T02952

Toezegging Terughoudendheid bij openbaar maken vergrijpboeten (35.303)



De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Essers (CDA) toe om terughoudend te zijn bij het openbaar maken van vergrijpboeten en oog te hebben voor de maatregelen die binnen bepaalde groepen van beroepsorganisaties worden genomen.


Kerngegevens

Nummer T02952
Status voldaan
Datum toezegging 10 december 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen belastingontduiking
fraudebestrijding
openbaarmaking
Overige fiscale maatregelen 2020
Pakket Belastingplan 2020
Kamerstukken Overige fiscale maatregelen 2020 (35.303)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr 11, item 3.

De heer Essers (CDA):

[…]

En vinden wij het nu werkelijk de taak van de belastinginspecteur om de naam van een belastingadviseur die een bestuurlijke vergrijpboete heeft gekregen publiekelijk bekend te maken? Leidt dergelijke naming-and-shaming niet feitelijk tot een beroepsverbod en betekent het daardoor voor betrokkenen niet een veel grotere sanctie dan de in eerste instantie opgelegde bestuurlijke boete? Dit gaat nog verder dan het strafrecht. Moeten dit soort zaken niet primair worden overgelaten aan het interne tuchtrecht van de beroepsgroepen van belastingadviseurs zelf? Begrijp ons niet verkeerd: het publiek moet worden gewaarschuwd tegen malafide adviseurs. Maar moet de inspecteur dit doen of de genoemde beroepsorganisaties? Wij pleiten ervoor om dit pas in extreme gevallen op het bordje van de inspecteur te leggen, bijvoorbeeld bij niet bij een beroepsorganisatie aangesloten adviseurs die herhaaldelijk de fout in gaan. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Handelingen I 2019-2020, nr. 12, item 12, p. 6 en 7 .

Staatssecretaris Snel:

[…]

Er waren ook vragen over het openbaar maken van de vergrijpboeten.

[…]

De heer Essers had hier ook een vraag over. Het was meer een bespiegeling, maar ik heb daar toch een vraag uit gedestilleerd. Waarschijnlijk was de vraag of ik het eens was met de bespiegeling dat een inspecteur een heel andere rol heeft dan een adviseur. Daar kan ik volmondig ja op zeggen. Ik vond zijn analyse hierover best goed en verhelderend. De rol van de adviseur is echt een andere dan die van de inspecteur. De taak van de inspecteur is om uiteindelijk de materiële belastingschuld die uit de wet voortvloeit, vast te stellen. Dat moet hij zo neutraal mogelijk, of zelfs puur neutraal doen. Ik ga ervan uit dat al onze inspecteurs dat zo zien. Voor adviseurs is die rol natuurlijk echt anders.

De heer Essers vroeg ook nog of de openbaarmaking van de vergrijpboete wel een taak van de inspecteur is en of dit niet beter aan de beroepsorganisaties kan worden overgelaten. Ook de heer Fentrop vroeg of ik me wilde bezinnen op deze maatregel ter openbaarmaking van deze strafbare feiten. Daarnaast vroeg de heer Essers of de openbaarmaking feitelijk leidt tot een beroepsverbod en of een verdergaande sanctie dan alleen de boete mogelijk is. Het doel van deze maatregel is vooral publieksvoorlichting.

Het werd al gezegd: de Panama Papers hebben duidelijk gemaakt dat heel veel professionele partijen betrokken zijn bij het creëren van fiscale constructies. In de Panama Papers ging het in eerste instantie voornamelijk om advocaten, maar het kan net zo goed misgaan bij notarissen, belastingadviseurs of accountants. Zoals u eigenlijk al wel weet uit de parlementaire mini-enquête naar aanleiding van deze Panama Papers, bleek dat er inderdaad veel professionals betrokken waren bij het bedenken van deze fiscale constructies. Eenieder doet dan een deel van het werk en niemand zegt dat hij eindverantwoordelijk is voor het geheel. Iedereen heeft daar echt wel zijn steentje aan bijgedragen. Het kabinet wil nu in die gevallen waarin onherroepelijk sprake is van opzet bij belastingfraude ook de naam van de facilitator openbaar maken. Het gaat dus om ernstige gevallen van het opzettelijk medeplegen van belastingontduiking. Dat is iets anders dan dat waar we het zojuist even over hadden. Zoals de zaken er nu voor staan, wil ik echt geen uitzondering maken voor adviseurs die bij een beroepsorganisatie zijn aangesloten.

Ik vind dit een belangrijk onderwerp. Ik denk dat ook heel veel adviseurs dit een belangrijk onderwerp vinden. Ik heb heel veel steun vanuit de sector gekregen. Mensen zeggen: eindelijk gebeurt hier wat mee; we waren zelf al bezig. Het ene kantoor is daar al wat verder mee dan het andere. Toen ik dat enthousiasme eenmaal proefde, hebben we ook besloten om op 30 januari van het aankomend jaar een conferentie over tax governance te organiseren. We vragen professionals uit verschillende sectoren om hun deel van het verhaal in te brengen. Vervolgens kunnen we dat bespreken.

Ik nodig iedereen uit deze beroepsgroep overigens van harte uit om bezig te blijven met het bedenken van maatregelen. Tuchtrechtsituaties kunnen daarbij worden betrokken, en adequate voorlichting van het publiek. Het mag allemaal. Het moet uiteindelijk niet zo zijn dat de overheid dit oplegt, of dat bedrijven en adviseurs dit doen omdat de overheid of de wetgever het zo graag wil. Nee, ze moeten dit uiteindelijk doen omdat je als bedrijf of als adviseur de toegevoegde waarde daarvan ziet. Net zoals je een mvo-jaarverslag hebt, laat je zien waar je staat op het gebied van belasting en belastingontwijking en hoe je daartegenaan kijkt. Nogmaals, ik denk dat de tijd hier rijp voor is. Mijn vermoeden is ook dat zeer velen graag zullen meewerken aan het verder vormgeven van dit idee.

De heer Essers (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord. Ik wil nog even terugkomen op de naming-and-shaming. Die is bedoeld voor publieksvoorlichting. Stel nu dat beroepsorganisaties van adviseurs, accountants en advocaten de handschoen opnemen en zeggen: wij willen het publiek inderdaad voorlichten als door onze leden grove overtredingen zijn begaan, en dat kan ook leiden tot uitsluiting van leden. Bent u dan bereid om met de sector in overleg te treden? Zegt u dan: dit is bij de sector in goede handen en zolang dat in goede handen blijft, zal ik geen gebruikmaken van het recht van de inspecteur om de namen van deze adviseurs bekend te maken? Dat is dan van de zijde van de beroepsorganisaties namelijk al gebeurd door het interne tuchtrecht, dat op een gegeven moment ook extern wordt.

Staatssecretaris Snel:

Ik vind het heel goed dat beroepsorganisaties zelf stappen nemen in het tuchtrecht, maar ik vind het onderdeel te belangrijk om het alleen daaraan over te laten. Het is prachtig en ik ga er eerlijk gezegd ook van uit dat zij voorstellen zullen doen over hoe ze dit voor zichzelf kunnen doen. Tegelijkertijd zullen er ook adviseurs zijn voor wie dat niet geldt. Ik wil uiteindelijk voor de hele groep duidelijk maken dat het belangrijk is dat we hiermee stoppen. Overigens is het geen naming-and-shaminglijst. Het gaat echt om publieksvoorlichting. Het gaat erom dat het niet erg is als iemand die willens en wetens heeft meegewerkt aan het opzetten van een illegale constructie daar uiteindelijk in zekere zin de rekening voor betaalt doordat zijn naam gepubliceerd wordt. Dat de sector zelf al naar voren springt om iets in het tuchtrecht te doen voor zichzelf is prima, maar ik vind toch dat we overkoepelend vast moeten houden aan het plan dat we hebben.

De heer Essers (CDA):

Als het gaat om adviseurs die niet zijn aangesloten bij deze organisaties kan ik het volgen, hoewel ik het een heel zware maatregel vind. Begrijp ik goed dat de staatssecretaris waar het gaat om adviseurs die zich hebben aangesloten bij deze organisaties en waar die organisaties hun tuchtrecht dermate hebben aangepast dat dat ook leidt tot voorlichting aan het publiek, zegt dat hij in overleg met de sector terughoudend zal zijn met de mogelijkheid voor de inspecteurs om adviseurs publiekelijk bekend te maken?

Staatssecretaris Snel:

Ik moet even nadenken over wat precies wordt bedoeld met het woord "terughoudend". Het is niet zo dat we erop uit zijn om iedereen zodra er ergens een fout is gemaakt, meteen op die lijst te zetten. Dus die terughoudendheid zit er sowieso in en helemaal voor de eerste jaren, omdat we dan nog bezig zijn met het opzetten ervan. Tegelijkertijd wil ik blijven onderstrepen dat ik er uiteindelijk niet afhankelijk van wil zijn van het feit of het binnen die sector lukt om iets goeds te doen. Ik wil dus gewoon door blijven gaan met het voorstel zoals we dat hebben liggen, omdat ik het belangrijk genoeg vind. Dat wil niet zeggen dat wij onze ogen dichthouden voor maatregelen die binnen bepaalde groepen van beroepsorganisaties worden genomen. Die terughoudendheid zit er dus volgens mij al in en ik denk dat ik die ook kan toezeggen, maar daarmee komt het punt dat wij het verstandig vinden om in algemene termen iets te blijven doen, niet te vervallen.


Brondocumenten


Historie