Europees Economisch en Sociaal Comité 
 

INT/218
Beschermingsinrichtingen aan de voorzijde op motorvoertuigen
 
 

Brussel, 31 maart 2004 
 
 
 
 

ADVIES 
 
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
over het
"Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde op motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad"

COM(2003) 586 def. - 2003/0226 (COD)

 
 
 
 
   
 
 


 

            De Raad heeft op 22 oktober 2003 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag te raadplegen over het 

"Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van beschermingsinrichtingen aan de voorzijde op motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad"

            COM(2003) 586 def. - 2003/0226 (COD).

            De gespecialiseerde afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 maart 2004 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ranocchiari.  

            Het Comité heeft tijdens zijn 407e zitting van 31 maart en 1 april 2004 (vergadering van 31 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd:  

* 

*          * 
 

1. Inleiding 

1.1  Om de verkeersveiligheid te verhogen – een doelstelling die zowel voor de communautaire instellingen als de nationale overheden prioritair is – moeten er o.m. stapsgewijze maatregelen worden genomen met betrekking tot alle aspecten van de voertuigenbouw die het aantal ongevallen en de gevolgen ervan kunnen verminderen. 

1.2  Terecht wordt daarbij bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van de zwakste en kwetsbaarste weggebruikers bij botsingen met auto's. In het recent door de Commissie gepresenteerde "Europese actieprogramma voor verkeersveiligheid" wordt aangegeven dat "de realisatie van veiligere voorzijden van auto's voor voetgangers en fietsers een van de actieprioriteiten van de Europese Unie is". 

1.3  Uit verkeersongevallenstatistieken blijkt immers dat er onder de verkeersslachtoffers vrij veel voetgangers en fietsers zijn die door contact met een bewegend voertuig, en voornamelijk met de frontconstructie van personenauto's, gewond raken. Uit de recentste gegevens van CARE1 blijkt dat er in de categorieën meest kwetsbare weggebruikers 4571 voetgangers en 1444 fietsers het slachtoffer van een dodelijk verkeersongeval waren. Deze gegevens leveren evenwel geen details over de wijze waarop het ongeval gebeurde.  

1.3.1  Er zij aan herinnerd dat verwondingen bij dit soort ongevallen twee oorzaken kunnen hebben: verwondingen ten gevolge van het "eerste" contact van de voetganger of fietser met de voorzijde van de auto, en vaak ook verwondingen ten gevolge van het "tweede" contact van de voetganger of fietser met het wegdek. In ieder geval staat het vast dat het een illusie is te hopen dat een voetganger beschermd kan worden als het "eerste" contact bij een snelheid van meer dan 40 km/h plaatsvindt. Als de botssnelheid evenwel lager is, kunnen de gevolgen worden gereduceerd; dit geldt met name voor het stadsverkeer dat voor vrijwel de helft van de ongevallen verantwoordelijk is. 

1.3.2  Onderhavig voorstel tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG2, die de basis vormt voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens, daar bij deze richtlijn de desbetreffende procedures zijn geregeld en geharmoniseerd, sluit aan bij de verbintenis die de Europese, Japanse en Koreaanse federaties van autoproducenten (resp. ACEA, JAMA en KAMA) in 2001 zijn aangegaan om vanaf 1 januari 2002 geen zogenaamde "starre koeienvangers" (ook "rigid bull bars" genoemd, en meestal in staal) meer als originele beschermingsinrichting op nieuwe voertuigen te monteren of als onderdelen voor montage achteraf binnen hun handelsnet te verkopen. Er zij evenwel aan herinnerd dat deze inrichtingen oorspronkelijk geconcipieerd zijn om meer veiligheid te bieden aan beroepshalve (door landbouwers, boswachters, enz.) gebruikte motorvoertuigen in "vijandelijk" gebied en/of gebieden met veel dieren. 

1.4  Het voorstel is overigens ook noodzakelijk teneinde: 

 

1.5  Doel van het voorstel is de technische constructievoorschriften vast te stellen voor beschermingsinrichtingen aan de voorzijde (koeienvangers) op voertuigen van de categorieën M1 en N1, d.i. personenauto's en voertuigen voor goederenvervoer met een toelaatbare totale massa van niet meer dan 3,5 ton; het betreft hier dus een van de bijzondere richtlijnen van de goedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG. 

1.6  Onderhavig voorstel sluit voorts aan bij Richtlijn 2003/102/EG van 17 november 20033 betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers bij botsing met een motorvoertuig. Het voorstel is met name noodzakelijk geworden door het feit dat laatstgenoemde richtlijn niet voorziet in specifieke voorschriften voor beschermingsinrichtingen aan de voorzijde (zogenaamde koeienvangers) op motorvoertuigen. 

