Dit wetsvoorstel vervangt de Wet op de Jeugdhulpverlening en biedt, als daarop geen aanspraak bestaat in gevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen, uniforme toegang tot verschillende vormen van jeugdzorg. Het voorstel regelt de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van die jeugdzorg.

Met dit voorstel wordt ook de toegang tot andere jeugdzorg, zoals de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jeugdigen (jeugd-GGZ), de zorg voor verstandelijk gehandicapten met opgroei- en opvoedingsproblemen en tot de civielrechtelijke plaatsing in justitiële jeugdinrichtingen geregeld. De aard, inhoud en omvang van deze aanspraak zullen bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden aangegeven.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 24 juni 2003 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.

De plenaire behandeling in de Eerste Kamer vond plaats op 5 en 6 april 2004. Het voorstel is op 20 april 2004 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. De fractie van de VVD stemde tegen. Tijdens de plenaire behandeling is de Motie-Soutendijk-van Appeldoorn (CDA) c.s. inzake rapportage met betrekking tot verschillende aspecten van de werking van de Wet op de Jeugdzorg (EK 28.168, F) ingediend. De motie is op 20 april 2004 na stemming bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen.

De Eerste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 25 april 2006 besloten een gesprek met de Jeugdzorgbrigade te houden. Dat gesprek vond plaats op 31 oktober 2006. In het gesprek werden de eerstePDF-document, de tweedePDF-document en de eindrapportagePDF-document van deze brigade besproken.


Kerngegevens

ingediend

18 december 2001

titel

Regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister van Justitie

inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld;
  • 2. 
    Artikel 78, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Bij koninklijk besluit kan een later tijdstip worden bepaald, indien de beschikbare plaatsruimte in de desbetreffende justitiële jeugdinrichtingen zulks noodzakelijk maakt;
  • 3. 
    Tot het tijdstip waarop artikel 78, onderdeel D, in werking treedt, is plaatsing van een jeugdige als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, slechts mogelijk indien de stichting een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat de jeugdige op die plaatsing is aangewezen;
  • 4. 
    Tot het tijdstip, bedoeld in het derde lid, luidt artikel 5, tweede lid, onder d, als volgt:
  • d. 
    jeugdzorg te verlenen door een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in het derde lid;
  • 5. 
    Voor de toepassing van artikel 10 en van artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt tot het tijdstip, bedoeld in het derde lid, een besluit als bedoeld in het derde lid gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 6, eerste lid;
  • 6. 
    Tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, is artikel 10, eerste lid, onder g, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in het derde lid.

Documenten

21