- Belliardstraat 101 - B-1040
BRUSSEL - Tel. +32 (0)2/282 22 11 - Fax +32 (0)2/282 23 25 -
Internet http://www.cor.europa.eu
NL
EUROPESE UNIE
Comité van de Regio's |
CONST-IV-006 |
68e zitting
13 en 14 februari 2007 |
ADVIES
van het Comité
van de Regio's
"HET BELEIDSPLAN LEGALE MIGRATIE,
DE
BESTRIJDING VAN ILLEGALE IMMIGRATIE EN TOEKOMST
VAN HET EUROPEES MIGRATIENETWERK" |
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
- pleit voor de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees
migratiebeleid waarmee de samenwerking en de coördinatie tussen de
lidstaten en derde landen kunnen worden verbeterd;
- meent dat er dringend een financieel instrument nodig is ten
behoeve van de gebieden waar doorgaans grote aantallen immigranten aankomen
en van de transitzones waar de migranten in grote getale worden opgevangen,
zoals de Canarische eilanden, Ceuta, Lampedusa, Malta, Melilla en, in
het algemeen, heel Zuid-Italië. Dit zijn allemaal streken waar de massale
aankomst van migranten tot bijzonder ernstige problemen leidt;
- adviseert alle benodigde maatregelen te nemen om een einde
te maken aan de mensenhandel en om de daarbij betrokken maffia op te
rollen, en dringt erop aan dat dit tot EU-prioriteit wordt verklaard
en de daarvoor benodigde middelen worden vrijgemaakt. Het is van groot
belang dat illegale immigratie wordt tegengegaan en dat de informele
economie die hierdoor in de hand wordt gewerkt, wordt bestreden;
- wijst op de belangrijke taak die lokale en regionale overheden
hebben, omwille van hun ervaring op het gebied van contact met de landen
van herkomst, en de maatregelen die ze doorvoeren ten behoeve van de
integratie van immigranten, met name op het gebied van gezondheidszorg
(dit betreft het grootste deel van de overheidsuitgaven), huisvesting,
onderwijs en werkgelegenheid;
- - wijst er andermaal op dat de lokale en regionale overheden
in hun dagelijks bestuur direct geconfronteerd worden met het immigratievraagstuk.
Het Comité doet dan ook de aanbeveling om een mechanisme in te stellen
waarmee de impact van adviezen over immigratie kan worden beoordeeld
en waarmee kan worden gewaarborgd dat deze overheden – via de voorzitter
van de commissie Constitutionele aangelegenheden of via de rapporteurs,
al naargelang het geval – worden betrokken bij de diverse initiatieven
die de Commissie op dit terrein ontplooit. Met een dergelijk mechanisme
zouden de subnationale overheden actief kunnen deelnemen aan de verschillende
fasen van het wetgevingsproces: a) de prelegislatieve fase (raadpleging
als belanghebbende partij, effectbeoordeling); b) de fase waarin het
beleid wordt geëvalueerd (jaarverslagen over migratie en integratie,
jaarlijks integratieforum).
|
GEZIEN
het Groenboek over de toekomst van het Europees Migratienetwerk (COM(2005) 606 final);
GEZIEN de Mededeling
van de Commissie inzake het beleidsplan legale migratie (COM(2005) 669 final);
GEZIEN de Mededeling
van de Commissie inzake de beleidsprioriteiten bij de bestrijding van
illegale immigratie van onderdanen van derde landen (COM(2006) 402 final);
GEZIEN het
besluit van de Europese Commissie van 2 december 2005 om het Comité
overeenkomstig art. 265, lid 1 van het Verdrag tot oprichting van Europese
Gemeenschap, over dit thema te raadplegen;
GEZIEN het
besluit van het bureau van 25 april 2006 om de commissie Constitutionele
aangelegenheden, Europese governance en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te vragen
een advies over dit onderwerp op te stellen;
GEZIEN de conclusies
van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 4 en 5 november
2004 over de Europese ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht: het
Haags programma;
GEZIEN art.