1.7  Over Richtlijn 2003/102/EG heeft het Comité reeds op 16 juli 2003 advies4 uitgebracht. In dat advies onderschrijft het de maatregelen van de Commissie ter bescherming van voetgangers, maar wijst het er tegelijk ook op dat een en ander moet passen in de bredere context van de communautaire acties op het gebied van verkeersveiligheid, waarbij de nadruk moet worden gelegd op de noodzaak van een algemeen preventiebeleid. 

1.8  Ook over andere wetgevingsvoorstellen m.b.t. verkeersveiligheid (b.v. inzake bevestigingssystemen en veiligheidsgordels en inzake de uitbreiding tot vrijwel alle motorvoertuigen van de verplichte installatie van snelheidsbegrenzers)5 heeft het Comité zich recent reeds uitgesproken; zo heeft het er m.b.t. het Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid andermaal op gewezen dat het van belang is tegelijkertijd in te werken op de drie factoren die voor de veiligheid bepalend zijn, nl. de voertuigen, de infrastructuur en het gedrag van de weggebruikers.  

2. Algemene opmerkingen 

2.1  Het Comité verheugt zich over dit nieuwe initiatief van de Commissie dat het wetgevingskader dat erop gericht is de verkeersveiligheid te verhogen, verder vervolledigt en een lacune in de wetgeving aanvult.   

2.2  Hoewel het Comité het nut van het initiatief erkent, heeft het toch enkele serieuze bedenkingen bij de wijze waarop de Commissie deze ontwerprichtlijn heeft gepresenteerd. 

2.2.1   Het gevaar van starre beschermingsinrichtingen aan de voorzijde wordt algemeen erkend en de autofabrikanten hebben zich er daarom toe verbonden zulke inrichtingen niet te produceren noch in de handel te brengen, maar de Commissie geeft in dit verband een technische omschrijving en goedkeuringsvoorschriften. Ze definieert dus niet de begrippen 'star' en 'niet star', maar beschrijft technische kenmerken en stelt goedkeuringsvoorschriften vast, waaruit een definitie voor veilige, d.w.z. niet starre, beschermingsinrichtingen aan de voorzijde kan worden afgeleid. 


 

2.2.2  Het voorstel in zijn huidige vorm zorgt voor onverwachte en voor de autoproducenten waarschijnlijk onoverkomelijke problemen, daar voorgeschreven wordt dat koeienvangers moeten worden onderworpen aan tests die verschillen van die waarin reeds is voorzien in de eerste uitvoeringsfase van Richtlijn 2003/102/EG. 

2.3  Er mag immers niet voorbij worden gegaan aan het vele werk dat tot nu toe m.b.t. voetgangersbescherming is verricht. Deze activiteit, die eerst tot de overeenkomst met de federaties van autoproducenten en vervolgens tot de eerder genoemde Richtlijn 2003/102/EG hebben geleid, heeft het mogelijk gemaakt enkele duidelijke punten aan te geven, die de state of the art van de technische vooruitgang op dit gebied weergeven en waarop het onderhavige voorstel dus logischerwijs gebaseerd zou moeten zijn. 

2.3.1  In Richtlijn 2003/102/EG (Bijlage I, blz. 1) zijn de tests (botsproeven) voor de frontoppervlakken (m.i.v. de beschermingsinrichtingen aan de voorzijde) vastgesteld waaraan voertuigen moeten voldoen om goedgekeurd te worden.  In het onderhavige voorstel (art. 4) formuleert de Commissie echter technische voorschriften voor specifieke botsproeven met koeienvangers, die niet stroken met de bepalingen uit de eerste uitvoeringsfase van de eerder genoemde en toch recent goedgekeurde richtlijn. Het Comité ziet de noodzaak van deze wijziging niet in, daar: 

 

2.4  Volgens het Comité is het daarom noodzakelijk de voorschriften van het onderhavige voorstel af te stemmen op de bepalingen van Richtlijn 2003/102/EG, zoals hieronder wordt aangegeven. 

2.5  Anders is de vrees gegrond dat de huidige producenten van koeienvangers genoodzaakt zullen zijn hun activiteiten stop te zetten, daar zij niet meteen in staat zullen zijn technische eenheden te ontwikkelen die de in dit voorstel voorgeschreven strenge proeven kunnen doorstaan. 
 

3. Bijzondere opmerkingen 

            Aansluitend bij alle bovenstaande opmerkingen, dringt het Comité er bij de Commissie op aan om: 

3.1  Er goed op te letten dat de lidstaten altijd controleren of beschermingsinrichtingen aan de voorzijde daadwerkelijk zijn bevestigd op de voertuigen waarvoor deze zijn goedgekeurd, teneinde elk veiligheidsrisico te vermijden. 

