactie op het rapport van de WRR 'Naar een lerende economie' teleurstellend en vroeg op meerdere punten naar een nadere motivatie van het kabinet. Zo is bijvoorbeeld het permanent bijstellen van beleid volgens de senator juist in crisistijd van groot belang. De kabinetsbrief over Ambitieus Ondernemerschap gaat volgens de senator teveel over het creëren van randvoorwaarden en te weinig over financiële inzet. Ook ten aanzien van het topsectorenbeleid vroeg Van Boxtel of er voldoende budget beschikbaar is gesteld. De senator vroeg het kabinet hoe Nederland internationale topstudenten en promovendi naar onze universiteiten trekt en hoe er in het HBO en MBO een betere aansluiting gemaakt kan worden met het bedrijfsleven. Tot slot pleitte de senator voor extra investeringen in hoog gekwalificeerde Nederlandse arbeidskrachten en het slimmer organiseren en 'ont-bureaucratiseren' van het hoger beroeps- en academische onderwijs.

Groene innovatie

Senator Vos (GroenLinks) stelde dat Nederland niet voorop loopt waar het gaat om een duurzame economie, maar juist achterloopt en extra kwetsbaar is omdat haar export zeer afhankelijk is van energie- en materialengebruik. Ook senator Vos gaf dat haar fractie teleurgesteld is in de kabinetsreactie op het WRR-rapport. Volgens de senator blinkt het kabinet weliswaar uit in pragmatisme, uitruil en compromissen; maar ontbeert het een visie op de (duurzame) toekomst van ons land. Vos uitte kritiek op het door het kabinet naar voren schuiven van de Participatiewet en de Wet Werk en Zekerheid  als middel voor modernisering. Volgens de senator kijkt het kabinet ook onvoldoende naar fundamentele tekortkomingen van het topsectorenbeleid en ligt er een te sterke focus op het gevestigde bedrijfsleven.  Ook vroeg Vos aandacht voor sociale innovatie, zoals meer ruimte voor flexibiliteit bij het indelen van werk en de mogelijkheid om levenslang te leren. Senator Vos vroeg sterk aandacht voor Groene Innovatie. Zij gaf aan dat dit grote economische kansen biedt en de sleutel is tot verandering. De groene maatschappelijke uitdagingen (van klimaat, milieu, schaarser wordende grondstoffen, watertekorten, natuur en verlies aan tropisch regenwoud en bos) zijn volgens de senator cruciaal voor de toekomst en vragen om een antwoord.  

Onderwijs in natuurwetenschappen

Senator De Lange (OSF) gaf aan dat het terrein innovatie vaak (te) breed en abstract is. Werkelijke innovatie kan volgens de senator alleen bestaan bij de gratie van fundamentele kritiek op en twijfel aan de gekozen uitgangspunten. De Lange stelde dat de sleutel tot innovatie vooral ligt in onderwijs in natuurwetenschappen. De Lange: "Het opleiden van studenten op terreinen van gisteren die voor het bedrijfsleven van vandaag van belang zijn, is een totale miskenning van wat er werkelijk van belang is en wat de drijvende kracht achter innovatie is." Volgens de senator wordt het bedrijfsleven op grote schaal indirect gesubsidieerd  doordat veel voor bedrijven relevant onderzoek wordt uitbesteed aan universiteiten. Dit gaat ten koste van het fundamenteel onderzoek op deze universiteiten. Ook binnen EU-verband wordt er volgens De Lange teveel belang gehecht aan niet-wetenschappelijke overwegingen.

Beraad op nationaal verdienmodel

Volgens senator Ester (ChristenUnie) moet Nederland zich beraden op zijn nationale verdienmodel, aangezien globalisering en technologische ontwikkelingen een kwalitatieve omslag veroorzaken. De markt voor groene en cleantech-producten groeit en het innovatiebeleid moet zich dan ook onderscheiden door het bedenken en commercialiseren van producten en diensten die de groene economische transformatie versnellen. Dit geldt ook voor het topsectorenbeleid. De senator vroeg het kabinet verder naar de verhouding tussen sociale en technologische innovatie, de samenwerking tussen universiteiten, het HBO en het bedrijfsleven in het topsectorenprogramma en het stimuleren van de 'maakindustrie'. Ook moet er volgens de senator worden ingezet op een cultuur die pro-innovatie is. Tenslotte vroeg Ester aandacht voor de ethische kant van innovaties, aangezien techniek en innovatie ook de persoonlijke levenssfeer raken.

Collectief naar hoger niveau

Senator Postema (PvdA) stelde dat innovatie consequent getoetst moet worden op haar uitwerking op structurele werkgelegenheid en op de verduurzaming van productie en consumptie. De senator vroeg het kabinet of Nederland naast competenties in technologische innovatie ook over het vermogen tot sociale innovatie beschikt. Hiermee doelde de senator op het vermogen om de maatschappij als collectief naar een hoger welvaartsniveau  te brengen, in plaats van een verdere tweedeling tussen de haves and the have-nots . Postema vroeg wat het kabinet daadwerkelijk aan zijn innovatiebeleid gaat toevoegen of veranderen naar aanleiding van het WRR-advies en hoe Nederland gaat aansluiten op Europese grand challenges en industriebeleid. Tot slot vroeg Postema aandacht voor de gevolgen van sterke bezuinigingen op het toegepaste onderzoek. Ook pleitte hij voor extra investeringen en middelen voor matching in fundamenteel onderzoek.

Topsectorenbeleid

Senator Schaap (VVD) betoogde dat het topsectorenbeleid weliswaar niet kritiekloos is, maar dat opnieuw herstructureren verlammend werkt. Wel moet er voor worden gewaakt dat de focus op topsectoren niet ten koste gaat van het fundamentele onderzoek van universiteiten en het toegepaste onderzoek. Bovendien kenmerkt elke topsector zich volgens senator Schaap niet alleen door een verticale organisatie, maar ook door vele horizontale relaties. Het kanaliseren van subsidiemiddelen voor onderzoek moet hier rekening mee houden. De senator haalde hiertoe voorbeelden uit de glastuinbouw en de watersector. Daarnaast moet er volgens Schaap in het topsectorenbeleid gewaakt worden voor bureaucratisering van procedures die moeten worden doorlopen voor het binnenhalen van rijksgelden. Senator Schaap pleitte verder voor het ontwikkelen van een krachtige en vernieuwende thuismarkt. Mensen moeten in Nederland worden opgeleid tot dynamische werknemer, onderzoeker en ondernemer om ook in het buitenland succes te boeken.

Een aan inflatie onderhevig containerbegrip

Senator Van Beek (PVV) stelde voorop dat het niet aan de Eerste Kamer is om beleidsdebatten te voeren, aangezien het politieke primaat bij de Tweede Kamer ligt. Om het nut van het debat echter toch te dienen, plaatste hij enkele opmerkingen over het huidige innovatiebeleid. Innovatie is volgens Van Beek een "aan inflatie onderhevig containerbegrip" dat vaak aanleiding geeft tot verwarring en onderling onbegrip. In het topsectorenbeleid wordt volgens de senator een suboptimaal resultaat geboekt omdat de aandacht over teveel verschillende sectoren wordt verdeeld. Ook is er te weinig aandacht voor vernieuwing van onderop. De senator pleitte sterk voor bedrijfslastenverlichting, met name voor het MKB.

Innoveren is vooruitzien

Senator Koffeman (PvdD) merkte op dat het topsectoren uitgaat van de illusie dat de toekomst van innovatie te voorstellen is. Volgens de senator worden topsectoren niet gemaakt of bedacht, maar ontstaan zij doorgaans uit initiatieven uit het bedrijfsleven. Innovatie is niet alleen onvoorspelbaar; ook de effectiviteit van subsidies is niet of nauwelijks meetbaar. Daar komt nog bij dat de prioriteiten in het innovatiebeleid na iedere landelijke verkiezing opnieuw worden bijgesteld, hetgeen volgens Koffeman zorgt voor grote onrust en onduidelijkheid in de wetenschap en het toegepast onderzoek. Het Nederlandse innovatiebeleid  is weliswaar gericht op duurzame ontwikkeling, maar bereikt dit doel lang niet altijd. De senator noemde hierbij het voorbeeld van de innovatiesubsidie voor Nieuw Gemengd Bedrijf. Ook komt het onderwerp voeding volgens Koffeman zwaar onvoldoende aan bod.

