Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2004/0001(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0409/2005

Ingediende teksten :

A6-0409/2005

Debatten :

PV 14/02/2006 - 12
PV 14/02/2006 - 14
CRE 14/02/2006 - 12
CRE 14/02/2006 - 14

Stemmingen :

PV 16/02/2006 - 6.1
CRE 16/02/2006 - 6.1
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0061

Aangenomen teksten
PDF 681kWORD 310k
Donderdag 16 februari 2006 - Straatsburg
Diensten op de interne markt ***I
P6_TA(2006)0061A6-0409/2005
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (COM(2004)0002 – C5-0069/2004 – 2004/0001(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0002)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 47, lid 2, artikelen 55 en 71 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0069/2004),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie cultuur en onderwijs, de Commissie juridische zaken, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A6-0409/2005),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 februari 2006 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2006/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt
P6_TC1-COD(2004)0001

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, artikel 55, artikel 71 en artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De Europese Unie streeft naar steeds nauwere banden tussen de Europese staten en volkeren en naar economische en sociale vooruitgang. Overeenkomstig artikel 14, lid 2, van het Verdrag omvat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging gewaarborgd zijn. De opheffing van de belemmeringen die de ontwikkeling van dienstenactiviteiten tussen de lidstaten in de weg staan, is een essentieel middel om de integratie van de Europese volkeren te versterken en een evenwichtige en duurzame economische en sociale vooruitgang te bevorderen. Bij het opheffen van dergelijke belemmeringen is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van dienstenactiviteiten bijdraagt tot de uitvoering van de in artikel 2 van het Verdrag vastgelegde taak met betrekking tot de bevordering van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteit binnen de Gemeenschap, een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale bescherming, gelijkheid van mannen en vrouwen, duurzame en non-inflatoire groei, een hoge graad van concurrentievermogen en convergentie van economische prestaties, een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, de verhoging van de levensstandaard en de kwaliteit van het bestaan, alsmede de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de lidstaten.

(2)  Een concurrerende dienstenmarkt is van vitaal belang voor de bevordering van economische groei en werkgelegenheid in de EU. Thans verhinderen een groot aantal belemmeringen in de interne markt vele dienstverrichtende bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), hun activiteiten uit te breiden over de nationale grenzen en ten volle profijt te trekken van de interne markt. Dit verzwakt het wereldwijde concurrentievermogen van dienstverrichters uit de Unie. Een vrije markt met verplichtingen voor de lidstaten om beperkingen op de grensoverschrijdende verrichting van diensten op te heffen, gepaard gaande met een grotere doorzichtigheid en verhoogde informatie-eisen, zou voor de consument een grotere keuze en betere diensten tegen lagere prijzen betekenen.

(3)  In het verslag over de toestand van de interne markt voor diensten(4) van de Commissie is de inventaris opgemaakt van een groot aantal belemmeringen die de ontwikkeling van het dienstenverkeer tussen de lidstaten verhinderen of afremmen, met name KMO's, die op het gebied van diensten een belangrijke positie innemen. Het verslag concludeert dat er tien jaar nadat de interne markt voltooid had moeten zijn, nog steeds een diepe kloof gaapt tussen de visie van een geïntegreerde economie voor de Europese Unie en de realiteit voor de Europese burgers en dienstverrichters. De beschreven belemmeringen hebben negatieve gevolgen voor allerlei dienstenactiviteiten en alle stadia van de activiteit van de dienstverrichter. Zij hebben veel gemeenschappelijke kenmerken, waaronder met name het feit dat zij vaak het gevolg zijn van een omslachtige administratie, rechtsonzekerheid bij grensoverschrijdende activiteiten en een gebrek aan wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.

(4)  Daar diensten de motor van de economische groei zijn en in de meeste lidstaten goed zijn voor 70% van het BNP en van de werkgelegenheid, heeft deze versnippering van de interne markt negatieve gevolgen voor de gehele Europese economie, met name voor de concurrentiekracht van KMO's en het verkeer van werknemers en blokkeert zij de toegang van de consumenten tot een ruimer dienstenaanbod tegen concurrerende prijzen. Onderstreept moet worden dat de dienstensector een sector is die van cruciaal belang is voor met name de werkgelegenheid van vrouwen, en dat deze daarom in sterke mate kunnen profiteren van de nieuwe kansen die door de voltooiing van de interne markt voor diensten geboden worden. Het Europees Parlement en de Raad hebben erop gewezen dat het wegnemen van de juridische belemmeringen voor de totstandbrenging van een ware interne markt een prioriteit is voor de verwezenlijking van het doel van de Europese Raad van Lissabon om de werkgelegenheid en de sociale cohesie te verbeteren en te komen tot een duurzame economische groei om van de Europese Unie tegen 2010 de meest concurrerende, werkscheppende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. De opheffing van deze belemmeringen, waarbij het hoge niveau van het Europese sociale model gewaarborgd moet blijven, is dus een fundamentele voorwaarde voor het overwinnen van de moeilijkheden waarmee we worden geconfronteerd bij de uitvoering van de Strategie van Lissabon en voor de heropleving van de Europese economie, vooral wat de werkgelegenheid en de investeringen betreft. Het is echter van belang een enkele interne markt voor diensten te verwezenlijken en een evenwicht te vinden tussen openstelling van de markt, openbare dienstverlening en sociale en consumentenrechten.

(5)  In het bijzonder na de toetreding van tien nieuwe lidstaten worden ondernemers die diensten in een andere lidstaat willen verrichten met duidelijke hindernissen geconfronteerd.

(6)  De belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaten en voor het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten moeten derhalve worden verwijderd en de afnemers en verrichters van diensten moeten de nodige rechtszekerheid hebben om deze beide fundamentele vrijheden van het Verdrag daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Aangezien de belemmeringen voor de interne dienstenmarkt niet alleen gevolgen hebben voor marktdeelnemers die zich in een andere lidstaat willen vestigen, maar ook voor hen die in een andere lidstaat diensten verrichten zonder zich daar te vestigen, moeten dienstverrichters hun dienstenactiviteiten in de interne markt kunnen uitbreiden door zich in een lidstaat te vestigen of door gebruik te maken van het vrije verkeer van diensten. De dienstverrichters moeten tussen deze twee vrijheden kunnen kiezen op grond van hun groeistrategie in elke lidstaat.

(7)  Rechtstreekse toepassing van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag volstaat niet om deze belemmeringen op te heffen, enerzijds omdat een behandeling per geval via inbreukprocedures tegen de betrokken lidstaten, met name na de uitbreiding, uiterst ingewikkeld zou zijn voor de nationale en communautaire instellingen, en anderzijds omdat vele belemmeringen alleen kunnen worden opgeheven indien de nationale wetgevingen eerst, onder meer met het oog op administratieve samenwerking, zijn gecoördineerd. Zoals het Europees Parlement en de Raad hebben erkend, kan een communautair wetgevingsinstrument een ware interne dienstenmarkt tot stand brengen.

(8)  Deze richtlijn stelt een algemeen rechtskader voor een grote verscheidenheid van diensten vast en houdt daarbij rekening met de bijzondere kenmerken van de verschillende activiteiten of beroepen en van de wijze waarop deze zijn geregeld. Dit kader stoelt op een dynamische en selectieve aanpak waarbij allereerst belemmeringen die snel kunnen worden verwijderd, uit de weg worden geruimd en waarbij voor de andere belemmeringen een aanvang wordt gemaakt met een aanvullend proces van evaluatie, raadpleging en harmonisatie met betrekking tot specifieke vraagstukken. Dit proces moet leiden tot de geleidelijke en gecoördineerde modernisering van de nationale wetgeving voor diensten, die van essentieel belang is voor de verwezenlijking van een ware interne dienstenmarkt tegen 2010. Er dient te worden gezorgd voor een evenwichtige combinatie van maatregelen inzake doelgerichte harmonisatie, administratieve samenwerking, de vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn en de stimulering van de opstelling van gedragscodes over bepaalde vraagstukken. Deze coördinatie van de nationale wetgevingen dient een hoge mate van juridische integratie op communautair vlak te waarborgen en een hoog beschermingsniveau voor de doelstellingen van algemeen belang, zoals met name de bescherming van consumenten, het milieu, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, en de naleving van het arbeidsrecht, dat onmisbaar is voor het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten.

(9)  De bepalingen van deze richtlijn betreffende de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten dienen van toepassing te zijn voor zover de betrokken activiteiten voor concurrentie opengesteld zijn. Zij verplichten de lidstaten dus niet diensten van algemeen economisch belang te liberaliseren of openbare inrichtingen die dergelijke diensten aanbieden te privatiseren dan wel bestaande monopolies voor andere activiteiten of bepaalde distributiediensten op te heffen.

(10)  Deze richtlijn laat de activiteiten van de lidstaten om in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving, culturele en linguïstische verscheidenheid en pluralisme van de media te beschermen of te bevorderen alsmede de financiering ervan, onverlet.

(11)  Het is van even groot belang dat deze richtlijn communautaire initiatieven op basis van artikel 137 van het Verdrag, met het oog op het bereiken van de doelstellingen van artikel 136 inzake de bevordering van de werkgelegenheid en verbeterde levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, naleeft.

(12)  Gezien het feit dat het Verdrag voorziet in specifieke rechtsgrondslagen voor aangelegenheden op het gebied van arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht, en om te waarborgen dat deze richtlijn geen gevolgen heeft voor deze aangelegenheden, mag deze richtlijn niet van toepassing zijn op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht.

(13)  Deze richtlijn heeft geen betrekking op voorwaarden die de toegang tot publieke fondsen van bepaalde dienstverrichters regelen. Dergelijke voorwaarden zijn namelijk die waaronder dienstverrichters recht hebben op publieke financiering, zoals specifieke contractuele voorwaarden, en met name kwaliteitsnormen waaraan voldaan moet worden als voorwaarde voor de toekenning van publieke fondsen, bijvoorbeeld sociale diensten.

(14)  Deze richtlijn, en met name de bepalingen betreffende vergunningenstelsels en de territoriale reikwijdte van een vergunning, laat de verdeling voor regionale of plaatselijke bevoegdheden binnen de lidstaten, met inbegrip van regionaal en lokaal zelfbestuur en het gebruik van officiële talen, onverlet.

(15)  De belangrijke rol van beroepsorden, beroepsverenigingen en de sociale partners bij de reglementering van dienstenactiviteiten en de opstelling van beroepsregels dient te worden erkend, mits zij de ontwikkeling van concurrentie tussen de marktdeelnemers niet belemmeren.

(16)  Het verrichten van diensten van maatschappelijk welzijn zijn een verantwoordelijkheid van de staat - op nationaal, regionaal en lokaal niveau - op sociaal gebied. Zij zijn een uiting van de beginselen van sociale samenhang en solidariteit, wat onder meer blijkt uit het feit dat zij bedoeld zijn om personen bij te staan die in behoeftige omstandigheden verkeren als gevolg van een ontoereikend gezinsinkomen, totale of gedeeltelijke onzelfstandigheid of het gevaar van marginalisering. Deze diensten zijn vaak volledig zonder winstoogmerk en de bijstand die zij verstrekken staat los van enige economische tegenprestaties.

(17)  Deze richtlijn heeft geen betrekking op de financiering van sociale huisvesting en de steunregelingen daarvoor, en laat de criteria en voorwaarden die lidstaten vaststellen om ervoor te zorgen dat diensten van sociale huisvesting het algemeen belang en de sociale samenhang doeltreffend dient, onverlet.

(18)  De bepalingen van deze richtlijn gelden niet voor diensten voor kinderzorg en gezinsdiensten ten behoeve van de steunverlening aan gezinnen en jongeren, en evenmin voor diensten op het gebied van vorming en cultuur, die in de regel doelstellingen van maatschappelijk welzijn beogen.

(19)  Deze richtlijn moet zo worden geïnterpreteerd dat de uitoefening van de door de lidstaten en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten met de fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, in overeenstemming gebracht worden. Deze grondrechten omvatten onder meer het recht om vakbondsactie te voeren. Deze richtlijn moet zo worden geïnterpreteerd dat deze grondrechten en fundamentele vrijheden volledige uitwerking krijgen.

(20)  Deze richtlijn sluit aan bij de andere lopende initiatieven van de Gemeenschap op het gebied van diensten, met name die betreffende de concurrentiepositie van bedrijfsgerelateerde diensten, de veiligheid van consumentendiensten(5) en de werkzaamheden in verband met de mobiliteit van patiënten en de ontwikkeling van de gezondheidszorg in de Gemeenschap. Zij is ook in overeenstemming met de lopende initiatieven op het gebied van de interne markt, zoals het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoopbevordering in de interne markt(6), of de initiatieven betreffende consumentenbescherming, zoals Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ("Richtlijn oneerlijke handelspraktijken") (7) en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming ("verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming")(8).

(21)  Deze richtlijn is niet van toepassing op diensten van algemeen belang die door de lidstaten in uitvoering van hun op de bescherming van het algemeen belang gerichte verplichtingen, worden verricht of zijn gedefinieerd. Deze activiteiten vallen niet onder de definitie van artikel 50 van het Verdrag en vallen derhalve evenmin onder de werkingssfeer van onderhavige richtlijn. De bepalingen van deze richtlijn zijn slechts in zoverre van toepassing als de activiteiten in kwestie openstaan voor concurrentie, en eisen niet van de lidstaten diensten van algemeen belang te liberaliseren, bestaande overheidsorganen te privatiseren of bestaande monopolies, zoals loterijen of bepaalde distributiediensten, af te schaffen. Ten aanzien van de diensten van algemeen belang is deze richtlijn alleen van toepassing op diensten van algemeen economisch belang, d.w.z. diensten die overeenstemmen met een economische activiteit en openstaan voor concurrentie. Evenmin is deze richtlijn van invloed op de financiering van diensten van algemeen economisch belang en heeft zij geen betrekking op de steun die door de lidstaten wordt verleend, met name op sociaal gebied, overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I van het Verdrag.

(22)  Uitsluitingen van de werkingssfeer zijn niet alleen van toepassing op zaken die specifiek in die richtlijnen aan de orde komen, maar ook op die waarvoor de lidstaten in die richtlijnen de mogelijkheid wordt gelaten bepaalde maatregelen op nationaal niveau te nemen.

(23)  Financiële diensten dienen van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten, omdat hiervoor een specifiek actieplan is opgesteld, dat evenals deze richtlijn tot doel heeft een ware interne markt voor diensten tot stand te brengen. Deze uitsluiting dient betrekking te hebben op alle bankdiensten, op diensten op het gebied van kredietverlening, verzekering en herverzekering, individuele pensioenen, beleggingen, betalingen, beleggingsadviezen en in het algemeen op diensten die zijn opgenomen in bijlage I van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 over de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen(9).

(24)  Aangezien in 2002 een pakket maatregelen betreffende elektronische-communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten is aangenomen, dat een regelgevingskader vaststelt om de toegang tot deze activiteiten binnen de interne markt te vergemakkelijken, met name door de afschaffing van de meeste regelingen voor individuele machtiging, moeten de vraagstukken die bij de genoemde maatregelen worden geregeld van de werkingssfeer van deze richtlijn worden uitgesloten.

(25)  De specifieke eisen die lidstaten stellen aan de vestiging van uitzendbedrijven betekenen dat deze diensten in dit stadium niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn mogen vallen. De voorschriften voor vestiging in deze sector moeten daarom volledig geharmoniseerd worden om een wettelijk kader voor de totstandbrenging van de interne markt in deze sector vast te stellen.

(26)  De specifieke eisen die lidstaten stellen aan de vestiging van veiligheidsdiensten betekenen dat deze diensten in dit stadium niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn mogen vallen. De voorschriften voor vestiging in deze sector moeten daarom volledig geharmoniseerd worden om een wettelijk kader voor de totstandbrenging van de interne markt in deze sector vast te stellen.

(27)  De uitsluiting van de gezondheidszorg geldt voor medische en farmaceutische diensten die gezondheidswerkers aan patiënten verlenen om hun gezondheid te beoordelen, te bewaren of te herstellen, voorzover deze activiteiten in de lidstaat waar de diensten worden verricht voorbehouden zijn aan een gereglementeerd beroep.

(28)  Deze richtlijn laat de terugbetaling van de kosten van gezondheidszorg die wordt verstrekt in een andere lidstaat dan die waar de ontvanger van de zorg verblijft, onverlet. Het Hof van Justitie heeft zich bij meerdere gelegenheden hierover uitgesproken en de rechten van de patiënt erkend. Het is van belang deze kwestie in een ander communautair wetgevingsinstrument te behandelen om meer rechtszekerheid en duidelijkheid te scheppen.

(29)  De audiovisuele diensten, wat ook de wijze van doorgifte is, met name de televisieomroepdiensten zoals omschreven in Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(10), de radio-omroepdiensten, de filmdiensten en de diensten van maatschappijen voor collectief beheer van intellectuele-eigendomsrechten dienen eveneens te worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn. Deze diensten spelen immers een cruciale rol voor de vorming van de Europese culturele identiteiten en publieke opinies. De instandhouding en de bevordering van de culturele verscheidenheid en het pluralisme vergen bijzondere maatregelen, rekening houdend met de specifieke regionale en nationale situaties. Bovendien dient de Gemeenschap rekening te houden met de culturele aspecten bij haar optreden uit hoofde van de bepalingen van het Verdrag, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen. Met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en het Gemeenschaprecht, met name de mededingingsregels, dient bij de steun voor audiovisuele diensten rekening te worden gehouden met overwegingen van culturele en sociale aard die de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn ongepast maakt.

(30)  Gokactiviteiten, inclusief loterijen en weddenschappen, dienen vanwege het specifieke karakter van deze activiteiten die voor de lidstaten aanleiding zijn tot het toepassen van maatregelen betreffende de openbare orde en de bescherming van de consument, van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten. Dit specifieke karakter wordt niet in vraag gesteld door de communautaire rechtspraak, die de nationale rechtbanken alleen verplicht een gedegen onderzoek te houden van de redenen van algemeen belang die de afwijkingen op de vrijheid van dienstverrichting of van vestiging kunnen rechtvaardigen. Gezien het feit dat er bovendien aanzienlijke verschillen bestaan tussen de heffingen op kansspelen en dat deze verschillen ten minste gedeeltelijk verband houden met de verschillen tussen de lidstaten aangaande de eisen met betrekking tot de bescherming van de openbare orde, is het absoluut onmogelijk een billijke grensoverschrijdende concurrentiesituatie tussen actoren in de kansspelenindustrie tot stand te brengen zonder tegelijkertijd of voorafgaand de vraagstukken van belastingscoherentie tussen de lidstaten aan te pakken, een kwestie die deze richtlijn niet behandelt en geen onderdeel is van zijn werkingssfeer.

(31)  Deze richtlijn is niet van toepassing op de activiteiten van leden van beroepsgroepen die permanent of tijdelijk, direct of specifiek gelieerd zijn aan de uitoefening van het openbaar gezag, met name activiteiten in verband met het opmaken van authentieke akten en certificeringen door openbare ambtenaren.

(32)  Daar het Verdrag een specifieke rechtsgrondslag verschaft op belastinggebied en voor de reeds aangenomen communautaire besluiten op dit gebied, dienen belastingen van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten.

(33)  Vervoersdiensten, met inbegrip van stadsvervoer, havendiensten, taxi's en ambulances, moeten van de werkingssfeer van deze richtlijn worden uitgesloten. Geldvervoer en lijkenvervoer dienen onder de werkingssfeer van deze richtlijn te vallen gezien het feit dat zich op deze gebieden in de interne markt problemen hebben voorgedaan.

(34)  Het strafrecht moet niet onder deze richtlijn vallen. Strafrechterlijke regels mogen echter niet worden misbruikt teneinde de regels die in deze richtlijn worden vastgelegd te omzeilen.

(35)  Niet-commerciële amateursportactiviteiten hebben aanzienlijk sociaal belang. Er worden vaak volledig sociale of recreatieve doelstellingen mee nagestreefd. Bijgevolg mogen zij niet als economische activiteiten in de zin van het Gemeenschapsrecht worden beschouwd en vallen zij buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

(36)  De huidige richtlijn heeft uitsluitend van toepassing te zijn wanneer er geen specifieke communautaire bepalingen zijn ter regeling van bijzondere aspecten van de toegang tot en de uitoefening van een dienstverrichting op specifieke gebieden of voor specifieke beroepen.

(37)  Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de artikelen 49 en volgende van het Verdrag bestrijkt het begrip dienst elke economische activiteit die gewoonlijk tegen vergoeding wordt verricht. De betaling van een bijdrage door afnemers om een bepaalde bijdrage te leveren aan de exploitatiekosten van een systeem vormt op zichzelf geen vergoeding omdat de dienst nog steeds in essentie met behulp van openbare middelen wordt gefinancierd.

(38)  Een dienst betreft elke economische activiteit die gewoonlijk tegen een vergoeding wordt verricht. Bij activiteiten die de overheid of een regionale of lokale autoriteit in het kader van hun verplichtingen op het gebied van sociaal, cultureel, opvoedkundig en justitieel gebied, zoals cursussen die in het kader van het nationale onderwijssysteem worden gegeven in openbare of private onderwijsinstellingen of het beheer van socialezekerheidstelsels die geen economische activiteit uitmaken, zonder economische tegenprestatie verricht, is er geen sprake van een vergoeding. Deze activiteiten vallen daarom niet onder de definitie van "dienst" en behoren dus niet tot de werkingssfeer van deze richtlijn.

(39)  Deze richtlijn betreft niet de toepassing van de artikelen 28 tot en met 30 van het Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen. Bij de beperkingen die uit hoofde van de vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn verboden zijn, gaat het om eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten en niet om eisen ten aanzien van de goederen zelf.

(40)  Het begrip dienstverrichter dekt elke natuurlijke persoon die onderdaan van een lidstaat is en elke rechtspersoon die een dienstenactiviteit uitoefent en zich daarbij op de vrijheid van vestiging of op het vrije verkeer van diensten beroept. Het begrip dienstverrichter dekt dus niet alleen gevallen waarin de dienst in het kader van het vrije verkeer van diensten grensoverschrijdend wordt verricht, maar ook die waarin een marktdeelnemer zich in een lidstaat vestigt om er dienstenactiviteiten te ontplooien. Overigens omvat het begrip dienstverrichter niet de filialen van vennootschappen uit derde landen op het grondgebied van een lidstaat, want de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten overeenkomstig artikel 48 van het Verdrag gelden alleen voor vennootschappen die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben.