3.2  Artikel 3.3 uit het voorstel te herzien. Het Comité stelt voor de datum 1 juli 2005 te vervangen door 1 oktober 2005. Zoals gezegd, moet immers worden gestreefd naar afstemming op en nauwe samenhang met Richtlijn 2003/102/EG. 

3.3  Artikel 4.1 en bijlage 1, deel 3, uit het voorstel (Testvoorschriften) te herzien. Het Comité wijst erop dat het noodzakelijk noch wenselijk is gedetailleerde technische bepalingen en termijnen vast te stellen die afwijken van de voorschriften die in de eerste fase van tenuitvoerlegging van Richtlijn 2003/102/EG zijn voorzien. Daar het niet de beschermingsinrichting aan de voorzijde als zodanig is, maar de hele frontconstructie van het voertuig (met de bedoelde inrichting of andere onderdelen erop) die moet worden getest, is het niet aanvaardbaar dat andere proeven worden voorgeschreven. Zo is in het voorstel bijv. bepaald dat een voertuig slechts kan worden goedgekeurd als het de test "Bovenbeen-botslichaam" doorstaat – een test die in Richtlijn 2003/102/EG uitsluitend met het oog op monitoring en gegevensverzameling wordt voorgeschreven. 

4. Conclusie 

4.1  Het Comité hoopt dat het voorstel voor een richtlijn, met de door hem voorgestelde wijzigingen, zo spoedig mogelijk wordt goedgekeurd. De wijzigingen zijn ingegeven door het streven naar een verbetering van de frontbeveiliging van voertuigen, die ook reeds in de recente richtlijn over bescherming van voetgangers is voorgesteld en goedgekeurd. 

4.2  Als de door het Comité voorgestelde wijzigingen niet worden goedgekeurd, vreest het dat een en ander zal leiden tot een "prohibitieve" wetgeving waarbij de productie van koeienvangers zal moeten worden stopgezet en de markt wellicht moeilijk controleerbaar zal worden. 

4.3  Het EESC kijkt meer algemeen uit naar een strategie van de Commissie waarbij de wetgevingsprioriteiten duidelijk worden aangegeven en tegenstrijdigheden tussen de na te streven doelstellingen worden voorkomen. In deze context wijst het erop dat de verschillende opties slechts duidelijk zullen worden, als steeds wordt uitgegaan van "evaluaties van het globale effect" van de nieuwe voorschriften, zodat terecht o.m. ook rekening kan worden gehouden met de kosten voor de autoproducenten en bijgevolg ook met het concurrentievermogen van de Europese autoindustrie op wereldvlak. 
 

4.4  Bovendien moet volgens het Comité het hele wetgevingskader m.b.t. motorvoertuigen worden herzien; hiermee zijn, alleen al wat de goedkeuringsprocedure voor personenauto's betreft, ruim 170 richtlijnen gemoeid, die samen ca. 3.500 bladzijden van het Publicatieblad in beslag nemen. 

4.5  Het Comité onderstreept voorts dat alle voorstellen i.v.m. verkeersveiligheid grondig vanuit technisch oogpunt moeten worden bestudeerd en dat daarbij ook de autoindustrie en alle betrokken partijen uitvoerig moeten worden geraadpleegd, teneinde de meest geavanceerde en betrouwbare, alsmede de vanuit economisch oogpunt meest effectieve en efficiënte oplossingen te kunnen aanbieden. 

4.6  Het Comité zou ten slotte graag zien dat er met het oog op een verbetering van de verkeersveiligheid ook steeds meer aandacht aan de opvoeding en bewustmaking van voetgangers en fietsers wordt besteed (zie in dit verband par. 1.8).  

            Brussel, 31 maart 2004 
 

De voorzitter

van het

Europees Economisch en Sociaal Comité 
 
 
 
 

R. BRIESCH

De secretaris-generaal

van het

Europees Economisch en Sociaal Comité 
 
 
 
 

P. VENTURINI

1  Community Road Accident Data base: waarin de door de lidstaten verstrekte gegevens over ongevallen op de weg opgeslagen en verwerkt worden


2  PB L 42 van 23 februari 1970


3  PB L 321 van 6 december 2003


4  Rapporteur LEVAUX, in PB C 234 van 30 september 2003


5  EESC-zitting van 11 december 2003


- -


- -



INT/218 – CESE 503/2004 – 2003/0226 (COD)  it/VDO/ls

Ravensteinstraat 2, B-1000 Brussel. Tel. +32 (0)2 546 90 11 Fax +32 (0)2 513 48 93 Internet : http://www.esc.eu.int

NL


CESE 503/2004 - 2003/0226 (COD)  it/VDO/ls