63 van het EG-Verdrag;<0}
GEZIEN het
handboek voor integratie van het directoraat-generaal Justitie, vrijheid
en veiligheid van de Europese Commissie;
GEZIEN de resolutie
van het
Europees Parlement over de strategieën en de middelen voor de integratie
van de immigranten in de Europese Unie (2006/2056 (INI));
GEZIEN de resolutie
van het Europees Parlement over ontwikkeling en migratie (2005/2244
(INI));
GEZIEN het
advies van het Comité van de Regio’s over “Een ruimte van vrijheid,
veiligheid en rechtvaardigheid: de rol van de regionale en lokale overheden
bij de tenuitvoerlegging van het Haags programma”, CDR 223/2004 fin,
PB C 231 van 20-09-2005, blz. 83-86;
GEZIEN het
advies van het Comité van de Regio’s over de “Mededeling van de
Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Eerste jaarverslag
over migratie en integratie” (COM(2004) 508 final), CDR 339/2004,
PB C 231 van 20-09-2005, blz. 46-50;
GEZIEN het
advies van het Comité van de Regio’s over de “Mededeling van de
Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: het Haags programma:
tien prioriteiten voor de komende vijf jaar - Het partnerschap voor
Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht”
(COM(2005) 184 final), de “Mededeling van de Commissie aan de Raad
en het Europees Parlement tot vaststelling van een kaderprogramma betreffende
‘Veiligheid en bescherming van de vrijheden’ voor de periode 2007-2013”
en de “Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement
tot vaststelling van een kaderprogramma met betrekking tot grondrechten
en justitie” COM(2005) 122 final – 2005/0037 (COD) – 2005/0038(CNS)
– 2005/0039 (CNS) – 2005/0040 (COD), CdR 122/2005, PB C 192 van 16-08-2006,
blz. 25-33;
GEZIEN het
advies van het Comité van de Regio's over de ”Mededeling van de Commissie
aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal
Comité en het Comité van de Regio's: Een gemeenschappelijke agenda
voor integratie - Kader voor de integratie van onderdanen van derde
landen in de Europese Unie” (COM(2005) 389 final), de “Mededeling
van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch
en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Migratie en ontwikkeling:
een aantal concrete ideeën” (COM(2005) 390 final), en het “Voorstel
voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke
normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen
van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven” (COM(2005)
391 final), CdR 51/2006, PB C 206 van 29-08-2006, blz. 27-39;
GEZIEN het
op 29 november 2006 goedgekeurde ontwerpadvies (CdR 233/2006 rev. 2)
van de commissie Constitutionele aangelegenheden, Europese governance,
en ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (rapporteur: mw. DE ESTEBAN
MARTÍN, directeur-generaal Samenwerking met de staat en Europese aangelegenheden
van de gemeente Madrid (ES/EVP)); |
1) overwegende dat Europa geconfronteerd wordt met de grootste
migratiedruk uit zijn geschiedenis; dat, gezien het feit dat toegang
tot het Europese grondgebied het uiteindelijke doel is van de migranten,
het niet uitsluitend om een problematiek voor de voornaamste gastregio’s
en lidstaten gaat, maar dat hiernaar gekeken moet worden vanuit een
globaal perspectief en dat de EU, de lidstaten en de landen van herkomst
en doorreis de nieuwe uitdagingen waarvoor de migratiestromen hen dagelijks
stellen, met inbegrip van migratie binnen de EU, dus gezamenlijk moeten
aangaan; dat in het door de Europese Raad van november 2004 vastgestelde
Haags programma reeds de contouren worden geschetst van een gemeenschappelijk
immigratiebeleid, dat als één van de EU-prioriteiten wordt aangeduid;
|
2) overwegende
dat het ontbreekt aan betrouwbare statistische gegevens om een nauwkeurige
inschatting te kunnen maken van de verhouding tussen legale en illegale
immigratie en van het migratievraagstuk in zijn algemeen, en dat het
om die reden van belang blijft om de inspanningen van het Europese Migratienetwerk
voort te zetten teneinde te kunnen beschikken over objectieve en vergelijkbare
gegevens die het gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid kunnen
steunen; |
|
3) overwegende
dat de integratie van de migrantenbevolking gebaseerd moet zijn op haar
toetreding tot de arbeidsmarkt (met speciale aandacht voor migrantenvrouwen)
maar ook bevorderd moet worden vanuit een breder onderwijs-, cultureel,
sociaal en politiek perspectief; |
4) overwegende dat integratie een tweerichtingsproces is waarbij
enerzijds immigranten de bereidheid moeten tonen om in de gastmaatschappij
te integreren en die bereidheid ook in praktijk moeten brengen als het
erop aankomt, en anderzijds EU-burgers zich bereid moeten tonen de immigranten
op te nemen, en maatregelen op het vlak van bewustwording en onderwijs
nodig zijn om op positieve manier het gedrag van beide groepen te beïnvloeden;
|
5) overwegende
dat de lokale en regionale overheden, die rechtstreeks te maken krijgen
met de opvang van immigranten en de belangrijkste instanties zijn voor
de tenuitvoerlegging van de integratiemaatregelen (op het gebied van
werkgelegenheid, onderwijs, cultuur, welzijn en politiek), een sleutelrol
moeten spelen bij de vaststelling van het immigratiebeleid zodat de
integratie van immigranten daadwerkelijk plaatsvindt op het niveau dat
het dichtst bij de burger staat, |
heeft tijdens
zijn 68e zitting van 13 en 14 februari 2007 (vergadering van 13 februari)
het volgende advies uitgebracht:
*
*
*
1. Standpunten
en algemene aanbevelingen van het Comité van de Regio's
Het Comité
van de Regio’s
1.1 is
van mening dat, overeenkomstig eerder geformuleerde standpunten
over de terugkeer van illegale immigranten en over de lokale en regionale
uitvoering van het Haags programma,
het immigratievraagstuk vanuit een globaal perspectief moet worden benaderd,
waarbij beleidsmakers duidelijk voor ogen staat welke acties in eerste
instantie nodig zijn en waarbij men zich hoedt voor halve maatregelen.
Er dient aandacht te zijn voor wetgevende, uitvoerende en economische
maatregelen, teneinde het fenomeen bij de wortel aan te pakken, van
ontwikkelingssamenwerking met de landen van herkomst en de strijd tegen
de mensensmokkel, tot aan de laatste fase van de noodzakelijke inspanningen
ten behoeve van de integratie van alle in onze landen gevestigde immigranten
en het bestrijden van de illegale economie, die een duidelijke aanzuigende
werking heeft en uitbuiting in de hand werkt; stelt vast dat criminele
groeperingen aanzetten tot illegale immigratie;
1.2 benadrukt
dat, hoewel de immigratie sinds de jaren ’80 is toegenomen en de EU
een groot aantal immigranten opvangt uit ontwikkelingslanden (de schatting
ligt momenteel rond de 40 miljoen), er nog altijd geen gemeenschappelijk
Europees immigratiebeleid bestaat. Dit heeft ertoe geleid dat lidstaten
unilaterale beslissingen hebben genomen, waardoor het formuleren van
een gemeenschappelijk standpunt bemoeilijkt wordt;
1.3 wijst
erop dat de EU niet moet wachten tot de zaak uit de hand loopt
alvorens zich te buigen over de regulering van migratiestromen. Er kunnen
ook associatieakkoorden worden aangegaan zonder dat er sprake is van
een noodsituatie;
1.4 meent
dat in de met derde landen te sluiten associatieakkoorden zowel de politieke,
sociale, economische als culturele aspecten aan bod dienen te komen,
zoals wordt aanbevolen in het verslag van het Europees Parlement,
zodat ontwikkeling en migratie elkaar daadwerkelijk gaan beïnvloeden;
1.5 is
ervan overtuigd dat ontwikkelingssamenwerking één van de belangrijkste
voorwaarden is om een ongecontroleerde migratiestroom te voorkomen.
