T01240

Toezegging Raadpleging militair deskundigen bij beslissing strafrechtelijk onderzoek (31.487 (R1862))



De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Haubrich, toe dat na alle gevechtssituaties - complexe en niet complexe - altijd militair deskundigen ter plaatse, waaronder de plaatselijk commandant, worden geraadpleegd, voordat een eventuele beslissing tot nader strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie zal worden genomen.


Kerngegevens

Nummer T01240
Status voldaan
Datum toezegging 12 oktober 2010
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA)
Commissie commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO)
commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen openbaar ministerie
Kamerstukken Wijziging Wetboek militair strafrecht inzake opnemen strafuitsluitingsgrond rechtmatig geweldgebruik militairen (31.487 (R1862))


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 20

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "De regering zou ten eerste moeten toezeggen dat bij onderzoek naar een geweldsincident tijdens een gewapende missie, dat heeft plaatsgevonden onder complexe militair operationele omstandigheden, altijd gebruik zal worden gemaakt van een panel van militaire deskundigen en dat het advies van dat panel zal worden afgewacht vooraleer tot strafvervolging van de militair zal worden overgegaan."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 25-26

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Dan kom ik toe aan het panel van militair deskundigen. Ook op dit punt is onvoldoende ingegaan op onze argumenten in eerste termijn. Wij hebben niet gezegd dat er een panel moet komen van extern ingevlogen militair deskundigen die onderzoek gaan doen. Wij hebben juist duidelijk gemaakt dat het voor ons voldoende is als er een status wordt gegeven aan plaatselijk bekende en plaatselijk werkzame militairen, zoals de commandant of de leidinggevend officier, dan wel als zij of mogelijk andere aanwezige militairen kunnen worden betrokken bij het onderzoek. Het mag namelijk niet zo zijn dat het OM, varend op de eigen deskundigheid, hen kan passeren. Wij vinden het daarom van belang dat in complexe militaire situaties – nogmaals, wij vragen dit niet voor ieder geweldsincident – een tussenstap wordt genomen. In dergelijke situaties dient de rust te worden genomen om via een panel van militair deskundigen, die best ter plaatse mogen zitten, het benodigde inzicht te verzamelen in de plaatselijke, feitelijke situatie en in de gevechtshandelingen die hebben plaatsgehad.

De minister zegt dat het Openbaar Ministerie niet zomaar een willekeurig Openbaar Ministerie is. Nee, het betreft het OM in Arnhem dat hierin gespecialiseerd is. Ik heb geprobeerd te betogen dat het een bijna bovenmenselijke klus is om vanuit Arnhem te oordelen over de precieze omstandigheden van een veelheid aan situaties. We hebben immers niet alleen te maken met Uruzgan maar ook met de operatie Atalanta. Het had kunnen gebeuren tijdens de politiemissie in Tsjaad en wie weet komen er nog wel meer van dergelijke missies. Dat betekent dus dat je heel veel vraagt van het OM in Arnhem. Wat is er dan mis met het inschakelen van militair deskundigen ter plaatse? De minister noemde ook de liaison officers. Met permissie: dat zijn juristen die geen feitelijke ervaring ter plaatse hebben. Ik vind het prima dat zij er zijn, maar zij kunnen geen vervanging vormen van een panel van militair deskundigen. Wij willen dus graag overeenstemming over een praktische oplossing. Een panel van militair deskundigen, samengesteld uit ter plaatse aanwezige deskundigen is voor ons voldoende. Wij willen echter wel dat de komst van zo’n panel een gegarandeerde stap vormt in het vooronderzoek, juist om te voorkomen dat het tot een strafrechtelijk onderzoek leidt dat ook op die manier in het personeelsdossier van een militair terechtkomt."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 26-27

Minister Hirsch Ballin: "Ten slotte kom ik bij de vraag naar de deskundigheid. Wat ons op dit punt scheidt, is vooralsnog – ik hoop dat ik mevrouw Haubrich op dat punt kan  overtuigen – de kwestie van het panel. Bij deze beslissingen kan en moet deskundigheid worden aangeboord. Het gaat dan deels om de deskundigheid die aanwezig is in de structuur van de Koninklijke Marechaussee en meer speciaal het team van de Koninklijke Marechaussee ter plaatse dat de gevechtssituaties en dergelijke kent en deels om de deskundigheid die het militair OM heeft. Indien nodig kunnen ook andere deskundigen geraadpleegd worden. Als het de wens van mevrouw Haubrich is om vast te leggen dat deskundigheid wordt benut voorafgaand aan een eventuele beslissing tot nader  strafrechtelijk onderzoek respectievelijk een eventuele vervolgingsbeslissing, is het antwoord: ja. Gaan wij dat in een panel organiseren? Nee, dat zou ik echt niet willen. Dan creëer je namelijk een lichaam dat, ook al heeft dat formeel een adviserende status, een stuk verantwoordelijkheid van het OM overneemt, waardoor er dan een status ontstaat van het advies van het panel voorafgaand aan de vervolgingsbeslissing. Dat zou ook onjuist zijn in het licht van de staatsrechtelijke positie van het Openbaar Ministerie. Tegen deskundigheid zeg ik ″ja″, maar niet door dat in de vorm van een panel te organiseren.

Ik hoop hiermee een bevredigend antwoord te hebben gegeven op het laatste punt en ik hoop dat mevrouw Haubrich tot de conclusie kan komen dat een nadere Kameruitspraak niet nodig is."

Handelingen I 2010-2011, nr. 3 - blz. 27

Mevrouw Haubrich-Gooskens (PvdA): "Begrijp ik het goed dat de minister toezegt dat – daarbij gaat het niet eens meer om complexe situaties maar om alle gevechtssituaties die hebben plaatsgehad – in ieder geval wordt gewaarborgd dat altijd militair deskundigen ter plaatse door het Openbaar Ministerie worden geraadpleegd? Wat ik daar graag aan toegevoegd wil zien, is dat het advies van de operationeel commandant altijd wordt neergelegd voordat het Openbaar Ministerie besluit om wel of niet tot vervolging over te gaan."

Minister Hirsch Ballin: "Ik kan de vragen van mevrouw Haubrich bevestigend  beantwoorden. Het Openbaar Ministerie voorziet zich van kennis over de situatie ter plaatse om het specifieke karakter van de gevechtssituatie waarin de geweldstoepassing heeft plaatsgevonden te beoordelen; het Openbaar Ministerie voorziet zich dus steeds van de beoordeling van de situatie door de commandant."


Brondocumenten


Historie