Regeling ‘Bedrag ineens’ jaar later ingevoerd



De Eerste Kamer debatteerde dinsdag 12 januari met minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het wetsvoorstel Bedrag ineens, Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) en verlofsparen. Aan het einde van het debat werd het wetsvoorstel zonder stemming aanvaard. Na kritiek van de Kamer op de uitvoerbaarheid van het onderdeel Bedrag ineens van het voorstel zegde de minister namelijk toe de invoering van dat deel van de wet met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2023. Over een tijdens het debat ingediende motie van senator Oomen (CDA) stemt de Eerste Kamer dinsdag 19 januari.

Het voorstel wijzigt een aantal wetten en bevat maatregelen waarover in het pensioenakkoord afspraken zijn gemaakt om meer maatwerk mogelijk te maken in het arbeidsvoorwaardelijk pensioen. Mensen krijgen meer keuzevrijheid bij de aanwending van hun pensioen, door mogelijk te maken dat zij een beperkt deel van het pensioenvermogen kunnen opnemen als een bedrag ineens.

Om mensen meer keuzemogelijkheden te bieden om eerder te kunnen stoppen met werken wordt tijdelijk de mogelijkheid gefaciliteerd om in sectoren en ondernemingen uittredingsregelingen te financieren waarmee werknemers de mogelijkheid krijgen om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Dit wordt gedaan door een versoepeling van de pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing). Daarnaast is afgesproken dat er meer fiscale ruimte wordt geboden om verlof op te sparen, mede om vervroegd uittreden mogelijk te maken.

Naast kritiek op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, hadden de zeven aan het debat deelnemende fracties (GroenLinks, PvdA, 50PLUS, CDA, D66, SP en VVD) ook veel vragen over de drie in het wetsvoorstel vervatte regelingen. Bijna alle woordvoerders waren van mening dat de drie verschillende regelingen beter als aparte wetsvoorstellen hadden kunnen worden ingediend, in plaats van in een wet.

Met name het voorstel voor de uitkering van het pensioenbedrag ineens hoorde volgens de meeste fracties niet thuis in het wetsvoorstel. Minister Koolmees zei daarover dat hij achteraf bezien de drie apart had willen indienen, gezien de kritiek. Volgens de regering bestond de samenhang wel tussen de drie regelingen.

Het is niet de eerste keer dat de Eerste Kamer haar ongenoegen over het bundelen van verschillende wetsvoorstellen in een voorstel. In 2015 sprak de Kamer dit uit met de motie-Hoekstra c.s. en in 2020 opnieuw met de motie-Sent c.s.

Motie

Senator Oomen(CDA) diende namens zes fracties een motie in die de regering verzoekt de invoering van het bedrag ineens tot 2023 uit te stellen om in de tussentijd een alternatieve uitvoering te zoeken die minder complex is, beter communiceerbaar en substantieel lagere uitvoeringskosten kent, en draagvlak heeft bij de uitvoeringsorganisaties. Minister Koolmees gaf de motie het advies 'oordeel Kamer' mee.

Impressie van het debat

GroenLinks-senator Van Gurp zei dat het voorstel voor het Bedrag ineens dat dat voorstel geen inhoudelijke koppeling heeft met de andere twee onderdelen van het wetsvoorstel. Volgens Van Gurp zijn twee onderdelen in één wet bijeen gebracht die niets met elkaar te maken hebben. Hij vroeg de minister waarom hij het nodig vindt om het Bedrag ineens in te voeren. GroenLinks is bovendien kritisch over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Hij riep de minister op om opnieuw in overleg te gaan met de uitvoeringspartners.

Ook PvdA-senator Crone ging in op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Crone: "Het is toch het meest eenvoudig om tegen pensioenfondsen te zeggen 'doe het zoals je zelf het beste acht'." Volgens Crone is het Nederlandse stelsel een collectieve verzekering, geen spaarstelsel. Uitkering ineens is iets heel anders. De houdbaarheid van het stelsel staat op het spel, aldus Crone, omdat er verschillende cijfers worden genoemd om hoeveel procent van de mensen het gaat. Hij vroeg de minister: "Wat als het er veel meer zijn?" Crone riep Koolmees op om meer tijd uit te trekken voor de uitvoering van Bedrag ineens.

