T01609

Toezegging overleg met gemeenten over social return (32.440)



De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Vlietstra en Vos, toe om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die al gedaan wordt en de voorlichting.


Kerngegevens

Nummer T01609
Status voldaan
Datum toezegging 23 oktober 2012
Deadline 1 juli 2013
Verantwoordelijke(n) Minister van Economische Zaken (2012-2017)
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Ir. M.B. Vos (GroenLinks)
Commissie commissie voor Economische Zaken (EZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen gemeenten
social return
Kamerstukken Aanbestedingswet 20.. (32.440)


Uit de stukken

Handelingen I 2012/13, nr. 4 - blz. 37-38:

Minister Verhagen:

(..) Voorzitter. Mevrouw Vos heeft gevraagd waarom ik geen "pas toe of leg uit"-verplichting heb gehanteerd bij het percentage social return. Het Rijk past social return toe sinds medio 2011. Binnen het beleid geldt al een "pas toe of leg uit"-regel. Wat mevrouw Vos vraagt, bestaat al. Volgend jaar wordt dit beleid door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geëvalueerd om te bekijken of het geformuleerde beleid adequaat is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wellicht is mijn opmerking niet geheel juist geweest, maar ik doel juist op bijvoorbeeld de lagere overheden. De minister heeft gezegd dat voor andere aanbestedende diensten dan het Rijk geen streefpercentage moet worden opgenomen, omdat dit afhankelijk van de situatie et cetera aan de aanbestedende overheid moet worden overgelaten.

Minister Verhagen:

Ik heb gezegd dat het Rijk dit toepast, dat ik het goed vind als veel aanbestedende diensten, dus ook de decentrale overheden, sociaal aanbesteden en dat het Rijk voorlichting geeft over de wijze waarop dit het best kan worden gedaan, maar uiteindelijk is het een eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheid. Juist omdat er specifieke omstandigheden kunnen zijn die een andere afweging wenselijk maken, wil ik daar niet in treden. Dit element moet en kan wel in de gemeenteraad naar behoren uitgediscussieerd worden, want de raad gaat uiteindelijk over de wijze waarop de gemeente als opdrachtgever met dit soort elementen omgaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan is de vraag waarom de Tweede Kamer een ander artikel aan het wetsvoorstel heeft toegevoegd om zo veel mogelijk maatschappelijke waarde toe te voegen of te verbinden aan de aanbesteding. Waarom is er niet gekozen voor een streefpercentage onder het beslag van het "pas toe of leg uit"-principe om daarmee de aanbestedingsprocedure zo veel mogelijk op dit sociale aspect te kunnen gebruiken?

Minister Verhagen:

Deze redenering is niet helemaal correct. In het wetsvoorstel dat ik heb ingediend, stond ook dat andere element niet. Op dit punt zeiden we wat het Rijk doet en stelden we een aantal algemene voorwaarden om de toegang, de proportionaliteit et cetera zeker te stellen. Op dit punt legden we die verplichtingen niet op. De Tweede Kamer diende echter een amendement in. Ik ga er niet over welke amendementen zij indient of niet indient. De Eerste Kamer kan mij niet vragen waarom de Tweede Kamer geen amendement heeft ingediend om voor decentrale overheden verplichtingen op te nemen rondom de social return. Het zat niet in het wetsvoorstel. De Tweede Kamer kwam met een ander element, namelijk de maatschappelijke relevantie. De Eerste Kamer kan mij niet verwijten dat de Tweede Kamer geen amendement ingediend heeft over de social return.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt absoluut een punt. De vraag is echter waarom de kans niet is benut om juist op dit punt aanbestedingen te kunnen inzetten, aangezien er wel allerlei elementen worden verbonden aan het aanbesteden, zoals innovatie, duurzaamheid en sociale elementen. We hebben immers in Nederland een behoorlijk groot maatschappelijk probleem op dit gebied. Waarom zetten we aanbestedingen niet ook daarvoor in?