(41)  De plaats waar een dienstverrichter is gevestigd moet worden vastgesteld in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, volgens welke het begrip vestiging de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit inhoudt door middel van een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd. Aan dit vereiste is tevens voldaan indien een onderneming is opgericht voor een bepaalde duur of indien deze onderneming het gebouw of de installatie met behulp waarvan zij haar activiteit uitoefent, huurt. Overeenkomstig deze definitie, die de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit vereist op de plaats van vestiging van de dienstverrichter, vormt een postbus alleen geen vestiging. In gevallen waarin een dienstverrichter meerdere plaatsen van vestiging heeft, is het van belang te bepalen vanuit welke vestiging de daadwerkelijke betreffende dienst wordt verricht. In gevallen waarin het moeilijk is te bepalen vanuit welke van meerdere vestigingen een bepaalde dienst wordt verricht, is het de vestiging waar de dienstverrichter het centrum van zijn activiteiten met betrekking tot deze specifieke dienst heeft.

(42)  Wanneer een marktdeelnemer zich naar een andere lidstaat verplaatst om er een dienstenactiviteit te verrichten, moet, naar gelang van het tijdelijke karakter van zijn activiteit, onderscheid worden gemaakt tussen gevallen die met de vrijheid van vestiging verband houden en gevallen die onder het vrije verkeer van diensten vallen. Volgens de rechtspraak van het Hof moet het tijdelijke karakter van de activiteiten niet alleen aan de hand van de duur van de dienst worden beoordeeld, maar ook aan de hand van de frequentie, periodiciteit of continuïteit ervan. Het tijdelijk karakter van de dienst dient hoe dan ook niet uit te sluiten dat een dienstverrichter zich in de lidstaat van bestemming voorziet van een bepaalde infrastructuur (waaronder een kantoor of kabinet) wanneer die infrastructuur nodig is om de dienst te verrichten.

(43)  Het begrip vergunningstelsel duidt in eerste instantie op de administratieve procedures voor de verlening van vergunningen, licenties, erkenningen of concessies, maar ook op de verplichting zich voor de uitoefening van een activiteit in te schrijven bij een beroepsorde of in een register, op een rol of in een databank, erkend te zijn door een instantie of een beroepskaart aan te vragen. Een vergunning hoeft niet te zijn gebaseerd op een formeel besluit, maar kan ook stilzwijgend worden verleend, doordat bijvoorbeeld niets van de bevoegde instantie wordt vernomen of de betrokkene moet wachten op een bevestiging dat zijn verklaring is ontvangen voordat hij zijn activiteit kan aanvatten of legaal kan verrichten.

(44)  De voorschriften in verband met administratieve procedures zijn niet gericht op een harmonisatie van administratieve procedures maar op het wegnemen van te belastende vergunningssystemen, -procedures en -formaliteiten, die de vrijheid van vestiging en de daaruit voortvloeiende oprichting van nieuwe dienstverlenende ondernemingen hinderen.

(45)  De complexiteit en de lange duur van de administratieve procedures en de met die procedures samenhangende rechtsonzekerheid zijn een fundamenteel probleem van met name KMO's bij de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten. In navolging van bepaalde initiatieven voor administratieve modernisering en goede werkwijzen op communautair of nationaal niveau moeten dan ook beginselen voor administratieve vereenvoudiging worden vastgesteld, met name door de gecoördineerde invoering van een één-loket-systeem op communautair niveau en beperking van de vergunningplicht tot gevallen waarin het niet anders kan. Deze modernisering, die geen afbreuk doet aan de eis dat de informatie over de marktdeelnemers transparant en actueel moet zijn, moet een eind maken aan de achterstanden, de kosten en het ontmoedigende effect die het gevolg zijn van bijvoorbeeld overbodige of onnodig ingewikkelde of dure handelingen, het twee keer moeten verrichten van dezelfde handelingen, vormvoorschriften inzake de indiening van documenten, de discretionaire bevoegdheid van de bevoegde instanties, onbepaalde of te lange termijnen, een beperkte geldigheidsduur van de verleende vergunning of onevenredige kosten en sancties. Het ontmoedigend effect van dergelijke praktijken is bijzonder groot voor dienstverrichters die activiteiten in andere lidstaten willen ontplooien en noopt op de uitgebreide interne markt van vijfentwintig lidstaten tot gecoördineerde modernisering.

(46)  Lidstaten voeren waar nodig geharmoniseerde Europese formulieren in, die zullen fungeren als een equivalent van certificaten, getuigschriften en andere documenten in verband met de vestiging.

(47)  Om de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten op de interne markt te vergemakkelijken, moeten alle lidstaten ernaar streven hun administratie te vereenvoudigen en moeten bepalingen worden vastgesteld betreffende met name de één-loketvoorzieningen, het recht op informatie, elektronische procedures en een kader voor de vergunningstelsels. Op nationaal niveau kan daarnaast bijvoorbeeld het aantal procedures en formaliteiten voor de dienstenactiviteiten worden beperkt, door na te gaan of zij werkelijk nodig zijn om een doelstelling van algemeen belang te bereiken en elkaar qua inhoud of doel niet overlappen.

(48)  Met het oog op de administratieve vereenvoudiging mogen geen algemene vormvoorschriften worden gehanteerd, zoals de eis een origineel document, een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift of een voor eensluidend gewaarmerkte vertaling voor te leggen, behalve wanneer dat om een dwingende reden van algemeen belang, zoals de bescherming van werknemers, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu, de bescherming van consumenten of het onderwijs gerechtvaardigd is. Ook moet worden gewaarborgd dat een vergunning op het gehele nationale grondgebied toegang geeft tot een dienstenactiviteit, of tot de uitoefening ervan, tenzij een specifieke vergunning voor elke vestiging, bijvoorbeeld voor elke vestiging van een supermarkt of een vergunning die zich tot een specifiek deel van het nationale grondgebied beperkt, om een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is.

(49)  Het begrip dwingende redenen van algemeen belang, waarnaar in een aantal bepalingen van deze richtlijn wordt verwezen, is gaandeweg ontwikkeld door het Hof van Justitie in zijn rechtspraak betreffende de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, en kan zich nog verder ontwikkelen. Dit begrip omvat tenminste de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, als bedoeld in de artikelen 46 en 55 van het Verdrag, maatschappelijke ordehandhaving, doelstellingen van sociaal beleid, bescherming van afnemers van diensten, met inbegrip van de veiligheid van patiënten, consumentenbescherming, bescherming van werknemers, met inbegrip van de sociale bescherming van werknemers, handhaving van het financieel evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, handhaving van evenwichtige medische en ziekenhuisdiensten die voor eenieder toegankelijk zijn, voorkoming van fraude, cohesie van het belastingstelsel, voorkoming van oneerlijke concurrentie, bescherming van de goede reputatie van de nationale financiële sector, bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van stedelijke en rurale ruimtelijke ordening, bescherming van schuldeisers, waarborging van een deugdelijke justitiële administratie, verkeersveiligheid, bescherming van intellectueel eigendom, culturele beleidsdoelen, met inbegrip van het waarborgen binnen de audiovisuele sector van de vrijheid van meningsuiting van de verschillende maatschappelijke stromingen (in het bijzonder op sociaal, cultureel, religieus en filosofisch gebied), behoud van de diversiteit van de pers en beleid ter bevordering van de nationale taal, het behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en veterinair beleid.

(50)  Er dient te worden voorzien in één loket om ervoor te zorgen dat elke dienstverrichter bij één contactpunt alle procedures en formaliteiten kan afwikkelen. Hoeveel van deze loketten er in elke lidstaat zijn, hangt af van de regionale of plaatselijke bevoegdheden of de betrokken activiteiten. De instelling van dit ene loket heeft geen invloed op de bevoegdheidsverdeling tussen de instanties in elke lidstaat. Als verscheidene instanties op regionaal of plaatselijk niveau bevoegd zijn, kan een van hen als het ene loket fungeren en met de andere instanties overleg plegen. De loketten hoeven geen overheidsinstanties te zijn; een lidstaat kan deze taak ook toewijzen aan een kamer van koophandel, een beroepsorde of een particuliere organisatie. Een belangrijke rol van het ene loket is het verlenen van bijstand aan de dienstverrichters, hetzij als bevoegde instantie die de nodige documenten kan afgeven voor de toegang tot een dienstenactiviteit, hetzij als tussenschakel tussen de dienstverrichter en deze bevoegde instanties. In haar aanbeveling van 22 april 1997 betreffende verbetering en vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat voor startende ondernemingen(11) heeft de Commissie de lidstaten al uitgenodigd contactpunten op te richten om de formaliteiten te vereenvoudigen.

(51)  De verplichting voor lidstaten om ervoor te zorgen dat een dienstverrichter alle procedures en formaliteiten die vervuld moeten worden om toegang te hebben tot zijn dienstenactiviteiten, kan afwikkelen bij het ene loket, omvat ook de procedures en formaliteiten die nodig zijn voor het toezicht op de verenigbaarheid met Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(12). Dit mag geen afbreuk doen aan de rol van verbindingsbureaus en andere bevoegde nationale instanties die lidstaten instellen voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/71/EG. Deze opgerichte verbindingsbureaus en andere bevoegde nationale instanties moeten echter de informatie inzake procedures en formaliteiten die nodig zijn voor het toezicht op de verenigbaarheid met Richtlijn 96/71/EG beschikbaar maken voor het ene loket.

(52)  De verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat relevante informatie gemakkelijk toegankelijk is voor dienstverrichters en afnemers kan worden vervuld door deze informatie toegankelijk te maken via een website op het internet. De verplichting van terzake bevoegde instanties om dienstverrichters en afnemers te helpen betekent geenszins dat daartoe ook het geven van juridisch advies in individuele gevallen behoort. Niettemin moet algemene informatie worden gegeven over de wijze waarop de eisen gewoonlijk geïnterpreteerd of toegepast worden.

(53)  De invoering van een systeem van onder meer elektronische procedures en formaliteiten binnen een redelijke termijn is een noodzakelijke voorwaarde voor de administratieve vereenvoudiging op het gebied van diensten ten gunste van dienstverrichters, afnemers en bevoegde instanties. Eventueel moeten de nationale wetgeving en andere regels betreffende diensten worden aangepast om aan deze resultaatverplichting te voldoen. Omdat het mogelijk moet zijn de procedures en formaliteiten op afstand af te handelen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij ook grensoverschrijdend kunnen worden uitgevoerd. Deze resultaatverplichting geldt niet voor procedures of formaliteiten die wegens hun aard niet op afstand kunnen worden afgewikkeld. Dit laat de wetgeving van lidstaten over het gebruik van talen onverlet.

(54)  De dienstverrichters en de afnemers van diensten moeten op een gemakkelijke wijze toegang krijgen tot bepaalde soorten informatie. Dat geldt met name voor informatie over procedures en formaliteiten, over gegevens van bevoegde instanties, de toegangsvoorwaarden tot openbare registers en databanken en tot informatie over de beschikbare middelen van beroep en de gegevens van associaties en organisaties waarbij de dienstverrichter of afnemer praktische bijstand kan krijgen. Deze informatie moet gemakkelijk toegankelijk zijn, d.w.z. op een gemakkelijke wijze en zonder hindernissen beschikbaar zijn voor het publiek. Deze informatie moet op een duidelijke en niet dubbelzinnige wijze worden meegedeeld.

(55)  De toegang tot een dienstenactiviteit mag alleen van een vergunning van de bevoegde instanties afhankelijk worden gemaakt als wordt voldaan aan de beginselen van niet-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid. Dit betekent in het bijzonder dat een vergunningplicht alleen toegestaan is wanneer controle achteraf niet doeltreffend zou zijn, gezien de onmogelijkheid de gebreken van de betrokken diensten achteraf vast te stellen en gezien de risico's die zonder controle vooraf zouden bestaan. Deze bepalingen van de richtlijn kunnen geen rechtvaardiging zijn voor vergunningstelsels die op grond van andere communautaire besluiten zijn verboden, zoals Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen(13) of Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel")(14). Aan de hand van de resultaten van de wederzijdse beoordeling kan op communautair niveau worden bepaald voor welke soorten activiteiten de vergunningplicht moet worden opgeheven.

(56)  Over het algemeen moet de dienstverrichter met de vergunning toegang kunnen krijgen tot de dienstenactiviteit of moet hij die activiteit op het nationale grondgebied kunnen verrichten, tenzij een territoriale beperking gerechtvaardigd is door een dwingende reden van openbaar belang. Milieubescherming rechtvaardigt bijvoorbeeld de eis om een individuele vergunning te verwerven voor iedere installatie op het nationale grondgebied. Deze bepaling tast de regionale of lokale bevoegdheden voor het verstrekken van een vergunning binnen de lidstaten niet aan.

(57)  De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot vergunningenstelsels moeten betrekking hebben op gevallen waarin voor de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit door marktdeelnemers een besluit van een bevoegde instantie vereist is. Dit betreft noch besluiten van bevoegde instanties betreffende de oprichting van een openbare of particuliere entiteit voor de verrichting van een specifieke dienst, noch het aangaan van overeenkomsten door bevoegde instanties ten behoeve van de verrichting van een specifieke dienst die is onderworpen aan regels inzake openbare aanbestedingen.

(58)  Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat de lidstaten de verstrekte vergunningen naderhand intrekken, met name wanneer de voorwaarden voor toekenning van de vergunningen niet meer bestaan.

(59)  Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vormen volksgezondheid, consumentenbescherming, diergezondheid en stedelijke milieudoeleinden dwingende redenen van openbaar belang, die een rechtvaardiging kunnen zijn voor de toepassing van vergunningenstelsels en andere beperkingen die van toepassing zijn op de sociale dienstverlening. Dergelijke vergunningenstelsels of beperkingen mogen echter geen onderscheid maken wat betreft het land van oorsprong van de aanvrager en mogen ook niet in een zodanige vorm worden gegoten dat zij grensoverschrijdende diensten die voldoen aan de eisen van de lidstaten verhinderen. Voorts moeten de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid altijd worden geëerbiedigd.

(60)  Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door een schaarste van natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden, moet een procedure worden vastgesteld om uit verscheidene gegadigden te selecteren, teneinde via de werking van de vrije markt de kwaliteit en prijs van het dienstenaanbod voor de gebruikers te verbeteren. Deze procedure moet transparant en onpartijdig zijn en de aldus verleende vergunning mag niet al te lang geldig zijn, automatisch worden verlengd of de vorige dienstverrichter enig voordeel toekennen. In het bijzonder moet de geldigheidsduur van de vergunning zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet meer wordt gehinderd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijving van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal. Deze bepaling belet lidstaten niet om het aantal vergunningen te beperken om andere redenen dan de schaarste van natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden. Voor zulke vergunningen zijn in elk geval de andere bepalingen inzake het vergunningstelsel van deze richtlijn van toepassing.

(61)  Om een ware interne markt voor diensten tot stand te brengen moeten de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten die nog in de wetgevingen van bepaalde lidstaten voorkomen en die onverenigbaar zijn met de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, worden opgeheven. De verboden beperkingen brengen vooral schade toe aan de interne markt voor diensten en moeten systematisch en zo snel mogelijk uit de weg worden geruimd.

(62)  Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie omvat de vrijheid van vestiging met name toepassing van het beginsel van gelijke behandeling. Dit verbiedt niet alleen het maken van onderscheid naar de lidstaat waarvan men de nationaliteit bezit, maar ook indirecte discriminatie op grond van andere criteria die in de praktijk tot hetzelfde resultaat kunnen leiden. De toegang tot of uitoefening van een dienstenactiviteit in een lidstaat, als hoofd- of als nevenactiviteit, mag niet afhankelijk worden gesteld van criteria als de plaats van vestiging, de feitelijke of juridische woonplaats, of de plaats waar een activiteit voornamelijk wordt uitgeoefend. In bepaalde gevallen kunnen dwingende eisen van algemeen belang echter een rechtvaardiging zijn voor de eis dat de dienstverrichter aanwezig is bij de verrichting van zijn activiteit. Evenzo mag een lidstaat geen beperking opleggen aan de rechts- en procesbevoegdheid van vennootschappen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een andere lidstaat waar zij hun primaire vestiging hebben. Ook mag een lidstaat dienstverrichters die een bijzondere band hebben met een nationale of lokale sociaal-economische context geen voordeel toekennen, noch dienstverrichters uit hoofde van hun vestigingsplaats beperkingen opleggen wat betreft hun recht om rechten en goederen te verwerven, te gebruiken of te vervreemden, om gebruik te maken van de verschillende vormen van krediet of huisvesting, voor zover dit recht de toegang tot of daadwerkelijke uitoefening van zijn activiteit dient.

(63)  Het verbod op de hantering van economische criteria als vergunningsvoorwaarde betreft de economische criteria als zodanig en niet andere eisen die om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd zijn, zoals de bescherming van het stedelijk milieu, en doelstellingen van sociaal beleid en volksgezondheid. Dit verbod heeft geen betrekking op de uitoefening van de bevoegdheden van de voor de toepassing van het mededingingsrecht bevoegde instanties. Het verbod op directe of indirecte betrokkenheid van marktconcurrenten bij de verlening van vergunningen geldt niet voor de raadpleging van organisaties zoals Kamers van Koophandel over andere kwesties dan de individuele vergunningsaanvragen.

(64)  Om de modernisering van de nationale regels in het licht van de eisen van de interne markt te coördineren, is een beoordeling nodig van bepaalde niet-discriminerende eisen van de lidstaten, die door hun kenmerken de toegang tot of de uitoefening van een activiteit uit hoofde van de vrijheid van vestiging aanzienlijk kunnen beperken of verhinderen. De lidstaten moeten gedurende de omzettingsperiode voor deze richtlijn nagaan of deze eisen noodzakelijk en evenredig zijn, en deze indien nodig intrekken of wijzigen. Deze eisen moeten overigens in elk geval met het communautaire mededingingsrecht verenigbaar zijn.

(65)  De in de richtlijn opgenomen procedure van wederzijdse beoordeling laat de vrijheid van de lidstaten onverlet in hun wetgeving een hoog beschermingsniveau op te nemen voor bepaalde algemene belangen, hetgeen met name betrekking heeft het bereiken van doelstellingen inzake volksgezondheid en sociaal beleid. Daarnaast moet de procedure van wederzijdse beoordeling ten volle rekening houden met het specifieke karakter van diensten van algemeen economisch belang en de bijzondere taken die daaraan zijn toegewezen. Deze kunnen aanleiding zijn tot bepaalde beperkingen van de vrijheid van vestiging, met name indien deze beperkingen de bescherming van de volksgezondheid en doelen van het sociaal beleid beogen. Het Hof van Justitie heeft bij voorbeeld reeds erkend dat het, wat de verplichting betreft een bepaalde rechtsvorm te kiezen voor de verlening van bepaalde diensten in de sociale sector, verdedigbaar kan zijn de dienstverrichters te verplichten geen winstoogmerk te hebben. Bovendien moeten beperkingen die gericht zijn op het waarborgen van medische zorg in het bijzonder in dunbevolkte gebieden, toegestaan zijn.

(66)  Tot de te beoordelen beperkingen behoren onder meer de nationale regels die de toegang tot activiteiten voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters om redenen die geen verband houden met de beroepskwalificaties.

(67)  De vaststelling in deze richtlijn van een aantal eisen die de lidstaten in de omzettingsperiode moeten intrekken of beoordelen, belet niet dat een lidstaat wegens niet-nakoming van artikel 43 of 49 van het Verdrag in gebreke kan worden gesteld.

(68)  Voor een doeltreffende uitvoering van het vrije verkeer van diensten en om de afnemers en dienstverrichters de garantie te bieden dat zij in de hele Gemeenschap, zonder op grenzen te hoeven letten, diensten kunnen gebruiken en verrichten, moet duidelijk worden gemaakt in welke mate dienstverrichters onderworpen zijn aan de wetgeving van de lidstaat waar zij gevestigd zijn en in welke mate aan de wetgeving van lidstaat waar de dienst wordt verricht. Het is absoluut noodzakelijk erop te wijzen dat de lidstaat waar de dienst wordt verricht hierdoor niet wordt belet haar specifieke eisen met te handhaven, die absoluut noodzakelijk zijn om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, dan wel voor bescherming van de volksgezondheid of het milieu, ter voorkoming van bijzondere gevaren op de plaats waar de dienst wordt verleend.

(69)  Er dient te worden bepaald dat van de toepassing van het recht van de lidstaat van oorsprong alleen kan worden afgeweken voor de gebieden waarvoor in algemene of tijdelijke afwijkingen is voorzien. Deze afwijkingen zijn nodig om rekening te houden met de mate van integratie van de interne markt of met bepaalde communautaire besluiten inzake diensten die bepalen dat een ander recht dan dat van de lidstaat van oorsprong op een dienstverrichter van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kunnen in individuele gevallen en met inachtneming van bepaalde inhoudelijke en procedurele voorwaarden maatregelen tegen een dienstverrichter worden genomen. Met het oog op de rechtszekerheid, die absoluut noodzakelijk is om KMO's aan te moedigen diensten in andere lidstaten aan te bieden, moeten deze afwijkingen tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Deze afwijkingen mogen met name alleen worden toegepast om redenen die verband houden met de veiligheid van de diensten, de uitoefening van een beroep in de gezondheidszorg of met de bescherming van de openbare orde, met name aspecten die verband houden met de bescherming van minderjarigen, voor zover de desbetreffende nationale bepalingen niet zijn geharmoniseerd. Bovendien mogen afwijkingen die het vrije verkeer van diensten beperken alleen worden toegestaan als zij in overeenstemming zijn met de grondrechten die volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie een integrerend deel zijn van de algemene rechtsbeginselen van de communautaire rechtsorde.

(70)  De vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn is niet van toepassing op de bepalingen in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, welke een activiteit voorbehouden aan een bepaald beroep, bijvoorbeeld een bepaling die het geven van juridisch advies voorbehoudt aan een advocaat.

(71)  Voor het geval dat de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van oorsprong verplaatst, moet worden bepaald dat beide lidstaten elkaar wederzijds bijstaan, waarbij de lidstaat van bestemming op verzoek van de lidstaat van oorsprong verificaties, inspecties en onderzoeken kan uitvoeren of, als het alleen om de vaststelling van feiten gaat, deze op eigen initiatief kan uitvoeren. Bij de terbeschikkingstelling van werknemers kan de gastlidstaat maatregelen nemen tegen een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter om ervoor te zorgen dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden met Richtlijn 96/71/EG in overeenstemming zijn.

(72)  Deze richtlijn mag niet van invloed zijn op arbeidsvoorwaarden en die overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG van toepassing zijn op werknemers die ter beschikking zijn gesteld met het oog op het verrichten van een dienst op het grondgebied van een andere lidstaat. In dergelijke gevallen, zo bepaalt Richtlijn 96/71/EG, moeten dienstverrichters zich op een met name genoemd aantal gebieden houden aan de in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, toepasselijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Deze zijn: maximale werk- en minimale rustperioden, maximum aantal betaalde vakantiedagen, het minimumloon, inclusief vergoedingen voor overwerk, de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van werknemers, in het bijzonder door uitzendbedrijven, gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk, beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden voor zwangere vrouwen of vrouwen die pas zijn bevallen en voor kinderen en jongeren, en gelijke behandeling van mannen en vrouwen en andere bepalingen inzake niet-discriminatie. Dit moet niet alleen van toepassing zijn op arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen, maar ook op deze vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten of op scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard of dit in feite zijn in de zin van Richtlijn 96/71/EG. Bovendien mag deze richtlijn lidstaten er niet van weerhouden arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden voor te schrijven die betrekking hebben op andere gebieden dan die zijn opgesomd in Richtlijn 96/71/EG, voor zover het gaat om bepalingen van openbare orde.

(73)  Deze richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in gevallen waarin de werknemer die is aangesteld voor het verrichten van een grensoverschrijdende dienst is aangeworven in de lidstaat waar de dienst wordt verricht. Tenslotte moet deze richtlijn het recht voor de lidstaten waar de dienst is verricht omvatten om het bestaan van een arbeidsverhouding te bepalen en het onderscheid te definiëren tussen zelfstandigen en werknemers, met inbegrip van "schijnzelfstandigen". Lidstaten waar de dienst wordt verricht hebben het recht om het bestaan vast te stellen van een arbeidsverhouding en het onderscheid te maken tussen zelfstandigen en werknemers, met inbegrip van "schijnzelfstandigen". In dat verband is volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de betekenis van artikel 39 van het Verdrag het feit dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt; een activiteit die wordt uitgevoerd buiten een relatie van ondergeschiktheid moet worden aangemerkt als een werkzaamheid anders dan in loondienst in het kader van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag.

(74)  Er dient te worden voorzien in een afwijking van de vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn, ten aanzien van diensten waarvoor in de lidstaat waarnaar de dienstverrichter zich verplaatst een totaal verbod geldt, indien dit verbod gerechtvaardigd is om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid. Deze afwijking geldt uitsluitend bij een algeheel verbod en betreft niet nationale regelingen die geen algeheel verbod opleggen, maar de uitoefening van een bepaalde activiteit aan een of meer marktdeelnemers voorbehouden of de uitoefening van een activiteit zonder voorafgaande toestemming verbieden. Wanneer immers een lidstaat een activiteit toestaat, maar voorbehoudt aan bepaalde marktdeelnemers, geldt voor deze activiteit geen algeheel verbod en wordt zij dus als zodanig niet in strijd geacht met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. Het zou dan ook niet terecht zijn om een dergelijke activiteit van het algemene stelsel van de richtlijn uit te sluiten.

(75)  De vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn dient niet te worden toegepast op specifieke eisen van de lidstaat waarnaar de dienstverrichter zich verplaatst, die eigen zijn aan de bijzondere kenmerken van de plaats waar de dienst wordt verricht en waaraan onherroepelijk moet worden voldaan om handhaving van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu te garanderen. Deze afwijking betreft onder meer vergunningen voor bezetting of gebruik van de openbare weg, voorschriften betreffende de organisatie van publieke evenementen of voorschriften betreffende de veiligheid op bouwplaatsen.

(76)  De uitzondering op de vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn die geldt voor de inschrijving van lease-auto's in een andere lidstaat dan die van gebruik, vloeit voort uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, dat heeft geoordeeld dat een lidstaat een dergelijke verplichting mag opleggen voor op zijn grondgebied gebruikte voertuigen, mits de gestelde voorwaarden evenredig zijn. Deze uitzondering betreft niet de occasionele of tijdelijke huur.

(77)  Contractuele betrekkingen tussen dienstverrichter en afnemer alsook tussen werkgever en werknemer vallen niet onder deze richtlijn. De bepaling van het toepasselijke recht inzake contractuele en niet-contractuele verbintenissen wordt geregeld door de rechtsinstrumenten van de Gemeenschap inzake internationaal privaatrecht. Voorts heeft de contractuele overeenkomst voorrang indien hij bepalingen bevat inzake kwaliteitsnormen.

(78)  De lidstaten moeten de mogelijkheid behouden om bij wijze van uitzondering maatregelen te nemen waarbij in specifieke gevallen en om bepaalde redenen, zoals de veiligheid van de diensten, ten aanzien van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter van de vrijheid van dienstverrichting zoals bepaald in deze richtlijn wordt afgeweken. Van die mogelijkheid mag alleen gebruik worden gemaakt bij ontstentenis van communautaire harmonisatie. Bovendien mogen geen beperkende maatregelen worden genomen op gebieden waar geen afwijkingen van het vrije verkeer van diensten zijn toegestaan op grond van andere richtlijnen, zoals Richtlijn 1999/93/EG of Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang(15), en mogen de afwijkingsmogelijkheden die andere richtlijnen, zoals Richtlijn 89/552/EEG of 2000/31/EG bieden, niet worden verruimd of beperkt.

(79)  Bij de beperkingen van het vrije verkeer van diensten die tegen deze richtlijn indruisen gaat het niet alleen om beperkingen die voortvloeien uit maatregelen tegen de dienstverrichter, maar ook om allerlei belemmeringen van het gebruik van diensten door de afnemers, en met name de consumenten. Deze richtlijn noemt enkele voorbeelden van soorten beperkingen voor een afnemer die gebruik wil maken van een dienst van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter.

(80)  Overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag inzake het vrije verkeer van diensten, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie, is discriminatie op basis van nationaliteit of woonplaats (land of streek) van een afnemer verboden. Het kan onder meer gaan om een alleen aan onderdanen van een andere lidstaat gestelde eis dat originelen, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, een nationaliteitsbewijs of gelegaliseerde vertalingen moeten worden ingediend om van een dienst of van bepaalde prijsvoordelen te kunnen profiteren. Dit verbod op discriminerende eisen belet echter niet dat voordelen, en met name prijsvoordelen, aan bepaalde afnemers kunnen worden voorbehouden indien daarvoor gewettigde objectieve criteria zijn, bijvoorbeeld wegens een rechtstreeks verband met door deze afnemers betaalde bijdragen.

(81)  Hoewel deze richtlijn niet beoogt op kunstmatige wijze de prijzen in de gehele Europese Unie te harmoniseren, met name gezien de marktomstandigheden per land verschillen, is het, om daadwerkelijk een ruimte zonder binnengrenzen tot stand te brengen, ten gevolge van het niet-discriminatiebeginsel noodzakelijk dat het burgers van de Gemeenschap niet uitsluitend op grond van hun nationaliteit of woonplaats onmogelijk wordt gemaakt gebruik te maken van een dienst, hoewel deze technisch op de markt toegankelijk is, of daarvoor andere voorwaarden of prijzen opgelegd krijgen. Het voortbestaan van dergelijke discriminatie ten aanzien van de afnemers betekent voor de Gemeenschapsburger dat er geen ware interne markt voor diensten bestaat en heeft meer in het algemeen gevolgen voor de integratie van de Europese volkeren. Het discriminatieverbod op de interne markt houdt in dat een afnemer, en met name een consument, de toegang tot een aan het publiek aangeboden dienst niet op grond van zijn nationaliteit of woonplaats mag worden ontzegd of bemoeilijkt, wanneer dat als criterium is opgenomen in de voor het publiek toegankelijke algemene voorwaarden betreffende die dienst. Dit belet niet dat in de algemene voorwaarden verschillende prijzen of voorwaarden voor een dienst kunnen worden opgenomen wanneer die rechtstreeks gerechtvaardigd zijn op grond van objectieve criteria die per land kunnen verschillen, zoals de extra kosten die in de praktijk voortvloeien uit de afstand, de technische kenmerken van de dienstverrichting, verschillende marktvoorwaarden zoals meer of minder vraag ten gevolge van seizoensinvloeden, verschillende vakantieperioden in de lidstaten en prijsvorming door verschillende concurrenten of de bijkomende risico's in verband met voorschriften die afwijken van die van de lidstaat van oorsprong.

(82)  Een van de wijzen waarop een dienstverrichter een afnemer gemakkelijk toegang kan geven tot de informatie die hij verplicht beschikbaar moet stellen, dient het verstrekken van zijn elektronisch adres, bijvoorbeeld van zijn website, te zijn. Bij de verplichting om bepaalde informatie te verschaffen in documenten die een gedetailleerde beschrijving van de diensten van de dienstverrichter geven dient het niet om algemene commerciële communicatie zoals reclame te gaan, maar om brochures die de aangeboden diensten in detail beschrijven, met inbegrip van documenten op een website.

(83)  Dienstverrichters die diensten met een bijzonder gezondheids- of veiligheidsrisico of met een bijzonder financieel risico voor de afnemer verrichten, dienen een geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben of een gelijkwaardige of vergelijkbare waarborg te bieden, hetgeen met name inhoudt dat de dienstverrichter ook afdoende verzekerd moet zijn voor de diensten die hij in andere lidstaten dan de lidstaat van oorsprong verricht.

(84)  Deze verzekering of waarborg moet afgestemd zijn op de aard en omvang van het risico, dit betekent dat dienstverrichters enkel grensoverschrijdende dekking behoeven als zij daadwerkelijk diensten in andere lidstaten verlenen. Dienstverrichters en verzekeringsbedrijven moeten soepel blijven onderhandelen over verzekeringspolissen die nauwkeurig zijn afgestemd op de aard en omvang van het risico. Ten slotte zijn de lidstaten niet gehouden verzekeringsondernemingen te verplichten tot het aanbieden van een verzekering.

(85)  Het algehele verbod op commerciële communicatie voor gereglementeerde beroepen dient te vervallen; daarbij gaat het niet om verboden betreffende de inhoud van commerciële communicatie, maar om bepalingen die algemeen en voor een bepaald beroep een of meer vormen van commerciële communicatie verbieden, bijvoorbeeld alle reclame in een of meer bepaalde media. Wat de inhoud van en de regels voor commerciële communicatie betreft, worden de beroepsbeoefenaren ertoe aangespoord om met inachtneming van het Gemeenschapsrecht op communautair niveau gedragscodes op te stellen.

(86)  Teneinde de transparantie te verbeteren en een beoordeling van de kwaliteit van de aan de afnemers aangeboden en voor hen verrichte diensten op basis van vergelijkbare criteria te bevorderen, is het belangrijk dat de informatie over de betekenis van keurmerken en andere kwaliteitsaanduidingen voor die diensten gemakkelijk toegankelijk is. Deze transparantieverplichting is vooral van belang voor sectoren als het toerisme, en met name de hotelbranche, waar veel met classificatiesystemen wordt gewerkt. Voorts moet worden onderzocht in welke mate de Europese normalisatie tot een betere compatibiliteit en kwaliteit van diensten kan bijdragen. Europese normen worden opgesteld door de Europese normalisatie-instellingen, CEN, Cenelec en ETSI. Zo nodig kan de Commissie overeenkomstig de procedures van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(16) opdracht geven tot vaststelling van specifieke Europese normen.

(87)  De in deze richtlijn vastgestelde samenwerking wordt aangevuld met de oprichting van een netwerk van nationale instanties voor de bescherming van de consument overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2006/2004. De toepassing van de wetgeving inzake consumentenbescherming in grensoverschrijdende situaties, met name gezien de nieuwe marketing- en distributiemethoden, en de behoefte aan opheffing van een aantal specifieke belemmeringen voor de samenwerking op dit gebied, vereisen immers een hogere mate van samenwerking tussen de lidstaten. Het is in dit verband met name noodzakelijk dat de lidstaten een einde maken aan de illegale praktijken van op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers die zich vooral richten op consumenten in een andere lidstaat.

(88)  De samenwerking tussen de lidstaten vereist een goed functionerend elektronisch informatiesysteem, zodat de bevoegde autoriteiten hun aanspreekpartner in andere lidstaten op eenvoudige wijze kunnen vinden en doelmatig kunnen communiceren.

(89)  Samenwerking tussen overheden is van wezenlijke betekenis voor het naar behoren functioneren van de interne dienstenmarkt. Het gebrek aan samenwerking tussen lidstaten zorgt voor een wildgroei aan voorschriften die voor dienstverrichters gelden en voor duplicatie van controles op grensoverschrijdende activiteiten. Het ontbreken van samenwerking kan door oneerlijke marktdeelnemers eveneens worden gebruikt om toezicht te ontduiken of om de geldende nationale voorschriften inzake diensten te omzeilen. Het is daarom van wezenlijk belang dat wordt gezorgd voor heldere wettelijk bindende verplichtingen tot daadwerkelijke samenwerking tussen lidstaten.

(90)  Er dient te worden bepaald dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie de opstelling van communautaire gedragscodes door de betrokkenen aanmoedigen, met name om de kwaliteit van de diensten met inachtneming van de specifieke kenmerken van elk beroep te bevorderen. De gedragscodes moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht, en met name met het mededingingsrecht. Deze mogen niet in tegenspraak zijn met de wettelijk bindende regels voor ethiek en gedrag voor beroepsgroepen in de lidstaten.

(91)  De lidstaten moedigen de vaststelling aan van gedragscodes door met name beroepsorganen, -organisaties of -verenigingen op communautair niveau. Deze gedragscodes moeten, al naar gelang de specifieke aard van het desbetreffende beroep, voorschriften voor commerciële communicatie in verband met gereglementeerde beroepen bevatten, almede regels voor beroepsethiek en het gedrag van de gereglementeerde beroepen, die met name beogen de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en het beroepsgeheim te waarborgen. Bovendien moeten de voorwaarden waaraan de activiteiten van makelaars in onroerend goed moeten voldoen, worden opgenomen in dergelijke gedragscodes. De lidstaten moeten begeleidende maatregelen nemen om beroepsorganen, -organisaties en -verenigingen aan te moedigen op nationaal niveau deze gedragscodes uit te voeren die op communautair niveau zijn aangenomen.

(92)  Deze richtlijn loopt niet vooruit op toekomstige, al dan niet wetgevende, initiatieven op het gebied van de consumentenbescherming.

(93)  Het uitblijven van een reactie van de Commissie in het kader van de wederzijdse beoordeling, zoals vastgesteld bij deze richtlijn, houdt geen oordeel in over de vraag of nationale eisen waarover door de lidstaten verslag wordt uitgebracht, verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.

(94)  Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen(17) behelst de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake verbodsacties ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten, die zijn opgenomen in de in de bijlage bij die richtlijn genoemde richtlijnen. Teneinde dergelijke verbodsacties mogelijk te maken in geval van inbreuken tegen de onderhavige richtlijn die de collectieve belangen van consumenten aantasten, dient de bijlage bij Richtlijn 98/27/EG te worden gewijzigd.

(95)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, te weten het wegnemen van de belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaten en het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(96)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in de artikelen 8, 15, 21 en 47.

(97)  De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(18),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doel

1.  Deze richtlijn stelt de algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vast, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten.

2.  Deze richtlijn heeft geen betrekking op de liberalisering van diensten van algemeen economisch belang voorbehouden aan publieke of private inrichtingen, noch op de privatisering van publieke inrichtingen die diensten verrichten.

Deze richtlijn heeft geen betrekking op de afschaffing van monopolies die diensten verrichten, noch op door de lidstaten verleende steun waarvoor gemeenschappelijke mededingingsregels gelden.

Deze richtlijn laat de vrijheid van de lidstaten om overeenkomstig het Gemeenschaprecht vast te stellen wat zij beschouwen als diensten van algemeen economisch belang, hoe deze diensten georganiseerd en gefinancierd moeten worden en aan welke bijzondere verplichtingen zij onderworpen zijn, onverlet.

3.  Deze richtlijn laat de openbare diensten voor gezondheidszorg en de toegang van verrichters van diensten voor gezondheidszorg tot openbare financiering onverlet.

4.  Deze richtlijn laat maatregelen die op communautair of nationaal niveau zijn genomen ter bescherming of bevordering van culturele of linguïstische verscheidenheid of pluralisme van de media, onverlet.

5.  Deze richtlijn laat het strafrecht van de lidstaten onverlet.

6.  Deze richtlijn laat diensten die een doelstelling van maatschappelijk welzijn beogen, onverlet.

7.  Deze richtlijn geldt niet voor en doet geen afbreuk aan het arbeidsrecht, met name aan de wettelijke of contractuele bepalingen betreffende arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van de gezondheid en veiligheid op het werk en de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. De richtlijn eerbiedigt met name volledig het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten, te verlengen en te handhaven, het recht om te staken en vakbondsacties te voeren volgens de regels die gelden voor de arbeidsverhoudingen in de lidstaten. De richtlijn doet bovendien geen afbreuk aan de sociale zekerheidswetgeving in de lidstaten.

8.  Deze richtlijn mag niet worden geïnterpreteerd als een aantasting op enigerlei wijze van de grondrechten zoals die erkend zijn door de lidstaten en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van het recht om vakbondsactie te voeren.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.  Deze richtlijn is van toepassing op de diensten van dienstverrichters die in een lidstaat zijn gevestigd.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende activiteiten:

   a) diensten van algemeen belang zoals omschreven door de lidstaten;
   b) bankdiensten, diensten op het gebied van kredietverlening, verzekeringen, bedrijfs- en particuliere pensioenen, beleggingen en betalingsdiensten, en meer in het algemeen diensten als genoemd in Bijlage I van Richtlijn 2000/12/EG;
   c) elektronische-communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende faciliteiten en diensten, wat de aspecten betreft die bij de Richtlijnen 2002/19/EG(19), 2002/20/EG(20), 2002/21/EG(21), 2002/22/EG(22) en 2002/58/EG(23) zijn geregeld of waarnaar in deze richtlijnen wordt verwezen;
   d) vervoersdiensten, met inbegrip van stadsvervoer, taxi's en ambulances;
   e) havendiensten;
   f) rechtsbijstand, voorzover deze valt onder andere communautaire instrumenten, met inbegrip van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten(24) en Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven(25);
   g) gezondheidszorg die al of niet wordt verleend in het kader van verzorgingsinstellingen, onafhankelijk van de wijze waarop deze op nationaal niveau is georganiseerd en gefinancierd en onafhankelijk van de vraag of de zorg openbaar of particulier van aard is;
   h) sociale diensten zoals diensten voor sociale huisvesting, kinderverzorging en gezinshulp;
   i) audiovisuele diensten onafhankelijk van hun wijze van productie, distributie en doorgifte, met inbegrip van radio-omroep en filmvoorstellingen;
   j) uitzendbedrijven;
   k) veiligheidsdiensten;
   l) gokactiviteiten die er in bestaan dat een geldbedrag wordt ingezet bij kansspelen, met inbegrip van loterijen, casino's en weddenschappen;
   m) diensten van beroepsbeoefenaars die permanent of tijdelijk gelieerd zijn aan de uitoefening van het openbaar gezag in een lidstaat, met name notarissen.

3.  Deze richtlijn is niet van toepassing op belastinggebied.

Artikel 3

Verband met andere bepalingen van het Gemeenschapsrecht

1.  In gevallen waarin een conflict ontstaat tussen de bepalingen van deze richtlijn en andere communautaire regels die betrekking hebben op specifieke aspecten van de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit op specifieke gebieden of voor specifieke beroepen, hebben deze andere regels voorrang boven en zijn van toepassing op die specifieke gebieden of beroepen. Deze regels omvatten inzonderheid:

   a) Richtlijn 96/71/EG;
   b) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(26);
   c) Richtlijn 89/552/EEG;
   d) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(27).

2.  Deze richtlijn laat het internationaal privaatrecht onverlet, met name het internationaal privaatrecht dat betrekking heeft op contractuele en niet-contractuele verbintenissen (Rome I en Rome II).

3.  Deze uitsluiting van contractuele en niet-contractuele verbintenissen betekent dat de consument hoe dan ook de bescherming van de consumentenwetgeving in zijn lidstaat geniet.

Artikel 4

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

   1. "dienst": elke economische activiteit, anders dan in loondienst, zoals bedoeld in artikel 50 van het Verdrag, die normaliter wordt verricht tegen een vergoeding, die de economische tegenprestatie voor de betrokken dienstverrichting vormt en gewoonlijk door de dienstverrichter en de afnemer van de dienst wordt overeengekomen;
   2. "openbaredienstverplichtingen": bijzondere eisen die de overheid oplegt aan een dienstverrichter om te waarborgen dat aan bepaalde doelstellingen van algemeen belang wordt voldaan;
   3. "diensten van algemeen economisch belang": diensten die door de lidstaten als zodanig zijn aangemerkt en waarvoor specifieke openbaredienstverplichtingen gelden die door de betrokken lidstaat aan de dienstverrichter zijn toegewezen ten einde te voldoen aan bepaalde doelstellingen van algemeen belang;
   4. "dienstverrichter": elke natuurlijke persoon die onderdaan is van een lidstaat of rechtspersoon, opgericht overeenkomstig het recht van die lidstaat, die een dienst aanbiedt of verricht;
   5. "afnemer": elke natuurlijke of rechtspersoon gevestigd in een lidstaat die, al dan niet voor beroepsdoeleinden, een dienst benut of wil benutten;

6.   "lidstaat van oorsprong": de lidstaat op het grondgebied waarvan de dienstverrichter is gevestigd;

   7. "vestiging": de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit, zoals bedoeld in artikel 43 van het Verdrag, voor onbepaalde tijd en vanuit een duurzame vestiging van de dienstverrichter met een geschikte infrastructuur, vanwaar de verrichting van diensten daadwerkelijk wordt uitgevoerd;
   8. "vergunningstelsel": elke procedure die voor een dienstverrichter of afnemer de verplichting inhoudt bij een bevoegde instantie stappen te ondernemen ter verkrijging van een formeel of stilzwijgend besluit betreffende de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit;
   9. "eis": elke verplichting, verbodsbepaling, voorwaarde of beperking uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten of voortvloeiend uit de rechtspraak, de administratieve praktijk, de regels van beroepsorden of de collectieve regels van beroepsverenigingen of organisaties, die deze in het kader van hun juridische bevoegdheden hebben vastgesteld; regels vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten worden niet als eisen in de zin van deze richtlijn beschouwd;
   10. "dwingende redenen van algemeen belang": omvat onder meer naar de volgende gronden: de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, met inbegrip van de handhaving van een evenwichtige voor allen beschikbare gezondheidszorg, de bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, de eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, de bescherming van het milieu, inclusief het stedelijk milieu, dierenwelzijn, intellectuele eigendom, het behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van sociaal beleid en van het cultuurbeleid;
   11. "bevoegde instantie": elk orgaan dat in een lidstaat een rol vervult bij de controle op of reglementering van dienstenactiviteiten, met name de bestuurlijke instanties, de openbare inrichtingen, de beroepsorden en de beroepsverenigingen en –organisaties, die in het kader van hun juridische bevoegdheden de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten collectief reglementeren;
   12. "lidstaat van bestemming": de lidstaat waar, zonder dat een vestiging nodig is, een grensoverschrijdende dienst wordt verstrekt en verricht door een dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd;
   13. "werknemer" een natuurlijke persoon die geacht wordt werknemer te zijn krachtens de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en/of de gevestigde praktijk van de lidstaat waar de dienst wordt verricht;
   14. "gereglementeerd beroep": een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden, als bedoeld in artikel 3, lid 1, letter a, van Richtlijn 2005/36/EG;
  15. "commerciële communicatie": elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, de diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent. Het navolgende vormt als zodanig geen commerciële communicatie:
   a) informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, in het bijzonder een domeinnaam of een e-mailadres;
   b) mededelingen over de goederen, de diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon die onafhankelijk en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samengesteld.

Hoofdstuk II

Administratieve vereenvoudiging

Artikel 5

Vereenvoudiging van de procedures

1.  De lidstaten bekrachtigen en vereenvoudigen waar nodig de procedures en formaliteiten voor de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten indien en voorzover deze een belemmering voor toetreding tot de markt vormen.

2.  De lidstaten moedigen, waar nodig en mogelijk, tezamen met de Commissie de invoering aan van geharmoniseerde Europese formulieren. Deze formulieren zijn gelijkwaardig aan certificaten, getuigschriften of enig ander document dat betrekking heeft op vestiging, waaruit blijkt dat aan een eis in de lidstaat van bestemming is voldaan.

3.  Wanneer een lidstaat een dienstverrichter of afnemer vraagt om overlegging van een certificaat, attest of enig ander document ter staving dat aan een eis is voldaan, aanvaardt hij elk document van een andere lidstaat dat een gelijkwaardige functie heeft of waaruit blijkt dat aan de betrokken eis is voldaan. Hij verlangt voor documenten uit een andere lidstaat niet dat een origineel, een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift of een voor eensluidend gewaarmerkte vertaling wordt ingediend, behalve wanneer dat op grond van andere communautaire besluiten is vereist of in uitzonderlijke gevallen die zijn gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, o.m. openbare orde en veiligheid. Deze bepalingen laten het recht van de lidstaten de vertaling van documenten in hun eigen officiële talen te verlangen, onverlet.

4.  Lid 3 is niet van toepassing op de documenten bedoeld in artikel 50 van Richtlijn 2005/36/EG, in artikel 45, lid 3, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(28), in artikel 3, lid 2 van Richtlijn 98/5/EG, in Richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen(29) of in de elfde Richtlijn van de Raad 89/666/EEG van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen(30).

Artikel 6

Eén loket

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat een dienstverrichter uiterlijk ...(31) de volgende procedures en formaliteiten bij centrale contactpunten, "het ene loket" genoemd, kan afwikkelen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk en van hoofdstuk III:

   a) alle procedures en formaliteiten die nodig zijn voor de toegang tot zijn dienstenactiviteiten, met name verklaringen, kennisgevingen, of vergunningaanvragen bij de bevoegde instanties, met inbegrip van de aanvragen tot inschrijving in een register, op een rol, in een databank of bij een beroepsorde;
   b) de vergunningaanvragen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn dienstenactiviteiten.

2.  Verlangt een lidstaat een pro forma inschrijving, dan ziet de betrokken lidstaat erop toe dat, uiterlijk ...(32) pro forma inschrijving bij het ene loket langs elektronische weg beschikbaar is en deze inschrijving het verrichten van de bedoelde diensten geenszins vertraagt of bemoeilijkt en geen bijkomende kosten voor de dienstverrichter met zich meebrengt.

3.  De Commissie coördineert de loketten door de inrichting van het Europees ene loket.

4.  De invoering van het ene loket doet geen afbreuk aan de verdeling van de taken en bevoegdheden tussen de verschillende instanties binnen een nationaal systeem.

Artikel 7

Recht op informatie

1.  De lidstaten zien erop toe dat de volgende informatie voor dienstverrichters en afnemers gemakkelijk en bij het ene loket toegankelijk is:

   a) de eisen die voor de op hun grondgebied gevestigde dienstverrichters gelden, met name de eisen inzake de procedures en formaliteiten om toegang te krijgen tot dienstenactiviteiten en deze uit te oefenen;
   b) de contactgegevens van de bevoegde instanties, waaronder die welke bevoegd zijn op het gebied van de uitoefening van dienstenactiviteiten, zodat rechtstreeks contact met hen kan worden opgenomen;
   c) de middelen en voorwaarden om toegang te krijgen tot openbare registers en databanken met gegevens over dienstverrichters en diensten;
   d) de mogelijkheden tot beroep die algemeen bestaan bij geschillen tussen de bevoegde instanties en de dienstverrichter of afnemer, of tussen een dienstverrichter en een afnemer, of tussen dienstverrichters;
   e) de contactgegevens van de verenigingen of organisaties, niet zijnde bevoegde instantie, waarbij dienstverrichters of afnemers praktische bijstand kunnen krijgen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverrichters en afnemers de bevoegde instanties kunnen verzoeken om bijstand die erin bestaat dat informatie wordt verstrekt over de wijze waarop de in lid 1, onder a), bedoelde eisen doorgaans worden uitgelegd en toegepast. Waar nodig omvat deze bijstand een gids met eenvoudige, stapsgewijze informatie. De informatie wordt verstrekt in gewone en begrijpelijke taal.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie en bijstand duidelijk en ondubbelzinnig worden verstrekt en dat zij gemakkelijk, o.a. op afstand en elektronisch toegankelijk en actueel zijn.

4.  De lidstaten vergewissen zich ervan dat het ene loket en de bevoegde instanties zo snel mogelijk op elk verzoek om de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie of bijstand reageren en, wanneer het verzoek op een vergissing berust of ongegrond is, de aanvrager daarvan onverwijld in kennis stellen.

5.  De lidstaten voeren de leden 1 tot en met 4 uiterlijk ...(33) uit.

6.  De lidstaten en de Commissie moedigen het ene loket aan de in dit artikel bedoelde informatie in andere talen van de Gemeenschap toegankelijk te maken, in zoverre dit verenigbaar is met hun wetgeving inzake het gebruik van talen.

7.  De verplichting van de bevoegde instanties dienstverrichters en afnemers van diensten bijstand te verlenen houdt niet in dat deze instanties rechtsbijstand moeten bieden in individuele gevallen, maar heeft alleen betrekking op algemene informatie over de wijze waarop eisen doorgaans worden uitgelegd en toegepast.

Artikel 8

Elektronische procedures

1.  De lidstaten zien erop toe dat alle procedures en formaliteiten in verband met de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit ...(34) eenvoudig, onder meer op afstand en elektronisch bij het betrokken ene loket en de bevoegde instanties kunnen worden afgewikkeld.

2.  Lid 1 betreft niet de inspectie van de plaats waar de dienst wordt verricht of van de door de dienstverrichter gebruikte uitrusting of de fysieke controle van de capaciteiten van de dienstverrichter. Het betreft evenmin eisen in verband met de verstrekking van originele documenten overeenkomstig artikel 5. Lid 1 is evenmin van toepassing op procedures die, om dwingende redenen van algemeen belang, de fysieke aanwezigheid van de aanvrager vereisen.

3.  De Commissie zorgt voor de interoperabiliteit van de informatiesystemen en het gebruik van elektronische procedures tussen lidstaten. De in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure is van toepassing.

Hoofdstuk III

Vrijheid van vestiging van dienstverrichters

Afdeling 1

Vergunningen

Artikel 9

Vergunningstelsels

1.  De lidstaten mogen de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit afhankelijk stellen van een vergunning indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

   a) het vergunningstelsel heeft voor de betrokken dienstverrichter geen discriminerende werking;
   b) een vergunningstelsel is gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang;
   c) het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om daadwerkelijk doeltreffend te zijn.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op vergunningstelsels die ingevolge andere communautaire besluiten verplicht of toegestaan zijn.

Lid 1 is niet van toepassing op elementen van vergunningstelsels die geharmoniseerd zijn krachtens andere communautaire instrumenten.

Artikel 10

Vergunningsvoorwaarden

1.  De vergunningstelsels moeten gebaseerd zijn op criteria die grenzen stellen aan de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid door de bevoegde instanties, teneinde een willekeurig of discretionair gebruik van die bevoegdheid te voorkomen.

2.  De in lid 1 bedoelde criteria zijn:

   a) niet-discriminerend;
   b) gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
   c) evenredig met die dwingende reden van algemeen belang;
   d) precies en ondubbelzinnig;
   e) objectief;
   f) vooraf bekendgemaakt;
   g) transparant en toegankelijk.

3.  De vergunningsvoorwaarden voor een nieuwe vestiging mogen gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet overlappen. Het ene loket en de dienstverrichter staan de bevoegde instantie bij door over deze eisen de nodige informatie te verstrekken. Voor de beoordeling van het gelijkwaardige of in wezen vergelijkbare karakter van de voorwaarden wordt gekeken naar hun effect en de effectiviteit van hun handhaving, alsmede naar het doel en oogmerk ervan.

4.  De vergunning moet de dienstverrichter op het gehele nationale grondgebied het recht op toegang tot of uitoefening van de dienstenactiviteit geven, met inbegrip van de oprichting van agentschapen, filialen, dochterondernemingen of bureaus, tenzij een afzonderlijke vergunning voor elke vestiging of een beperking van de vergunning tot een bepaald deel van het nationaal grondgebied om een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is.