Hierbij kan gedacht worden aan werkgelegenheidsprojecten, de opzet van
een economisch en commercieel forum, het creëren van universiteitsnetwerken,
het toekennen van microkredieten aan immigranten, maatregelen waardoor
immigranten makkelijker kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van hun
eigen land, de aanleg van infrastructuur – met name ten behoeve van
drinkwatervoorziening (42% van de bevolking in Afrika heeft geen toegang
tot drinkwater), stroom (slechts 20% heeft regelmatig toegang tot elektriciteitsnetwerken),
gezondheidscentra en scholen. Bij dit alles dient de zorg voor institution
building voorop te staan en dient er gewerkt te worden aan een
aantal basisvoorwaarden, zoals een transparant beheer en democratisering
van de structuren, die nodig zijn wil de hulp effect sorteren. Kortom,
niet zozeer de kwantiteit alswel de kwaliteit van de ontwikkelingssamenwerking
dient te worden verbeterd. Het is met name van belang om bij de besteding
van de steun te zorgen voor een grote mate van transparantie, zodat
de steun daadwerkelijk bijdraagt aan de ontwikkeling;
1.6 wijst
op de belangrijke taak die lokale en regionale overheden hebben,
omwille van hun ervaring op het gebied van contact met de landen van
herkomst, en de maatregelen die ze doorvoeren ten behoeve van de integratie
van immigranten, met name op het gebied van gezondheidszorg (dit betreft
het grootste deel van de overheidsuitgaven), huisvesting, onderwijs
en werkgelegenheid. In het kader van de samenwerking met de landen van
herkomst hebben lokale en regionale overheden tal van overeenkomsten
afgesloten en projecten opgezet. Eén van de vele voorbeelden zijn de
door de gemeente Madrid in Marokko geopende opvangtehuizen voor teruggekeerde
jongeren, in het kader van het AENEAS – programma;
1.7 herinnert
aan de verklaring die tijdens de op 26 en 27 april 2006 gehouden
5e Conferentie van de parlementen van de hoofdstedelijke gebieden werd
afgegeven, waarin wordt erkend dat de hoofdstedelijke gebieden vanwege hun welvaart en dynamische karakter als magneten werken
op mensen uit derde landen die op zoek zijn naar nieuwe bronnen van
inkomsten. In deze regio’s zijn er derhalve maatregelen nodig ter
voorkoming van een massale illegale toestroom via luchthavens, havens
of over land, evenals een goed reguleringsbeleid om de integratie van
deze mensen ook in andere regio’s van onze landen in goede banen te
leiden;
1.8 wijst
ook op
het standpunt van de hoofdstedelijke gebieden, die pleiten voor een
gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid waarbij alle problemen die
komen kijken bij een volledige integratie van de immigranten in de samenleving
op een integrale manier aan de orde komen. Alleen integratie zal immigranten
ertoe aanzetten de waarden van democratisch samenleven en van respect
voor mensenrechten die aan de basis liggen van de politieke systemen
in de EU-landen, over te nemen. Het is derhalve van belang dat er onderwijs
in de officiële taal of talen en in de cultuur van de gastmaatschappij
wordt geboden aan de nieuwkomers en mogelijkheden om mee te tellen in
de nieuwe maatschappij en mee zorg te dragen voor haar toekomst;
1.9 is van mening dat migratie een uitdaging is voor iedereen: de Europese, nationale,
regionale en lokale overheden, de Europese burgers én de immigranten
zelf, allen hebben ze een taak te vervullen. Alleen met ieders medewerking
kunnen de problemen worden opgelost en kunnen alle partijen, inclusief
de landen van herkomst, de vruchten plukken van de situatie;
1.10 pleit derhalve voor verbetering van de samenwerking:
a) tussen overheden
b) met de sociale actoren
c) met het bedrijfsleven (maatschappelijk verantwoord ondernemen)
d)
met de immigrantenverenigingen;
1.11 doet de volgende aanbevelingen:
a) er is behoefte aan een betere sam enwerking
en coördinatie tussen de verantwoordelijken voor het immigratiebeleid
en het kaderpersoneel voor ontwikkelingssamenwerking in elke lidstaat;
b)
de inbreng van immigranten in het ontwikkelingsbeleid verdient ondersteuning;
de netwerken van de immigranten die in de EU gevestigd zijn kunnen zo
immers worden benut voor de ontwikkeling in hun moederland. Daarom is
het noodzakelijk faciliteiten aan te bieden voor de overdrachten naar
het land van herkomst door de administratiekosten te verlagen en de
officiële overdrachtsystemen open te stellen;
1.12 verzoekt de Commissie en de lidstaten om er beleidsmatig voor
te zorgen dat de overdrachten van de immigranten worden besteed aan
productieve projecten in hun moederland en dat zij toegang krijgen tot
microkredieten. Het zou een goede zaak zijn indien deze middelen werden
gekoppeld aan de investeringen uit de ontwikkelingsfondsen. Bovendien
zou verplicht moeten worden gesteld dat de kwijtgescholden schuld terechtkomt
bij productieve investeringen die op hun beurt kunnen worden gekoppeld
aan genoemde overdrachten, zodat de immigrant zijn spaargelden in projecten
belegt die renderen;
1.13 is voorstander van de oprichting van een garantiefonds om de
duurzaamheid van microprojecten te garanderen en het ontwikkelingseffect
te optimaliseren en pleit daarnaast voor het opzetten van een economisch
en handelsforum en van netwerken waaraan zowel beroepskrachten uit de
EU als uit de ontwikkelingslanden deelnemen;
1.14 verzoekt de lidstaten om met de lokale en regionale overheden
in overleg te gaan over het immigratiebeleid en de nationale integratie-