Minister Verhagen:

Dat is de reden waarom wij wel voorlichting geven en het wel aanmoedigen, maar het tegelijkertijd te rigide vinden om wettelijk precies te regelen waaraan een gemeente zou moeten voldoen op dit terrein. We moedigen het wel aan, we geven voorlichting hoe men dit kan doen en we stimuleren het.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Er is wel degelijk in de Tweede Kamer een motie op dit punt ingediend, evenals een amendement. Het amendement heeft het niet gehaald, maar de motie wel. Er is ook een andere motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om decentrale overheden zo ver te krijgen dat zij 30% van hun opdrachten gunnen aan het mkb. Mijn verzoek ligt in het verlengde daarvan, namelijk om decentrale overheden te bewegen, ten minste 5% in te zetten voor het bieden van mogelijkheden aan arbeidsgehandicapten en langdurig werklozen. Ik neem aan dat de minister de eerste motie wel gaat uitvoeren. Als dat niet zo is, hebben we een andere discussie. Ik vraag mij daarom af waarom mijn voorstel niet in dezelfde lijn opgepakt zou kunnen worden.

Minister Verhagen:

Ik heb al gezegd dat het Rijk het stimuleert, maar verplichten is een ander verhaal. Het feit dat dit amendement expliciet verworpen is door de Tweede Kamer, geeft eens temeer aan dat het strijdig zou zijn met de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer als ik het zou verplichten. Ik kom mevrouw Vlietstra tegemoet wat betreft betere voorlichting in het kader van stimuleren, maar kom haar niet tegemoet als het gaat om haar vraag om gemeenten tot een en ander te verplichten. Dat zou namelijk in strijd zijn met een heldere wetgevende uitspraak aan de overzijde.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

De voorlichting en ondersteuning worden al geboden. Ik vind het prima dat de minister die wil intensiveren. Ik heb hem echter gevraagd of hij er zorg voor wil dragen dat decentrale overheden dit punt in hun beleid opnemen. Ik heb daarbij expres dezelfde formulering gebruikt als de formulering om ten minste 30% van de opdrachten aan het mkb te gunnen. Waarom treedt de minister niet in overleg met de decentrale overheden om hen van de noodzaak te overtuigen dit op te nemen in hun beleid? Ik heb het niet over een verplichting die in de wet zou moeten worden genomen, noch in de AMvB, maar wel over bijvoorbeeld uitbreiding van het convenant dat de minister al heeft gesloten met de VNG. Er zijn wellicht ook andere mogelijkheden te bedenken.

Minister Verhagen:

De Eerste Kamer mag mij niet vragen om expliciet tegen de wens van de Tweede Kamer in hier iets te doen. Het amendement waarin dit letterlijk wordt gevraagd, is verworpen. Daarmee heb ik gewoon te maken. Dat is de realiteit. De Eerste Kamer kan mij staatsrechtelijk niet vragen om hier het tegenovergestelde te doen. Zij kan mij wel vragen – die toezegging doe ik – om met gemeenten in overleg te treden op welke wijze er een groter aandeel in het kader van social return gedaan kan worden of in hoeverre er meer dan nu sociale aanbesteding kan plaatsvinden, in lijn met de stimulering die we al doen en de voorlichting. Ik ben best bereid om dat toe te zeggen. Iedere stap bij deze wet heb ik gedaan met niet alleen MKB-Nederland, maar ook met de VNG, juist omdat ik hen erbij wil houden. Ik ben best bereid om met de VNG te gaan praten over de wijze waarop we het aandeel sociaal aanbesteden kunnen vergroten, ook bij decentrale overheden, maar dat is iets anders dan wanneer de Eerste Kamer mij vraagt om te doen wat in het verworpen amendement stond. Daarom keer ik mij in wezen tegen de formulering die mevrouw Vlietstra koppelde aan de motie over de 30%. Dat is het punt. Wij moeten volgens mij ergens daartussenin zien uit te komen.

De voorzitter:

Even een correctie: wij kunnen het u natuurlijk wel vragen, maar u kunt het staatsrechtelijk niet honoreren.

Minister Verhagen:

Precies. Daarin hebt u volkomen gelijk, mijnheer de voorzitter, dank u dat u mij op dit punt corrigeert.


Brondocumenten


Historie