Volgens senator Van Rooijen (50PLUS) zijn de gevolgen voor belastingen en toeslagen bij uitkering van Bedrag ineens voor veel mensen niet te overzien en nemen zij mogelijk een beslissing met verstrekkende gevolgen. Van Rooijen vroeg de minister hoe hij ervoor zorgt dat mensen de gevolgen van hun keuze moeten kunnen overzien: "Voor mensen met een laag inkomen is het een financieel doolhof." Ook 50PLUS geeft de voorkeur aan uitstel met een jaar. Over het voorstel voor het verlofsparen is Van Rooijen te spreken omdat daarmee gevolgen van eerder stoppen worden verminderd. De Regeling Vervroegd Uittreden (RVU) kan eveneens op zijn steun rekenen.

Ook CDA senator Oomen steunt 'van ganser harte' de RVU en het verlofsparen. Volgens Oomen is de hele wet onuitvoerbaar geworden doordat het Bedrag ineen er bijgehaald is: "Het enige gemeenschappelijke is dat ze alle drie met pensioenen te maken hebben." Oomen is het eens met eerdere sprekers dat pensioenfondsen de uitvoering van de RVU op zich zouden kunnen nemen. Volgens haar zou een pensioenfonds zorgplicht moeten hebben om uit te leggen wat gevolgen zijn van RVU. Oomen noemde de regeling Bedrag ineens de 'vreemde eend' in de wet. Volgens haar is de regeling te snel tot stand gekomen, niet goed doordacht en 'met een uitvoering die totaal niet kan en mensen met enorme problemen opzadelt'. Ze vroeg niet alleen uitstel van de invoering, maar ook aanpassing van de invoering van Bedrag ineens.

D66-senator Moonen stelde vast dat er een gezamenlijk belang is, namelijk dat de uitvoering van de regeling Bedrag ineens goed loopt. Volgens haar is er meer kans op problemen in de uitvoering naarmate meer mogelijkheden worden geboden. Moonen zei dat het risico bestaat dat mensen met een lager inkomen slecht toegang hebben tot financieel adviseurs. Zij vroeg de minister hoe deelnemers over de regeling worden geïnformeerd.

SP-senator Kox zei dat het beter was geweest om de drie voorstellen apart in te dienen. Met name de regeling Bedrag ineens had niet in het wetsvoorstel hoeven zitten. Volgens Kox lijken lijken de bezwaren van de pensioenuitvoerder over de uitvoerbaarheid van de regeling redelijk. Daarom pleitte hij ook voor uitstel van de invoeringsdatum. Kox zei over de regeling Verlofsparen dat dit een second best oplossing is: "Eigenlijk zouden mensen gewoon met verlof moeten kunnen gaan."

Ook voor VVD-senator Van Ballekom is en blijft de belangrijkste zorg de uitvoerbaarheid, met name bij Bedrag ineens. Meer keuzevrijheid houdt per definitie in dat het voor iedereen moeilijk wordt, aldus Van Ballekom. De doenvermogentoets is met de verplichting van de pensioenuitvoerders ondervangen, volgens de VVD. Van Ballekom vroeg de minister of hij het voorstel voor Bedrag ineens nog eens wilde heroverwegen en tegemoet wilde komen aan de zorgen.

Minister Koolmees begon zijn beantwoording met het ongenoegen van de Kamer over de combinatie van meerdere regelingen in één wet. Hij zei dat hij ze achteraf het liefst uiteen had getrokken, maar dat dat niet de intentie was omdat er volgens de regering samenhang zit tussen de drie regelingen.

Over het Bedrag ineens zei hij dat om mensen te beschermen de standaard is 'geen bedrag ineens'. Er is veel overleg geweest met de pensioenuitvoerders waarbij ook over alternatieven is gesproken.

Koolmees zei dat hij bereid was het wetsvoorstel een jaar later in te laten gaan (1 januari 2023 in plaats van 1 januari 2022) zodat ook uitvoerders meer tijd hebben om voorzieningen in te richten. Hij zal de extra tijd ook gebruiken om te kijken welke aanpassingen nodig zijn om uitvoerbaarheid te verbeteren. De minister let daarbij op dat het goed communiceerbaar is naar de deelnemer. Ook zal hij ook oog houden voor juridische mogelijkheden voor gelijke behandeling. 'Aanpassing van de wetgeving ligt in de rede', aldus Koolmees.



Deel dit item: