T02891

Toezegging Informeren over uitkomst gesprekken tussen IPO en VNG over bevoegdheidsverdeling geluidproductie regionale industrieterreinen (35.054)



De Minister voor Milieu en Wonen zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Rietkerk (CDA), Crone (PvdA) en Verkerk (ChristenUnie), toe de Kamer zo snel mogelijk te informeren over de uitkomst van de gesprekken tussen IPO en VNG over eventuele terugkeer naar de bevoegdheidsverdeling uit de Wet geluidhinder bij geluidproductie regionale industrieterreinen en bij deze gesprekken goed te kijken naar waar het probleem nu echt ligt en dat te betrekken bij de afweging waar de bevoegdheid het beste kan worden belegd.


Kerngegevens

Nummer T02891
Status voldaan
Datum toezegging 11 februari 2020
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. F.J.M. Crone (GroenLinks-PvdA)
drs. Th.W. Rietkerk (CDA)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen geluid
regionale industrieterreinen
Kamerstukken Aanvullingswet geluid Omgevingswet (35.054)


Uit de stukken

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 3, blz. 3.

De heer Rietkerk (CDA):

(…)

Voorzitter. Dan het laatste punt. Ik had het al aangekondigd in mijn eerste alinea: het behoud van de bevoegdheid voor de provincies. Het is een aangelegen onderwerp: behoudt de provincie de bevoegdheid om de besluitvorming over te nemen van gemeenten? Uitgangspunt bij de omgevingswetgeving en ook bij de aanvullingswetten is de beleidsneutrale omzetting. Het valt op dat de minister zich op één onderdeel daar niet aan houdt. Dat is ook opvallend omdat de gezamenlijke provincies het op dit punt niet helemaal eens zijn met de minister. Het CDA kan zich niet vinden in de regeling voor regionale industrieterreinen, die over gemeentegrenzen heen gaat en die is opgenomen in het wetsvoorstel. Die houdt namelijk in dat provincies voor regionale industrieterreinen alleen geluidproductieplafonds vaststellen op verzoek van de gemeenteraad. Dat wijkt af van de huidige Wet geluidhinder, want op grond daarvan kan de provincie de besluitvorming naar zich toe trekken in geval van industrieterreinen van regionaal belang. Daartoe moet de provincie natuurlijk het industrieterrein als zodanig bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of krachtens de Wet ruimtelijke ordening hebben aangewezen. Uiteraard moeten de provincies bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening houden met subsidiariteit en proportionaliteit. Zoals uit de schriftelijke vragenronde blijkt, is het CDA van mening dat de bevoegdheid om de besluitvorming over te nemen, zou moeten blijven bestaan. De minister heeft aangegeven dat dit vraagstuk voor de regering niet echt een zwaar punt is en dat zij bereid is om in overleg te treden met IPO en VNG. Weer een procesantwoord. Kan de minister inhoudelijk reageren op de stellingname van het CDA en ook de vraag die daarin ligt? Graag willen wij daarop een inhoudelijk antwoord van de minister tijdens dit debat. We zullen dan ook op basis van het antwoord van de minister beoordelen of we in tweede termijn een motie hierover zullen indienen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 11, blz. 3.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

De wijziging van deze verdeling ten gunste van de provincie raakt de positie van de gemeente. Maar ik snap ook de vraag van het CDA op dit punt wel. En ik heb dat ook aangekaart bij IPO en VNG. Zij zijn daarom in overleg of niet toch de oorspronkelijke bevoegdheidsverdeling uit de Wet geluidhinder de voorkeur heeft. Ik heb aangegeven dat dit voor het Rijk geen bezwaar is. Als de koepels het hierover op korte termijn eens worden, ben ik bereid dit mee te nemen in de komende IenW-verzamelwet. Dan zal dat dus ook wettelijk worden vastgelegd. De aanvullingswet hoeft hier dus niet op te wachten. Er gaat niets mis als dit niet gereed is bij de invoering van de Omgevingswet, want in het overgangsrecht is namelijk al bepaald dat de provincies voor regionale industrieterreinen de eerste geluidproductieplafonds vaststellen, omdat de provincies al beschikken over de daarvoor benodigde informatie. Dus in eerste instantie wordt dit door de provincies vastgesteld en in de tussentijd kunnen de koepels dus samen nog nader overleggen. En indien nodig, kunnen we dat dus ook nog wettelijk verankeren.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 11, blz. 3-4.

De heer Crone (PvdA):

De minister spreekt over de keuze voor de bevoegdheid ten aanzien van industriegebieden bij de gemeentes of de provincie. Ze zegt dat gaan ze met elkaar overleggen. Dat doet me toch een beetje denken aan de kalkoen en de kerst. Hoe zit de minister daar zelf in? Ik denk dat niemand terug wil naar een soort hiërarchische bevoegdheid waarbij de provincie de baas is, blabla. Maar ik zou wel voelen voor een soort gelijkwaardigheid. De provincie garandeert goed overleg en kan desnoods aan het eind nog knopen doorhakken. Als het alleen maar gebeurt op verzoek van de gemeenten, dan moeten we hen vragen bevoegdheden uit handen te geven.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

Deze uiteenzetting van de heer Crone illustreert precies waarom ik het belangrijk vind dat de koepels gezamenlijk nog eens nader overleggen over hoe zij die balans zien. Hij schetst dat we niet terug moeten naar een strakke hiërarchische verdeling van de bevoegdheden. Tegelijkertijd wordt er ook wel erkend dat er soms echt een belang bij is om het wel op die manier te organiseren. Daarom wil ik het juist op dit moment even aan het goede overleg tussen de koepels overlaten. Zij hebben mij gevraagd om die ruimte. Die geef ik ze graag. Tegen de heer Rietkerk heb ik net gezegd dat de oplossing die zij vinden daarna nog in de wet verankerd kan worden, als dat noodzakelijk zou zijn.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 4.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

Het tweede punt gaat over de regionale industrieterreinen. Ik begrijp dat de minister in gesprek is met de verschillende koepels. Het zou kunnen zijn dat hier niet één waar antwoord op is en dat er minder ware antwoorden op zijn. Dus ik nodig de minister uit om in dat gesprek heel goed te kijken waar nou echt dat probleem ligt, en wat dat zou betekenen voor wetgeving.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 6.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

Ik zal de Kamer zo snel mogelijk informeren over de voortgang van gesprekken met de koepels zodat u daar kennis van kunt nemen en dan kunt wegen of, alles overwegende, ook de balans die de koepels daarin vinden tussen de belangen die zowel door de Partij van de Arbeid als de heer Rietkerk zijn geschetst, die in goede mate zijn meegenomen. Zo niet, dan kan het altijd nog in de Verzamelwet IenW worden opgenomen om nog punten te veranderen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb nog een vraag voordat ik op de suggestie van de minister in kan gaan. Het valt op dat de systematiek van de wet — dat zeg ik ook tegen de heer Crone — aangeeft dat we beleidsneutraal de bevoegdheden en taken zouden overzetten. Op dat ene punt is het niet beleidsneutraal overgezet, want thans ligt de bevoegdheid bij de provincie, neem even het grote Eemsmondgebied met een aantal gemeenten en de provincie als voorbeeld; dat is heel ingewikkeld. Dus thans zit dat bij de provincie en in dit voorstel is het naar de gemeente gegaan. Klopt die observatie?

Minister Van Veldhoven-van der Meer: Ja, die klopt. Dat is gedaan om in lijn met de systematiek van de wet, "decentraal, tenzij", het in principe bij de gemeente neer te leggen. Het is consistent ten opzichte van de systematiek van de wet, maar het is een afwijking ten opzichte van hoe het was. En daarom is het misschien ook goed dat beide koepels daar met elkaar een constructief gesprek over hebben. Ik deel de aandachtspunten die de heer Rietkerk daarbij schetst. Maar daarom vind ik het netjes om, nu dit proces nog loopt, de koepels ook even de kans te geven om tot een afweging te komen. Die afweging deel ik graag met de Kamer, en dan kan de Kamer alsnog bepalen of zij de motie daarop in stemming wil brengen. De wettelijke verankering kan daarna nog geregeld worden, als dat nodig zou zijn.

De heer Rietkerk (CDA): Mag ik de minister dan vragen wanneer de koepels eruit zijn? Wat is de planning, omdat ook die procedure al even loopt? Zo kunnen we als indieners van de motie dat meewegen, daarop ingaan en de motie zo mogelijk aanhouden tot dat moment.

Minister Van Veldhoven-van der Meer: Dit is een afspraak die we tijdens dat laatste bestuurlijke overleg hebben gemaakt, dus in die zin loopt dat overleg pas redelijk kort. Ik kan me voorstellen dat we de Kamer nog even laten weten wanneer. Ik zal dan met de koepels moeten overleggen hoe hun gesprekken lopen en wanneer zij denken daar een klap op te kunnen geven. Ik laat het dus graag de Kamer nog even weten. Ik zou dit uit mijn hoofd niet durven beantwoorden; dan doe ik misschien een belofte die ik niet waar kan maken voor de agenda's van anderen.

Verslag EK 2019/2020, nr. 20, item 16, blz. 7.

Minister Van Veldhoven-van der Meer:

(…)

U (Verkerk) vroeg om in het gesprek met de koepels over waar de verantwoordelijkheid voor de regionale industrieterreinen moet liggen, goed te kijken naar waar het probleem nu echt ligt en dat te betrekken bij de afweging waar het het beste kan worden belegd. Ik ben daartoe uiteraard graag bereid.


Brondocumenten


Historie