T00893

Toezegging Passage in invoeringswet WABO (30.844)



De minister zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Meindertsma (PvdA) en Laurier (GL), toe dat zij zal nagaan in hoeverre in de invoeringswet een passage kan worden opgenomen die regelt hoe lang de overgangsfase duurt waarin de mogelijkheid blijft bestaan dat ongelijktijdig afzonderlijke vergunningen kunnen worden aangevraagd. Tevens zegt zij toe, een passage in de uitvoeringswet op te nemen waarin blijkt wanneer, buiten deze overgangsperiode, in hoge uitzondering ongelijktijdig verschillende vergunningen kunnen worden aangevraagd.


Kerngegevens

Nummer T00893
Status voldaan
Datum toezegging 28 oktober 2008
Deadline 1 juli 2009
Verantwoordelijke(n) Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Kamerleden drs. J.P. Laurier (GroenLinks)
M.C. Meindertsma (PvdA)
Commissie commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu / Wonen, Wijken en Integratie (VROM/WWI)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen invoeringswetten
omgevingsvergunningen
overgangsregeling
vergunningen
Kamerstukken Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (30.844)


Uit de stukken

Handelingen I 2008-2009, nr. 5 - blz. 193

(...)

Blz. 199

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Het eerste punt is: coördinatie of integratie. Besluiten gecoördineerd kunnen behandelen en gelijktijdig bekend maken kan veel ergernis en onbegrip voorkomen en kan zonder meer als winst aangemerkt worden. Het bevordert duidelijkheid voor de aanvragende partij, maar ook voor de samenleving.

(...)

Als wij nu juist de gelijktijdigheid van het nemen van besluiten over de afzonderlijke vergunningen als één van de belangrijkste verworvenheden van deze wet zien, verbaast ons het gemak waarmee die ongelijktijdigheid er toch weer insluipt. Of hebben wij dat verkeerd begrepen en wie bepaalt dat dan? Misschien kan de minister nog eens aangeven of wat haar betreft deze ongelijktijdigheid slechts bij hoge uitzondering kan plaatsvinden en aan welke voorwaarden dan voldaan moet worden.

(...)

Het gewenste eindbeeld van één besluit na de afweging van per aanvraag te onderscheiden deelbelangen mag naar ons oordeel nooit leiden tot het afgeven van een integrale vergunning waarbij slechts algemene begrippen, bijvoorbeeld ''in het algemeen maatschappelijk belang'' of ''in het belang van een duurzame leefomgeving'', het enige, niet nader omschreven toetsingskader vormen. Ik hoop dat de minister zal aangeven dat dit door sommigen verwachte eindbeeld naar het rijk der fabelen verwezen kan worden, want de vaagheid en het multi-interpretabele karakter van een dergelijk ongedefinieerd toetsingskader zou volstrekte willekeur in de afhandeling van ook voor derden ingrijpende aanvragen mogelijk maken en de rechtsbescherming voor derde belanghebbenden tot een onaanvaardbaar minimum terugdringen. Bovendien komt het ons voor dat duidelijkheid vooraf, ook al is niet iedereen even blij met de inhoud van die duidelijkheid, snelle besluitvorming bevordert. Wij hopen dat de minister op dit vraagstuk wil ingaan en zal toezeggen dat zij in de invoeringswet daaraan concreet uitwerking zal geven.

Blz. 223

Het gelijktijdig aanvragen van een omgevingsvergunning voor verschillende activiteiten heeft vele voordelen voor het bedrijfsleven. Het maakt de vergunningprocedure gemakkelijker en goedkoper en het zorgt voor één procedure van inspraak en beroep, afstemming van voorschriften enzovoorts. Het is echter aan de aanvrager zelf om te bepalen in welke mate van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Als een bedrijf het handiger vindt, kan een omgevingsvergunning ook in verschillende stappen worden aangevraagd. De wet bevat in dit opzicht de nodige flexibiliteit om voor een project een vergunning op maat aan te vragen. Uit de invoeringsbegeleiding blijkt dat naarmate het bedrijfsleven zich meer bewust is van de mogelijkheden die de Wabo biedt, er een bewuster vergunningmanagement ontstaat. Dit wil zeggen dat de ervaring zal leiden tot meer aanvragen in een keer. Ook bestuursorganen kunnen bijvoorbeeld via het vooroverleg en de leges stimuleren dat activiteiten gelijktijdig worden aangevraagd. Uiteindelijk zal het bedrijfsleven zo veel mogelijk één vergunning aanvragen. Dit vraagt natuurlijk de nodige tijd, maar dit is wel wat wij voor de toekomst beogen. Ook het bedrijfsleven moet zijn procedures en

organisatie veranderen om de aanvragen op een andere manier in te richten.

Blz.. 223

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Een van de motieven van dit wetsvoorstel is de gelijktijdigheid. Gelijktijdigheid is van belang voor de aanvrager, maar ook voor de omgeving, de derde belanghebbenden. In antwoord op mijn vraag in eerste termijn zegt de minister dat de mogelijkheid blijft bestaan dat de ondernemer of burger die een aanvraag indient, dit ongelijktijdig doet. Dan zijn wij toch niet van het probleem af dat op die manier wel toestemming wordt gegeven voor de ene vergunning en niet voor de ander? Daarmee zijn wij ook niet van het probleem af dat het inzicht in de omvang van het project niet op hetzelfde moment ontstaat. Dit lijkt mij niet slim.

Blz. 224

Minister Cramer:

Dit is een terecht punt van mevrouw Meindertsma, maar ik spreek over een overgangssituatie waarin een zekere gewenning optreedt waardoor het bedrijfsleven steeds vaker alles in een zal aanvragen. Het bedrijfsleven is daaraan nog niet gewend in het begin, maar de ervaringen in de pilots leren dat het bedrijfsleven als er eenmaal ervaring is opgedaan, ook achter het eigen loket de zaken geïntegreerder organiseert. Met andere woorden: het doel is wat mevrouw Meindertsma ook beoogt, daartoe is immers de Wabo ontwikkeld, maar in de beginfase zal er af en toe nog in verschillende stappen een vergunning worden aangevraagd.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik ga er dan van uit dat de minister in de invoeringswet regelt hoe lang de periode van die overgangsfase duurt. Ik begrijp dat zij ook van mening is dat dit geen ideale situatie is. Aan de ene kant hebben wij immers te maken met het feit dat bedrijven of burgers het nog niet zo goed weten, aan de andere kant onderkennen wij overal in de wetgeving het berekenende gedrag van burgers en bedrijven. De gedachte zal zijn: ach, als ik nu eerst een vergunning vraag voor de kap van die boom, kan ik later voor de verbouwing van het huis een vergunning aanvragen. Laten wij wel wezen, het kappen van de boom is wellicht niet nodig als in een later stadium de vergunning voor de verbouwing wordt afgewezen. De logica wordt hiermee wel enig geweld aangedaan.

Minister Cramer:

Nogmaals, mevrouw Meindertsma heeft hiermee een terecht punt. Ik zal nagaan in hoeverre ik hierover een passage kan doen opnemen in de invoeringswet.

Blz. 248

De heer Laurier (GL):

Over twee thema's is naar aanleiding van de beantwoording van de minister bij ons wel een grote zorg ontstaan. Daarbij gaat het vooral om de mogelijkheid van de ongelijktijdigheid van verschillende aanvragen en het opknippen van aanvragen en de precieze consequenties daarvan. Zou dat bijvoorbeeld ook kunnen betekenen dat complexe, uitgebreide aanvragen zo gesplitst kunnen worden in een serie eenvoudige aanvragen en, zo ja, wat zijn dan de consequenties voor de belanghebbenden in het geheel? Ik zou daar toch graag wat meer duidelijkheid over willen hebben. Het zou naar de mening van mijn fractie veel consequenter zijn om daarin de wat minder vrije keuze van de aanvrager te leggen als je gaat voor gelijktijdigheid. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.

Blz. 249

Minister Cramer:

In de eerste plaats de vraag die zij heeft gesteld over het ongelijktijdig afgeven van verschillende vergunningen. De heer Laurier heeft hierover ook gesproken. De vraag is of dit alleen voor de overgangsfase geldt. Hoe zit het met de gelijktijdigheid van de indiening en het verlenen van de totaalvergunning? Ik heb in eerste termijn gezegd dat het uitgangspunt in principe het streven naar gelijktijdigheid is. Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Meindertsma heb ik echter toegezegd dat ik een passage over deze problematiek zal opnemen in de invoeringswet. In bepaalde gevallen kan het namelijk de uitdrukkelijke wens van een bedrijf zijn om het toch in tweeën te knippen. Ik kom hierop terug in de toegezegde passage. Ik zal dit daarin verder specificeren.

Blz. 249

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

De minister zegt dat zij in de invoeringswet aandacht zal besteden aan de gelijktijdigheid-ongelijktijdigheid. Dat lijkt mij voortreffelijk. Zij voegde daaraan echter toe: het kan zijn dat bedrijven graag willen dat die ongelijktijdigheid plaatsvindt. Dit nu lijkt mij enigszins in strijd in de wet zoals wij die nu aannemen en waarvan - naar ik veronderstel - de belangrijkste winst is: het ene besluit, dus het harmoniseren van de verschillende onderdelen van de vergunning. Anders kan gebeuren waarvoor de heer Laurier al waarschuwde, namelijk dat men uit berekening kiest voor ongelijktijdigheid. Ik vraag de minister om hiernaar te kijken bij de formulering van de invoeringswet. Het gaat niet alleen om het belang van de aanvrager, maar ook om het belang van de derde belanghebbende.

Blz. 250

Minister Cramer:

Ik zal op het eerste punt van mevrouw Meindertsma terugkomen door in de toezegde passage te verwoorden welke mogelijkheid er in hoge uitzondering is. Ik kom hierop terug en mevrouw Meindertsma kan hierop dan ingaan, want dit wordt vanzelfsprekend in de Kamer besproken. 


Brondocumenten


Historie