en werkgelegenheidsplannen aangezien de vereiste maatregelen op lokaal
en regionaal niveau ten uitvoer moeten worden gebracht;
1.15 meent dat er dringend een financieel instrument nodig is ten
behoeve van de gebieden waar doorgaans grote aantallen immigranten aankomen
en van de transitzones waar de migranten in grote getale worden opgevangen,
zoals de Canarische eilanden, Ceuta, Lampedusa, Malta, Melilla en, in
het algemeen, heel Zuid-Italië. Dit zijn allemaal streken waar de massale
aankomst van migranten tot bijzonder ernstige problemen leidt, gezien
het gebrek aan middelen om hen een humane behandeling te geven. Er zij
nogmaals op gewezen dat het inkomensverschil tussen beide kanten van
de zuidelijke buitengrens van de EU het hoogste ter wereld is;
1.16 Het CvdR dringt er bij de EU en haar
lidstaten op aan zich rekenschap te geven van dit uitzonderlijke fenomeen
van massale illegale immigratie via de kusten van Europese eilanden,
van de humanitaire ramp die zich hier afspeelt en van de gevolgen ervan
voor de veiligheid en samenhang van het Europese grondgebied. De EU
dient meer oog te krijgen voor haar zeegrenzen en dient te beseffen
dat deze regio's een belangrijke rol kunnen spelen in de ontwikkeling
van relaties met derde landen die wederzijds bevorderlijk zijn;
1.17 wat gezinshereniging betreft, herhaalt het wat het al in eerdere adviezen naar voren heeft
gebracht over de lokale en regionale uitvoering van het Haags programma
en over het Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien
van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven, nl. dat er
maatregelen nodig zijn ter verbetering van de bestaande rechtszekerheid
op het gebied van migratie, zoals ook het Europees Parlement in zijn
verslag inzake ontwikkeling en migratie
aangeeft. Het gaat om de volgende maatregelen:
a) toezicht op een correcte omzetting en daadwerkelijke
toepassing van de bestaande richtlijnen;
b) verduidelijking van de regels, met name op grond van welke criteria
iemand als ingezetene wordt beschouwd;
c)
uiteenzetting van de voorwaarden waaronder immigranten aanspraak kunnen
maken op gezinshereniging;
1.18 onderstreept nogmaals het standpunt dat werd geformuleerd in
het advies over het “Groenboek over een communautair terugkeerbeleid
ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven”,
nl. dat er maatregelen nodig zijn ter bevordering van de vrijwillige
terugkeer, een vorm die de voorkeur moet verdienen boven de gedwongen
terugkeer. Potentiële immigranten zouden moeten worden gestimuleerd
om in hun eigen land te blijven. In het geval van gedwongen terugkeer
dient er met name aandacht te zijn voor de groep kwetsbare personen.
Samenwerking met het land van oorsprong blijft een allereerste vereiste;
1.19 wijst erop dat – overeenkomstig de internationale verdragen
inzake het kind – het belang van het kind voorop moet staan en kinderen
zoveel mogelijk binnen het gezin moeten opgroeien. Hulp moet worden
geboden in de landen van herkomst, waar de kinderen moeten worden opgeleid
om daar – dichtbij het gezin – werk te vinden. Het verdrag over
de rechten van het kind verplicht de lidstaten namelijk om de strijd
aan te binden tegen illegale overbrenging naar andere landen;
1.20 hoopt dat het Europees integratiefonds rekening houdt met de
specifieke vereisten van de lokale en regionale overheden en pleit voor hun deelname aan de onderhandelingen over de nationale
programma’s en de programma’s belast met de uitvoering ervan;
1.21 wil er verder bij de Commissie op aandringen om, overeenkomstig het verslag van het Europees Parlement inzake
ontwikkeling en migratie, te zorgen voor financiële instrumenten ten
behoeve van de integratie van immigranten in het politieke en maatschappelijke
leven van het gastland middels taallessen en onderwijs in cultuur en
burgerschap, zonder dat dit de immigranten zou verplichten hun eigen
identiteit op te geven. Het Comité benadrukt bovendien dat tevens rekening
moet worden gehouden met de specifieke problematiek die de integratie
van immigranten en van hun nakomelingen (kinderen en kleinkinderen)
met zich meebrengt;
1.22 benadrukt vooral het belang van onderwijs als de meest aangewezen
manier om integratie te bevorderen, zeker gezien de alarmerend hoge
mate van schooluitval onder migranten in vergelijking met de rest van
de EU-burgers. Het Comité wijst erop dat de nodige maatregelen moeten worden genomen
om de deelname van immigranten aan het onderwijssysteem en het arbeidsproces
veilig te stellen. Daarom stelt het voor:
a) een specifiek financieel instrument in het
leven te roepen om de concrete problemen van immigranten op onderwijsgebied
op te lossen;
b) maatregelen te treffen waardoor de erkenning en het homologeren
van diploma’s en, meer in het algemeen, van door immigranten in eigen
land verworven beroepskwalificaties wordt vereenvoudigd. Dit verhoogt
hun kansen op werk;
c)
opleidingsprogramma’s aan te bieden die zijn afgestemd op de arbeidsmarkt,
met name ten behoeve van immigranten die afkomstig zijn uit landen waar
het ontbreekt aan goede beroepsopleidingen en scholing voor werknemers;
1.23 deelt de mening van de Commissie zoals die verwoord staat in
haar handboek voor integratie, dat het van belang is:
a) de immigranten geschikte taalcursussen aan
te bieden, die in ieder geval op beginnersniveau verplicht moeten zijn;
b) de immigranten daarnaast meer cursussen aan te bieden inzake cultuur
en burgerschap en, meer in het algemeen, inzake maatschappelijke integratie
en kennis van de burgerlijke waarden van het gastland. Deze laatste
cursus zou in de moedertaal van de immigrant kunnen worden gegeven,
met het oog op een beter begrip in de beginfase, als de migrant de landstaal
nog niet machtig is. Op deze manier wordt voorkomen dat de taal een
barrière vormt voor het integratieproces en voor het zich vertrouwd
maken met de taal en cultuur van het gastland;
c) verschillende modaliteiten te bieden, zoals e-leren, afstandsonderwijs,
flexibele uren, parttime-cursussen, enz., teneinde de cursussen zo toegankelijk
mogelijk te maken en zoveel mogelijk mensen te bereiken. Ook is het
van belang dat er mensen worden opgeleid die als aanspreekpunt voor
de immigranten kunnen fungeren wanneer ze kampen met problemen;
d) immigranten te steunen bij hun inspanningen om hun kinderen hun
moedertaal bij te brengen, zodat een gebrekkige taalbeheersing later
voor immigranten geen obstakel vormt om terug te keren naar hun herkomstland.
2. Mededeling over legale migratie (com(2005) 669 final)
Het Comité van de Regio's
2.1 wijst erop
dat niet mag worden vergeten worden dat juist de mensen die emigreren
vanwege hun bijzondere capaciteiten, ook degenen zijn die de grootste
bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun moederland;
2.2 benadrukt
dat braindrain
weliswaar kansen biedt voor de economie in de EU, maar dat deze mensen
ook de kans moet worden geboden om niet alleen terug te keren naar hun
landen van oorsprong om daar de ontwikkeling te stimuleren, maar ook
om hun opleiding nadien hier weer voort te zetten of af te maken, zodat
het gastland en het moederland afwisselend hun voordeel kunnen doen
met de opgedane ervaringen en verrijkingen. Een en ander werd door het
Comité reeds uiteengezet in zijn advies over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende
de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen
met het oog op studie, beroepsopleiding of vrijwilligerswerk";
2.3 is van oordeel
dat circulaire migratie een belangrijke basis vormt voor versterking
van de positieve bijdrage van migratie aan ontwikkeling;
2.4 staat achter
de doelstelling van de Commissie om een gemeenschappelijk juridisch
kader te bieden aan alle uit derde landen afkomstige burgers aan wie
een wettelijk arbeidscontract is geboden en die zijn toegelaten in een
lidstaat. Er moet met name aandacht zijn voor de erkenning en homologering
van diploma’s en andere kwalificaties teneinde te voorkomen dat er
situaties ontstaan waarin de migranten ver onder hun niveau moeten gaan
werken;
2.5 benadrukt
dat de toegang tot de arbeidsmarkt dient te worden verbeterd zodat de
migranten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, en wijst op de bestaande
tegenstelling tussen de simplistische aanpak die enkel gericht is op
de noodzaak om meer migranten binnen te halen en de arbeidskrachten
eenvoudigweg te legaliseren, en de uitdagingen waar de lokale en regionale
overheden zich voor gesteld zien bij de bestrijding van uitsluiting,
marginalisering, vreemdelingenhaat en het doorvoeren van maatregelen
voor de integratie van vrouwen, wier band met hun kinderen fundamenteel
is voor de integratie van het hele gezin;
2.6 is van mening
dat gezinshereniging een belangrijke factor voor legale migratie moet
zijn, aangezien dit één van de hoekstenen is voor de maatschappelijke
integratie van migranten en de strategie anders onvolledig zou zijn.
Gezinshereniging als een katalysator voor integratie dient bevorderd
te worden, maar dient dan wel beperkt te blijven tot de ouders, kinderen
en grootouders;
2.7 wijst erop
dat lokale en regionale overheden aandacht vragen voor de genderdimensie,
aangezien vrouwen niet alleen worden gediscrimineerd vanwege hun vrouwzijn
maar ook vanwege hun etnische afkomst. In dat verband dringt het Comité
er bij de Commissie en de lidstaten op aan de dialoog met de moederlanden
te intensiveren teneinde vrouwenrechten en gelijkheid van mannen en
vrouwen te bevorderen;
2.8 deelt
de overwegingen van de Commissie inzake tijdelijke werknemers en is
voorstander van het opstellen van soepeler normen op het gebied van
de mobiliteit van tijdelijke arbeidskrachten. Om te vermijden dat tijdelijk
werk het pad effent voor illegale immigratie, zou dit soort werk onderdeel
kunnen zijn van samenwerkingsprojecten met het moederland, zodat deze
arbeidskrachten ook aangemoedigd worden om naar hun land terug te gaan
als het contract afloopt en daar binnen hetzelfde projectverband verder
kunnen werken. Bovendien zouden er binnen een dergelijk verband niet
alleen arbeidskrachten uit landen in de buurt, maar ook uit verderaf
gelegen landen, zoals uit Latijns Amerika, kunnen worden aangetrokken
nu de reiskosten aanmerkelijk aan het dalen zijn;
2.9 acht
het net als de Commissie van groot belang dat de vergaring van informatie verbeterd
wordt met het oog op een efficiënt immigratiebeleid. Uitgangspunt voor
de toelating van immigranten moeten hoe dan ook de vereisten van de
arbeidsmarkt zijn. Het kan niet zo zijn dat 90% van de immigranten eerst
illegaal is om dan pas gelegaliseerd te worden;
2.10 is ingenomen
met het voornemen van de Commissie om de rol van het Europees
informatieportaal voor beroepsmobiliteit te versterken, dat via internet
de informatie levert van het EURES - netwerk (de Europese werkgelegenheidsdienst).
