T01816

Toezegging CPB-model inzake arbeidsaanbod en structurele werkgelegenheid (33.750)



De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het de leden Reuten (SP) en Postema (PvdA), toe de zorgpunten van deze Leden over het model en de wijze waarop dat wordt gepresenteerd, over te brengen aan het CPB.  


Kerngegevens

Nummer T01816
Status voldaan
Datum toezegging 19 november 2013
Deadline 1 januari 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
dr. G.A.T.M. Reuten (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen arbeidsaanbod
Centraal Planbureau
werkgelegenheid
Kamerstukken Miljoenennota 2014 (33.750)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, 33750, nr. 9 - blz. 82-83

Minister Dijsselbloem:

De heer Reuten heeft gesproken over de wijze waarop het CPB spreekt over werkgelegenheidseffecten terwijl eigenlijk wordt gedoeld op het verruimen van het aanbod van arbeid. Dat is een interessant punt. Natuurlijk is er verschil tussen structurele werkgelegenheid op lange termijn en verruiming van arbeid, maar tegelijkertijd hangen die zaken in het model van het CPB met elkaar samen. Als ik nu zou toezeggen dat het CPB die kwesties voortaan niet meer op een hoop zal gooien in de presentaties, zou ik het CPB-model niet meer kunnen gebruiken. Dat kan ik dus niet doen. Overigens bepaalt het CPB zelf hoe een model wordt ingericht en hoe daarover wordt gesproken. In dat model neemt de structurele werkgelegenheid inderdaad toe als wij er door beleidsmaatregelen voor zorgen dat het arbeidsaanbod toeneemt. De werkgelegenheid in Nederland is de laatste decennia sterk toegenomen, mede als gevolg van het toegenomen arbeidsaanbod van vooral vrouwen en ouderen.

De heer Reuten (SP):

De minister spreekt over het CPB-model, maar het CPB kent twee modellen, enerzijds een empirisch model voor de korte en middellangetermijn, met empirische restricties, en anderzijds een algemeen evenwichtsmodel voor de lange termijn dat niet empirisch is, maar sterk is gebaseerd op veronderstellingen die niet empirisch onderbouwd zijn. Ik vind dus dat er een scherpe scheiding moet worden gemaakt tussen de empirische analyse en de niet-empirische analyse. De minister gaat niet over wat het CPB al dan niet doet. Dat begrijp ik, maar de vraag is wel of het kabinet het CPB hierin moet volgen. In de herfstbrief zie je ook een gelijkstelling van het aanbod van arbeid op lange termijn en de werkgelegenheid. Ik zou graag zien dat het kabinet het taalgebruik wel zuiver houdt. De vergroting van het aanbod van arbeid is uiteraard prima, maar je moet daar niet meteen aan verbinden dat dit gelijk staat met de structurele werkgelegenheid op lange termijn.

Minister Dijsselbloem:

Dit wordt een discussie over de vraag of de wijze waarop het CPB praat over modellen en die presenteert wetenschappelijk correct is. Ik zal deze opvatting overbrengen aan het CPB, maar ik ga het CPB zeker niet voorschrijven dat de structurele werkgelegenheidseffecten en het verruimen van het arbeidsaanbod voortaan niet meer met elkaar in verband mogen worden gebracht.

De heer Postema (PvdA):

Wij moeten het CPB niet de werkwijze voorschrijven. Dat lijkt mij geen goede zaak, maar wij mogen daar wel kritiek op hebben. Het is een feit dat de algemene evenwichtsmodellen die men hanteert een enorm abstractiegehalte hebben waar collega Reuten, die dit punt heeft ingebracht, en ondergetekende zich niet comfortabel bij voelen, helemaal niet wanneer een en ander in allerlei communicatie wordt overgenomen door de regering. Ik vind eerlijk gezegd dat wij de samenleving daarmee op het verkeerde been zetten. Het CPB is ook niet consistent. Vorige week is het rapport van de commissie-Soete geboren. Dat gaat over de doorrekening van investeringen in onderwijs en onderzoek, gerelateerd aan de Nederlandse economie. Het CPB heeft zich er jarenlang tegen verzet om dat in langetermijnmodellen mee te nemen. Dan zie je hoe inconsistent men soms opereert. Daar gaan wij overigens niet over. Dat ben ik met de minister eens, maar ik zou wel prudent omgaan met het overnemen daarvan.

Minister Dijsselbloem:

Ik zeg nogmaals toe dat ik de opvatting van deze leden van de Kamer onder de aandacht zal brengen van het CPB. Wij moeten er overigens voor oppassen selectief te gaan shoppen in het oordeel van het CPB. Wij hebben een Herfstakkoord afgesloten. Wij hebben de vraag van de Kamer op dit punt zien aankomen. Op die vrijdagavond hebben wij dus aan het CPB gevraagd om daarvan een analyse te maken qua effecten. Prompt kwam de Kamer die zaterdag met dat verzoek. Wij kunnen dan niet zeggen: bepaalde cijfers geven wij wel door aan de Kamer en sommige niet, omdat er kritiek op dat model mogelijk is.

De heer Postema (PvdA):

Het is misschien een kwestie van smaak of van politieke prudentie, maar feit is dat uit de doorrekening van het CPB blijkt dat er op korte termijn geen werkgelegenheidseffecten zijn. Uit een bezwerende zin over 2040 en later blijkt dat er wel werkgelegenheidseffecten zijn, maar Keynes zei al: in the long run we are all dead. Dat hadden wij ook kunnen zeggen.

Minister Dijsselbloem:

Op zichzelf is dat laatste waar, maar ik wil niet meegaan in de redenering dat er geen werkgelegenheidseffect zou zijn. Dat is er namelijk wel, op de middellange termijn. Het lijkt mij goed om die informatie met elkaar te delen.

De voorzitter:

Nog een mini-interruptie van de heer Reuten.

De heer Reuten (SP):

Ik wil het duidelijk proberen te krijgen, zowel bij de regering als het CPB. Wordt er scherp onderscheid gemaakt tussen wat berekend wordt op basis van het empirische middellangetermijnmodel en wat berekend wordt met behulp van de algemene evenwichtstheorie, die niet empirisch onderbouwd is?

Minister Dijsselbloem:

Ik zeg toe dat ik ook dit aspect onder de aandacht van het CPB zal brengen. Dan kan het CPB daar in zijn wijsheid en onafhankelijkheid zijn voordeel mee doen. Wij zullen er zelf zo zorgvuldig mogelijk mee omgaan. Wij gaan niet het volgende doen, omdat wij dan selectief gaan shoppen in CPB-cijfers. Wij gaan geen plannen, deelplannen of aanvullende plannen aan het CPB voorleggen met de vraag om daarover een oordeel te geven, waarna wij zeggen: dat deel van het oordeel vinden wij interessant, want op dat punt zijn wij het met uw model eens, hartelijk dank, maar dat deel vinden wij kwestieus. Wij zullen proberen om onze presentatie zorgvuldig te laten zijn. Ik meen dat oprecht, omdat ik heb gemerkt dat wij zelf in de discussie over de werkgelegenheidseffecten wat meer tekst en uitleg hadden mogen geven en meer hadden mogen nuanceren, omdat er misschien verwachtingen zijn gewekt die niet allemaal even hard zijn, gegeven de lange horizon. Dat soort voorzichtige kanttekeningen hadden wij er misschien beter van begin af aan bij moeten plaatsen.

Handelingen I 2013-2014, 33750, nr. 9 - blz. 104

Minister Dijsselbloem:

De heer Reuten zei dat ik heb toegezegd, in de terminologie van het kabinet voortaan onderscheid te maken tussen verruiming van het arbeidsaanbod en werkgelegenheidseffecten. Ik heb toegezegd dat ik de zorgpunten van hem en de heer Postema over het model en de wijze waarop dat wordt gepresenteerd, zal overbrengen aan het CPB. Het kabinet zal de CPB-cijfers blijven presenteren en zal dat altijd genuanceerd doen, met kanttekeningen. Als het effecten zijn op langere termijn, zullen de kanttekeningen uitgebreider zijn. Zo heb ik erover gesproken.


Brondocumenten


Historie