Wendbaar innovatief

Minister Kamp gaf aan dat het niet de intentie van het kabinet was om zelfgenoegzaamheid uit te stralen in haar reactie op het rapport van de WRR. Volgens minister Kamp pleit het rapport terecht voor wendbaar en innovatief zijn. Wel betwistte hij enkele kritiekpunten van de WRR. De selectie van topsectoren is volgens de minister wel degelijk voldoende onderbouwd en de balans tussen generiek en specifiek wel degelijk evenwichtig. Ook gaat het  grootste deel van het budget juist naar het MKB en startende bedrijven toe. De reden dat er nu veel wordt gekeken naar 'gevestigde orde' van het bedrijfsleven is dat het topsectorenbeleid pas kort bestaat, aldus de minister. Kamp benadrukte dat juist op de raakvlakken van topsectoren resultaten te behalen zijn. De onderverdeling in sectoren is bedoeld als hulpmiddel, niet als grens. De overheid is volgens minister Kamp bij uitstek in de positie om kennisinstellingen en bedrijven te verbinden en te helpen organiseren.

Minister Kamp zegde verder toe de Kamer te informeren over het kabinetsstandpunt ten aanzien van sociale innovatie, in reactie op het advies van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en technologiebeleid. Aan senator Vos antwoordde de minister dat duurzaamheid zonder meer een randvoorwaarde is, die steeds in beeld moet blijven. Om die reden zet het kabinet fors in op duurzame energie en biotechnologie. Aan senator Van Boxtel antwoordde de minister dat er door middel van 22 concrete actieprogramma's meer aandacht worden gegeven aan vakmanschap en techniek in het onderwijs. De suggestie van senator Reuten voor een inkomstobligatie wees de minister van de hand.  Ook wees hij de suggesties van de hand van senator Van Boxtel voor het instellen van een Rijkscommissaris voor de toekomst en een innovatiefonds. Wel zegde de minister de Kamer toe om haar in de volgende voortgangsrapportage over het bedrijvenbeleid nader te informeren over de stand van zaken rondom de in het kader van Horizon 2020 door Europa geformuleerde grand challenges. Het is de ambitie van het kabinet dat Nederland 2020 tot de top 5 van het World Economic Forum behoort.

De waarde van wetenschap

Staatssecretaris Dekker gaf aan dat hij bezig is om samen met minister Bussemaker en minister Kamp een wetenschapsvisie op te stellen, waarin het rapport van de WRR en het advies van de AWT opnieuw zullen worden betrokken. Hierin zal ook worden opgenomen hoe het topsectorenbeleid zich verhoudt tot het wetenschapsbeleid. Daarnaast loopt er een ambtelijke doorlichting vanuit Financiën om te kijken hoe het wetenschapsgeld wordt besteed en of het goed terechtkomt. De staatssecretaris benadrukte dat wetenschap een intrinsieke waarde heeft, maar dat zij ook bijdraagt aan onze kennis en toepassing rond economische en maatschappelijke vraagstukken. De staatssecretaris betoogde dat fundamentele wetenschap zeer goed samen gaat met toegepaste wetenschap en dat deze soms zelfs in elkaar over lopen.  Dekker benadrukte dat universiteiten een hoge mate van autonomie hebben in het besteden van middelen die ze rechtstreeks van de overheid krijgen. Daarnaast wordt er een matchingfonds opgericht om de matchingsdruk te verlichten. Er moet volgens Dekker echter ook worden gekeken naar eventuele andere afwegingen die universiteiten kunnen maken. Aan senator Postema zegde de staatssecretaris toe dat hij zal bezien hoe in de periodieke rapportages over het innovatiebeleid en het bedrijfslevenbeleid aandacht kan worden besteed aan de integraliteit van het innovatiebeleid.


Deel dit item: