T02064

Toezegging Rechtspositie studenten (34.035)



De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Engels (D66), Ganzevoort (GroenLinks) en Gerkens (SP), toe het gesprek aan te gaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen over de verheldering en versterking van de rechtspositie van de student, in het bijzonder in de WHW. Ze komt daarop terug in de strategische agenda.


Kerngegevens

Nummer T02064
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen rechtspositie
studenten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 21

De heer Engels (D66): De studentenorganisaties hebben gewezen op de rechtspositie van de student, die zij als kwetsbaar en zwak omschrijven. Mijn fractie heeft voor een deel begrip voor deze zorgen. Er blijken bijvoorbeeld grote verschillen te bestaan tussen onderwijsinstellingen bij de toekenning van bestuursbeurzen. Studentbestuurders hebben het recht om collegegeldvrij te besturen, maar sommige instellingen hebben de mogelijkheid tot collegegeldvrij besturen kennelijk nog niet ingevoerd. Ook als dit wel het geval is, komen de studenten in de praktijk restricties tegen. Mijn fractie heeft grote aarzelingen bij de differentiaties die zich in de praktijk op dit punt blijken voor te doen. Graag vraag ik de minister hoe zij kijkt naar dit probleem.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 6

De heer Ganzevoort (GroenLinks): In de knelpuntennotitie van het ISO wordt verder een reeks kwesties en ervaringen genoemd, waarin studenten uiteindelijk afhankelijk waren van de goede wil van de instelling, maar juridisch geen been hadden om op te staan. Ik noem alleen maar de problemen rond verplichte stages zonder stageplaatsen en de vertraging die daardoor kan ontstaan. Maar er is meer. Inmiddels zijn de regels steeds verder aangescherpt en moeten studenten meer en sneller presteren. Maar dan wordt het essentieel om hun rechtspositie beter te definiëren. Ik neem een voorbeeld aan de gezondheidszorg. Naast allerlei andere wetten die iets zeggen over de positie van de patiënt, is er ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst waarin de rechten en plichten van de patiënt zijn vastgelegd. Daarom vraag ik de minister of zij in overleg wil treden met instellingen, studentenbonden en deskundigen op het terrein van onderwijsrecht — dat is complex genoeg — om te onderzoeken of het wenselijk en/of mogelijk is om de rechtspositie van studenten beter te definiëren en hiaten daarin op te vullen. Vermoedelijk zal zij dan ontdekken dat dit niet alleen geldt voor het hoger onderwijs, maar voor alle sectoren. Als zij daar aanleiding toe ziet, hoop ik dat zij dat integraal wil aanpakken met bijvoorbeeld een wet op de onderwijsovereenkomst. Vandaag vraag ik de minister echter niet om deze stap al te zetten, maar wel om een begin te maken met dit onderzoek, om in kaart te brengen of het nodig is om de rechtspositie van studenten meer integraal te borgen.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 13

Mevrouw Gerkens (SP): Doordat de student voortaan moet lenen, krijgt hij meer inspraak in de wijze waarop het geld besteed wordt. Maar de instellingen zijn er nog helemaal niet aan toe om die student ook te geven wat hij nodig heeft. Zo zijn er nog steeds studies waarin je maar één keer per jaar een hertentamen kunt doen, en heel veel studies waarvoor geen stage te krijgen is. Buiten zijn schuld krijgt die student een jaar studievertraging en nu ook een jaar meer studieschuld. De minister zal nu wijzen op de rechten van de student, maar tijdens de hoorzittingen hebben wij ook gehoord dat dit recht maar heel moeizaam te halen is. Daar ben je vaak ook weer een jaar mee kwijt, nog afgezien van de kosten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 40

Minister Bussemaker: Diverse woordvoerders hebben gewezen op het grote belang van de rechtspositie. GroenLinks heeft gevraagd om dat integraal te bezien. Ook de SP wijst op gevallen van studievertraging buiten de schuld van de studenten om. Daar moeten we maatregelen nemen en meer doen dan alleen praten, zo merk ik aan het adres van de heer Engels op. Vanwege het belang dat ik hecht aan de rechtspositie van de student en gezien de signalen die het ISO in de knelpuntennotitie afgeeft, moeten wij goed kijken waar eventuele tekortkomingen precies zitten en waar verbeteringen mogelijk zijn. Zo is het idee geopperd van een individuele onderwijsovereenkomst. Voor reguliere studenten zijn de rechten en plichten al vastgelegd in de OER, maar bij flexibele trajecten kan de onderwijsovereenkomst wel een interessant instrument zijn, omdat zaken als het aantal te behalen studiepunten per individu kunnen verschillen. Dit idee wil ik meenemen in de experimenten flexibilisering deeltijdonderwijs.

Daarnaast sta ik uiteraard open voor gesprekken met betrokkenen en experts, zoals hoogleraren onderwijsrecht en deskundigen uit andere sectoren. Wellicht kunnen we, zoals werd gesuggereerd, leren van de regelingen voor de rechtspositie van de patiënt in de zorgsector, bijvoorbeeld door de verschillende maatregelen gebundeld inzichtelijk te maken voor studenten. De vraag is dan of dit in een aparte wet moet of dat het transparanter en inzichtelijker maken al kan helpen. Ik zal het gesprek aangaan met de onderwijskoepel, de studentenbonden en de andere deskundigen om de wenselijkheid en de mogelijkheid hiervan te onderzoeken, met name dus om de rechtspositie beter te definiëren en eventuele hiaten daarin op te vullen. In de strategische agenda, die voor de zomer komt, zal ik daarop terugkomen. Ik hoop daarmee ook de vragen van de heer Engels over de verschillen en de transparantie beantwoord te hebben.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 60

De heer Engels (D66): Als het gaat om de rechtspositie en de facilitering van het instemmingsrecht, merk ik dat dat blijkbaar gelukkig aandacht van aanhoudende zorg blijft. Ik begrijp dat de uitkomsten van het Panteia-onderzoek een vervolg hebben gekregen bij de instellingen door betere informatie te verstrekken op de onderscheiden websites. De minister heeft niettemin toegezegd dat ze zo nodig meer zal inzetten op verbeteringen, met inbegrip van wat we nu al weten uit de Whw en de OER. Ook dat lijkt mij op dit moment het meest haalbare.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 61

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben blij met de toezegging om dat beter in kaart te brengen om te zien waar de hiaten zitten en de rechtspositie beter te definiëren. Ik wijs nog wel op het punt dat ik genoemd had in mijn bijdrage: het verwijzen naar de WHW op dit punt is toch niet zo sterk. Er is juist discussie over de vraag of die wet überhaupt een beroepsgrond is voor studenten. Juristen zeggen dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan de bepalingen van onderwijswetten als de WHW omdat die uitsluitend rechtsplicht in het leven roepen tussen school en overheid. Om daar nu naar te verwijzen als het gaat om de rechtspositie van studenten, lijkt mij wat problematisch. Ik ben geen jurist, zeg ik er in alle bescheidenheid bij, maar het lijkt mij wel goed om daar toch fundamenteler nog wat te zoeken. Ik denk wel dat het van belang is dat het bij het betrekken van studenten bij dat hele traject — dat geldt breder voor medezeggenschap en de rol van studenten — goed is om te beseffen dat studenten in de inspraak die zij hebben niet per definitie in de positie zijn om tegen het bevoegd gezag van de instelling op te treden of om een goed tegenspel te bieden. Wat dat betreft, nodig ik de minister uit om mee te denken over wat er nodig is om de studenten zo te faciliteren, te ondersteunen dat ze ook echt hun rol kunnen spelen hierin. We hebben het dan over het inbouwen van de checks-and-balances, het organiseren van de tegenmacht. Ik denk dat we daar vandaag, met name op het punt van de studenten, belangrijke stappen in hebben willen zetten.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 65

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vraagt of de WAW voldoende grondslag biedt voor de borging van de positie van de student. De WAW kent verschillende bepalingen die de rechten en plichten van de student betreffen. Men kan hierbij denken aan collegegeld, rechtsbescherming en medezeggenschap. Het gaat dus niet alleen om de verhouding tussen overheid en instelling, maar ook over de rechten van de instelling. Natuurlijk ben ik bereid om dit vraagstuk mee te nemen in de gesprekken die ik met de experts zal hebben over de rechtspositie van de student. Vanzelfsprekend zal ik daar ook de studenten bij betrekken.


Brondocumenten


Historie