Dit netwerk heeft ten doel werknemers en werkgevers informatie te verstrekken,
bij te staan en te bemiddelen bij het opvullen van vacatures, om kandidaten
voor te lichten en te begeleiden, zowel wat de kansen op de arbeidsmarkt
betreft als wat de leef- en werkomstandigheden in de landen van de Europese
Economische Ruimte betreft. Op deze manier worden ook werkgevers die
arbeidskrachten uit andere landen willen aantrekken geholpen. Het Comité
zou de Commissie kunnen wijzen op de websites die zijn opgezet door
lokale en regionale overheden en die interessante bronnen van informatie
kunnen zijn voor alle betrokken actoren;
2.11 steunt
de idee van de Commissie dat Europa aantrekkelijk moet worden gemaakt
voor gekwalificeerde werknemers, voor de best presterende studenten
en voor onderzoekers. Bovendien moet de mogelijkheid voor studenten
bestaan om studie en werk te combineren (nu een probleem in bepaalde
lidstaten), aangezien dit ook een goede instap in het arbeidsproces
kan betekenen. Het Comité pleit voor de opzet van specifieke mobiliteitsprogramma’s
voor buitenlandse studenten, naar voorbeeld van het Erasmus- of
Leonardo da Vinci-programma, de succesvolle uitwisselingsprogramma’s
binnen de EU. Hierdoor zou braindrain kunnen worden tegengegaan en zou een goede opleiding
kunnen worden geboden aan dit menselijk kapitaal dat van onschatbare
waarde is voor de landen van herkomst;
2.12 stemt ermee
in dat bekeken wordt of in bepaalde gevallen de verblijfs- en
arbeidsvergunning tegelijkertijd kunnen worden afgegeven, teneinde rompslomp
te voorkomen en meer controle te kunnen uitoefenen. Ook pleit het Comité
voor wederzijdse erkenning van de verblijfs- en arbeidsvergunningen
in de gehele Unie;
2.13 deelt de mening
van de Commissie dat immigratie geen oplossing kan zijn voor de vergrijzing
in Europa. Het is slechts een instrument dat verlichting kan brengen,
maar niet het demografisch deficit in Europa kan wegwerken;
2.14 is verheugd
over het feit dat de Commissie in haar mededeling zoveel belang hecht
aan samenwerking met de moederlanden van de migranten en pleit voor
de versterking van de al bestaande financiële instrumenten en het creëren
van nieuwe instrumenten;
2.15 merkt op
dat de lokale en regionale overheden in hun dagelijks bestuur direct
geconfronteerd worden met het immigratievraagstuk. Daarom benadrukt
het Comité dat hun inbreng bij de door de Europese Commissie voor het
jaar 2007 geplande activiteiten en debatten voor de uitwisseling van
ervaringen een toegevoegde waarde kan hebben, met name op het vlak van
bewustwording, voorlichting en training;
2.16 laat
de Commissie weten graag te willen meewerken aan de door haar aangekondigde
impactanalyses, alvorens met nieuwe concrete voorstellen inzake legale
immigratie te komen, evenals aan de systematische raadpleging van de
lokale en regionale overheden.
3. Mededeling
van de Commissie inzake de beleidsprioriteiten bij de bestrijding van
illegale immigratie van onderdanen van derde landen, en (COM(2006) 402 final)
Het Comité van de Regio’s
3.1 schaart zich
achter de idee dat samenwerking met derde landen noodzakelijk is om illegale
immigratie te voorkomen en steunt derhalve het besluit van de Europese
Raad van 15 en 16 december 2005 om 3% van het instrument voor het Europese
nabuurschapsbeleid in te zetten om hulp die direct met immigratie verbonden
is, te verhogen;
3.2 acht het noodzakelijk
meer associatieakkoorden te sluiten met de moederlanden van de immigranten,
waardoor kan worden ingespeeld op situaties die mogelijk tot humanitaire
nood en een verhoogde migratiedruk kunnen leiden. De samenwerking dient
zowel op de bestrijding van illegale immigratie en de terugkeer en repatriëring
van illegale migranten gericht te zijn, als op ontwikkelingshulp en
het scheppen van banen voor de bevolking in die landen;
3.3 ziet het
als een fundamentele taak om beter gebruik te maken van de beschikbare
informatiebronnen in de moederlanden teneinde een duidelijker beeld
te krijgen van de omvang van de migratie, van de bestaande regels en
van de mogelijkheden om deze migratie beter te reguleren;
3.4 stemt in met het voornemen van de Commissie om een mechanisme voor snelle
bijstand te ontwikkelen ten behoeve van een lidstaat die aan zijn buitengrenzen
te maken krijgt met een plotselinge grote toestroom van immigranten.
Het Comité dringt er bij de Raad op aan, de Commissie voldoende middelen
ter beschikking te stellen om dit mechanisme naar behoren te kunnen
ontwikkelen;
3.5 wil het voorstel van de Commissie om zo snel mogelijk een einde
te maken aan de mensenhandel en om de daarbij betrokken maffia en hun
praktijken op te rollen, kracht bijzetten en dringt erop aan dat dit
tot EU-prioriteit wordt verklaard en de daarvoor benodigde middelen
worden vrijgemaakt. Er dient ingezien te worden wat de omvang is van
het humanitaire drama dat zich hier afspeelt: volgens statistieken van
verschillende internationale organisaties komt één op de drie immigranten
om tijdens de tocht naar het land van bestemming;
3.6 wil er in dit verband op wijzen dat voorkomen moet worden dat
de ontvangende Europese lidstaten het proces van terugsturen van immigranten
overlaten aan naburige landen die de mensenrechten niet voldoende respecteren,
teneinde mensenrechtenschendingen zoveel mogelijk te voorkomen;
3.7 benadrukt dat de Europese strategie inzake werkgelegenheid
en de algemene richtlijnen het creëren van legale werkgelegenheid moeten
stimuleren middels maatregelen als het terugdringen van de arbeidskosten
en van de belastingdruk op laagbetaalde of laaggeschoolde arbeiders,
waardoor de aantrekkingskracht van zwart werk afneemten er dus minder
clandestiene arbeiders in dienst worden genomen. Dergelijke maatregelen
ter flexibilisering van de arbeidsmarkt moeten leiden tot meer legale
arbeidscontracten voor immigranten;
3.8 staat achter de intensivering van bewustwordingscampagnes rond
de positieve effecten van legale immigratie en de gevaren van illegale
migratie, evenals achter het initiatief van de Commissie om in 2007
een onderzoek te laten uitvoeren naar de huidige praktijken en effecten
van de regulariseringen in de lidstaten. Dit onderzoek moet als basis
voor toekomstige discussies dienen en voor het uitwerken van een gemeenschappelijk
juridisch kader ten behoeve van een regulariseringsproces op Europese
schaal.
3.9 acht het raadzaam dat de inspanningen van de diplomatieke en
inlichtingendiensten van de lidstaten om, in samenwerking met de bevoegde
lokale overheden, de misdadige organisaties op te sporen die zich bezighouden
met het smokkelen van migranten en om die organisaties te bestrijden,
in EU-verband worden gecoördineerd.
4. Groenboek over de toekomst van het Europees migratienetwerk (COM(2005) 606
final)
Het Comité van de Regio's
4.1 gaat akkoord met het voorstel om een Europees migratienetwerk
(EMN) op te zetten, dat de Commissie, de lidstaten en het publiek in
het algemeen objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie zal
bieden op het vlak van asiel en migratie en stemt in met de openbaarheid
van deze informatie, behalve wanneer het gaat om gegevens met een vertrouwelijk
karakter en altijd conform de vereisten inzake de bescherming van persoongegevens;
4.2 acht het een goede zaak dat het eigenlijke werk van documentatie,
analyse en onderzoek, het uitbrengen van adviezen en aanbevelingen en
het bekendheid geven aan het netwerk, binnen één enkele structuur
blijft, aangezien dit schaalvoordelen oplevert en de coördinatie ten
goede komt;
4.3 wil bovendien nog een extra taak voorstellen: het EMN zou zich ook moeten
buigen over de vraag in hoeverre de communautaire wetgeving terzake
in de lidstaten is omgezet;
4.4 sluit zich aan bij het voorstel van het Europees Parlement
om bij elk van de voor het inzamelen van informatie bevoegde instanties
een verbindingspersoon aan te stellen die kan toezien op een nauwe samenwerking
tussen de betrokken partijen en deze instanties, en om gebruik te maken
van een website die uitsluitend toegankelijk is voor betrokkenen en
deskundigen. Ook dient er een verbindingspersoon te worden aangesteld
tussen de nationale en internationale instanties die zich met deze zaken
bezighouden. Zij dienen naar vormen van samenwerking te zoeken om mogelijke
problemen op te lossen;
4.5 geeft de voorkeur aan optie 1 voor wat de structuur van het
netwerk betreft, namelijk een “netwerk dat verbonden is met de Commissie”,
omdat dit de coördinatie en de betrekkingen met andere Europese instellingen
ten goede komt. Wat de werking van de nationale contactpunten betreft,
is het aan de nationale vertegenwoordigers om gegevens te verzamelen
en onderzoek te doen. De taak van de nationale contactpunten zou eruit
bestaan gegevens te verzamelen en, voor zover mogelijk, te analyseren
en aan het netwerk en de nationale actoren door te geven overeenkomstig
de nationale bepalingen m.b.t. de taak en de werking van het nationale
contactpunt. Het netwerk zou onafhankelijk van de regering in elke lidstaat
moeten kunnen opereren en in zijn structuur zouden ook de lokale en
regionale overheden vertegenwoordigd moeten zijn. Cruciaal is hoe dan
ook dat de informatie vlot wordt doorgegeven.
4.6 acht het essentieel dat via dit netwerk:
- met name gegevens
in verband met de arbeidsmarkt worden aangeleverd;
- de statistieken betrouwbaarder
worden dankzij een betere coördinatie via het Europees Migratienetwerk;
- de statistische rekenmethodes
op elkaar afgestemd worden, zodat vergelijking en coördinatie mogelijk
is.
5. Tweede
jaarverslag over migratie en integratie
5.1 acht
het noodzakelijk dat er jaarlijks rapporten over migratie en
ontwikkeling worden uitgebracht, met cijfers aan de hand waarvan de
immigratie kan worden gereguleerd en een realistisch migratiebeleid
op poten kan worden gezet. Overheidsbeleid kan niet op los zand worden
gebouwd, en zeker niet op dit terrein;
5.2 breekt
een lans voor de uitwisseling van informatie via de bestaande
netwerken en het toekomstige Europese migratienetwerk, tussen alle lidstaten
onderling en tussen de lidstaten en de lokale en regionale overheden.
Alle betrokken partijen dienen over zoveel mogelijk informatie te kunnen
beschikken;
5.3 wil
er nogmaals op wijzen dat elk idee dat men wil doorvoeren, moet worden
vertaald in concrete programma’s en dat nieuwe programma’s of regels
achteraf altijd moeten worden getoetst om na te gaan of deze nuttig
zijn gebleken en goed worden uitgevoerd. Het is dus ingenomen met het
initiatief van de Commissie om een jaarlijks rapport op te stellen over
migratie en integratie;
5.4 staat
achter het voorstel van de Commissie om jaarlijks een integratieforum
te organiseren waaraan wordt deelgenomen door deskundigen, immigranten,
beleidsmakers op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en alle betrokken
partijen in het algemeen. Hier kunnen goede praktijken worden uitgewisseld
en concrete oplossingen worden voorgesteld. De uitwisseling van goede
praktijken is fundamenteel voor het Comité – en de decentrale overheden
kunnen op dit vlak een concrete bijdrage leveren - aangezien er zo vooruitgang
kan worden geboekt en het bestaande beleid aan de praktijk kan worden
getoetst. In ieder geval dienen er mensen en middelen te worden vrijgemaakt
voor de inzameling van uitgebreide en nauwkeurige gegevens over het
migratievraagstuk, aan de hand waarvan het beleid kan worden uitgewerkt.
Tijdens het forum dient er aandacht te zijn voor de jaarrapporten. Het
is zaak dat altijd alle betrokken actoren worden geraadpleegd.
6. Conclusies
Het Comité van de Regio's
6.1 pleit
voor de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid
waarmee de samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten en derde
landen kunnen worden verbeterd;
6.2 acht
het van cruciaal belang dat de hoeveelheid en de kwaliteit van
de beschikbare informatie worden vergroot en dat de behoefte van de
arbeidsmarkt aan een efficiënte ontwikkeling van een Europees immigratiebeleid
en aan beheersing van de migratiestromen in kaart wordt gebracht;
6.3 vindt
dat immigranten een stem moeten krijgen in het ontwikkelingsbeleid
teneinde gebruik te maken van de bijdrage die de migrantengemeenschappen
in de EU kunnen leveren aan de ontwikkeling van hun moederland. Het
Comité pleit voorts voor het zoeken naar andere mogelijkheden om de
legale immigratie in goede banen te leiden en de huidige belemmeringen
voor het in dienst nemen van immigranten in het moederland uit de weg
te ruimen;
6.4 adviseert
alle benodigde maatregelen te nemen om een einde te maken aan de mensenhandel
en om de daarbij betrokken maffia op te rollen, en dringt erop aan dat
dit tot EU-prioriteit wordt verklaard en de daarvoor benodigde middelen
worden vrijgemaakt. Het is van groot belang dat illegale immigratie
wordt tegengegaan en dat de informele economie die hierdoor in de hand
wordt gewerkt, wordt bestreden;
6.5 wijst
er andermaal op dat de lokale en regionale overheden in hun dagelijks
bestuur direct geconfronteerd worden met het immigratievraagstuk. Het
Comité doet dan ook de aanbeveling om een mechanisme in te stellen
waarmee de impact van adviezen over immigratie kan worden beoordeeld
en waarmee kan worden gewaarborgd dat deze overheden – via de voorzitter
van de commissie Constitutionele aangelegenheden of via de rapporteurs,
al naargelang het geval – worden betrokken bij de diverse initiatieven
die de Commissie op dit terrein ontplooit. Met een dergelijk mechanisme
zouden de subnationale overheden actief kunnen deelnemen aan de verschillende
fasen van het wetgevingsproces:
a) de prelegislatieve fase (raadpleging als belanghebbende partij,
effectbeoordeling);
b) de
fase waarin het beleid wordt geëvalueerd (jaarverslagen over migratie
en integratie, jaarlijks integratieforum).
6.6 zou
dan ook graag zien dat het wordt vertegenwoordigt in de formele en
informele werkgroepen van de Commissie die belast zijn met migratiebeleid.
Het CvdR is van mening dat de Commissie op deze wijze profijt zou kunnen
trekken uit de ervaringen die de lokale en regionale overheden hebben
opgedaan op immigratiegebied;
6.7 pleit
ervoor om in de structuur van het EMN ook de lokale en regionale
overheden op te nemen;
6.8 verzoekt
een bijdrage te mogen leveren aan de website over immigratie die de
Commissie wil opzetten, waarbij het de Commissie attendeert op de websites
die zijn opgezet door lokale en regionale overheden en die interessante
bronnen van informatie kunnen zijn voor alle betrokken actoren;
6.9 pleit
voor de versterking van de bestaande juridische en financiële
instrumenten en voor het creëren van een nieuwe instrument dat gericht
is op de integratie – door middel van onderwijs – van pas aangekomen
immigranten en hun nakomelingen (kinderen en kleinkinderen);
6.10 Tot slot stelt het CvdR voor een eerste topconferentie te organiseren over "De
rol van de Europese regio's bij het beheer van migratiestromen",
teneinde standpunten en ervaringen op dit terrein uit te wisselen tussen
regio's onderling.
De voorzitter
van het
Comité van de Regio's
M. DELEBARRE |
|
|
De secretaris-generaal
van het
Comité van de Regio's
G. STAHL |
CdR 242/2002 fin.
Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende
de instelling van een procedure voor wederzijdse informatie over de
maatregelen van de lidstaten op het gebied van asiel en immigratie (COM(2005)0480 –
C6-0335/2005 – 2005/0204(CNS))