5.  De vergunning moet worden verleend zodra het onderzoek van de vergunningsvoorwaarden is uitgevoerd en is vastgesteld dat aan die voorwaarden is voldaan.

6.  Behalve ingeval vergunning is verleend, moet iedere andere reactie van de bevoegde instanties, met inbegrip van weigering of intrekking van de vergunning, met redenen zijn omkleed, met name wat de bepalingen van dit artikel betreft, en moet voor de rechter kunnen worden aangevochten.

7.  Dit artikel tast niet de toewijzing van de bevoegdheden, op lokaal of regionaal niveau, van de instanties van de lidstaat die de vergunning verleent.

Artikel 11

Vergunningsduur

1.  De aan de dienstverrichter verleende vergunning mag geen beperkt geldigheidsduur hebben, tenzij

   a) de vergunning automatisch wordt verlengd of is slechts onderworpen aan de voortdurende invulling van de voorwaarden;
   b) het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang;
   c) een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op de termijn waarbinnen de dienstverrichter na de verlening van de vergunning daadwerkelijk met zijn activiteit moet beginnen.

3.  De lidstaten verplichten een dienstverrichter ertoe het in artikel 6 bedoelde ene loket in kennis te stellen van de volgende wijzigingen:

   de oprichting van dochterondernemingen waarvan de activiteiten onder het vergunningstelsel vallen,
   wijzigingen in zijn situatie waardoor niet meer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.

4.  Dit artikel laat de mogelijkheid van lidstaten onverlet om vergunningen in te trekken, met name wanneer niet meer aan de vergunningsvoorwaarden wordt voldaan.

Artikel 12

Selectie uit verscheidene gegadigden

1.  Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door schaarste van de natuurlijke hulpbronnen of de bruikbare technische mogelijkheden, maken de lidstaten een selectie uit de gegadigden volgens een procedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie, en met name een toereikende bekendmaking van de opening en afsluiting van de procedure, biedt.

2.  In de in lid 1 bedoelde gevallen moet de vergunning voor een gepaste bepaalde duur worden verleend en mag zij niet automatisch worden verlengd noch enig ander voordeel toekennen aan de vorige dienstverrichter of aan personen die met hem een bijzondere band hebben.

3.  Onverminderd de artikelen 9 en 10 kunnen lidstaten bij de toepassing van hun selectieprocedure rekening houden met overwegingen ten aanzien van de volksgezondheid, de veiligheid en de gezondheid van werknemers of zelfstandigen, de bescherming van het milieu, behoud van het cultureel erfgoed en de bevordering van enig ander doel van het overheidsbeleid dat niet in strijd is met het Verdrag.

Artikel 13

Vergunningsprocedures

1.  De vergunningsprocedures en -formaliteiten moeten duidelijk zijn, vooraf openbaar worden gemaakt en de betrokkene partijen waarborgen dat hun aanvragen objectief en onpartijdig worden behandeld.

2.  De vergunningsprocedures en -formaliteiten mogen geen ontmoedigend effect hebben en mogen de dienstverrichting niet onnodig bemoeilijken of vertragen. Zij moeten gemakkelijk toegankelijk zijn en de eventuele lasten voor de betrokkenen moeten evenredig zijn met de kosten van de vergunningsprocedures en mogen de kosten van de vergunning niet overschrijden.

3.  De vergunningsprocedures en -formaliteiten moeten de betrokkenen waarborgen dat hun aanvragen zo snel mogelijk en in elk geval binnen een redelijke en vooraf openbaargemaakte antwoordtermijn worden behandeld. De periode gaat pas in op het tijdstip waarop alle documenten zijn ingediend.

4.  De lidstaten zien erop toe dat aanvragers een antwoord ontvangen binnen de in lid 3 bedoelde termijn.

5.  Op verzoek van de aanvrager wordt de ontvangst van een vergunningaanvraag onverwijld bevestigd. De ontvangstbevestiging moet de in lid 3 bedoelde antwoordtermijn vermelden.

6.  Wanneer de aanvraag onvolledig is, moet de betrokkene er onverwijld van in kennis worden gesteld dat hij aanvullende documenten dient te verstrekken en op de hoogte worden gesteld van de mogelijke gevolgen voor de antwoordtermijn bedoeld in lid 3.

7.  Wordt een aanvraag geweigerd omdat hij niet aan de vereiste procedures of formaliteiten voldoet, dan worden de betrokkenen zo spoedig mogelijk van de weigering op de hoogte gesteld.

Afdeling 2

Verboden of beoordelingsplichtige eisen

Artikel 14

Verboden eisen

De lidstaten stellen de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit op hun grondgebied niet afhankelijk van de volgende eisen:

  1. discriminerende eisen die direct of indirect verband houden met de nationaliteit of, voor ondernemingen, de vestigingsplaats, waaronder met name:
   a) een nationaliteitseis voor de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van de organen van beheer of toezicht;
   b) de eis dat de dienstverrichter, zijn personeel, de aandeelhouders of de leden van de organen van beheer of toezicht woonachtig zijn op hun grondgebied;
   2. een verbod op vestiging in verscheidene lidstaten of op inschrijving in de registers of bij de beroepsorden van verscheidene lidstaten;
   3. beperkingen van de vrijheid van de dienstverrichter om tussen een hoofd- of een nevenvestiging te kiezen, met name de verplichting dat de hoofdvestiging van de dienstverrichter zich op hun grondgebied moet bevinden, of beperkingen van de vrijheid om voor vestiging als agentschap, filiaal of dochteronderneming te kiezen;
   4. voorwaarden met betrekking tot wederkerigheid ten aanzien van de lidstaat waar de dienstverrichter al is gevestigd, met uitzondering van die welke door communautaire besluiten op energiegebied zijn vastgelegd;
   5. de toepassing per geval van economische criteria, waarbij de verlening van de vergunning afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, de mogelijke of feitelijke economische gevolgen van de activiteit worden beoordeeld of wordt nagegaan of de activiteit in overeenstemming is met de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van de economische planning; dit verbod heeft geen betrekking op planningseisen waarmee geen economische doelen worden nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang;
   6. de directe of indirecte betrokkenheid van marktconcurrenten bij de verlening van vergunningen of bij andere besluiten van de bevoegde instanties, ook binnen raadgevende organen, met uitzondering van de beroepsorden of -verenigingen en -organisaties die in de hoedanigheid van bevoegde instantie optreden; dit verbod heeft geen betrekking op de raadpleging van organisaties als kamers van koophandel of sociale partners inzake andere aangelegenheden dan individuele aanvragen van vergunningen;
   7. de verplichting tot het stellen van of deelnemen in een financiële waarborg of het afsluiten van een verzekering bij een op hun grondgebied gevestigde dienstverrichter of organisatie. Dit heeft geen gevolgen voor de mogelijkheid van lidstaten om financiële waarborgen als zodanig te verlangen, noch weerhoudt het de lidstaten ervan, altijd afhankelijk van naleving van de beginselen van het niet verhinderen, het niet beperken en het niet vervalsen van de mededinging op de interne markt, alsmede van non-discriminatie op grond van nationaliteit, om, zonder afbreuk te doen aan artikel 29, lid 4, te eisen dat een verzekering wordt afgesloten door of bij ondernemingen die speciale of exclusieve rechten zijn verleend, en evenmin heeft het gevolgen voor eisen met betrekking tot de deelname aan een collectief fonds voor schadevergoedingen, bijvoorbeeld voor leden van beroepsorganen of -organisaties;
   8. de verplichting vooraf ingeschreven te staan in de registers die op hun grondgebied worden bijgehouden of de activiteit eerder op hun grondgebied te hebben uitgeoefend.

Artikel 15

Beoordelingsplichtige eisen

1.  De lidstaten gaan na of in hun rechtssysteem eisen als bedoeld in lid 2 worden gesteld en zien erop toe dat die eisen verenigbaar zijn met de in lid 3 bedoelde voorwaarden. De lidstaten passen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om de eisen met deze voorwaarden in overeenstemming te brengen.

2.  De lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:

   a) kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters;
   b) eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft;
   c) eisen aangaande het aandeelhouderschap van een vennootschap;
   d) eisen, niet zijnde eisen die betrekking hebben op aangelegenheden die vallen onder titel II van Richtlijn 2005/36/EG of in andere communautaire besluiten zijn vastgesteld, die de toegang tot de betrokken dienstenactiviteit wegens de specifieke aard ervan voorbehouden aan specifieke dienstverrichters;
   e) een verbod om op het grondgebied van dezelfde lidstaat verscheidene vestigingen te hebben;
   f) eisen betreffende een minimumaantal werknemers;
   g) verplichte minimum- en/of maximumtarieven waaraan de dienstverrichter zich moet houden;
   h) een verplichting voor de dienstverrichter samen met zijn dienst andere specifieke diensten te verrichten.

3.  De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende drie voorwaarden voldoen:

   a) discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, vestigingsplaats;
   b) noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
   c) evenredigheid: de eisen zijn geschikt om het nagestreefde doel te bereiken en gaan niet verder dan nodig om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.

4.  In het in artikel 38 bedoelde verslag over de wederzijdse beoordeling vermelden de lidstaten:

   a) de eisen die zij willen handhaven en de redenen waarom deze eisen volgens hen voldoen aan de voorwaarden van lid 3;
   b) de eisen die zijn ingetrokken of versoepeld.

5.  Leden 1 tot 4 zijn niet van toepassing op wetgeving op het gebied van diensten van algemeen economisch belang en socialezekerheidsregelingen, met inbegrip van verplichte ziekteverzekeringen.

Hoofdstuk IV

Vrij verkeer van diensten

Afdeling 1

Administratieve samenwerking

Artikel 16

Doeltreffendheid van de controle

1.  De lidstaten zien erop toe dat de in hun nationale wetgeving vastgestelde bevoegdheden inzake het toezicht op en de controle van de dienstverrichter ook worden uitgeoefend wanneer de dienst in een andere lidstaat wordt verricht.

2.  Lid 1 verplicht de lidstaat van primaire vestiging er niet toe om feitelijke verificaties en controles uit te voeren in de lidstaat waar de dienst wordt verricht.

3.  De bevoegde instanties van de lidstaat waar de dienst wordt verricht, kunnen verificaties, inspecties en onderzoeken ter plaatse uitvoeren mits deze objectief gerechtvaardigd en niet-discriminerend zijn.

Artikel 17

Wederzijdse bijstand

1.  De lidstaten verlenen wederzijdse bijstand en nemen alle nodige maatregelen om efficiënt samen te werken bij de controle van de dienstverrichters en hun diensten.

2.  De lidstaat van bestemming is verantwoordelijk voor het toezicht op de activiteiten van de dienstverrichter op zijn grondgebied. De lidstaat van bestemming verricht dit toezicht overeenkomstig lid 3.

3.  De lidstaat van bestemming:

   neemt alle vereiste maatregelen om ervoor te zorgen dat de dienstverrichter zich aan zijn nationale wetgeving houdt in verband met het uitvoeren van een dienstenactiviteit op zijn grondgebied, en, indien de derde alinea van artikel 21, lid 1, van toepassing is;
   voert verificaties, inspecties en onderzoeken uit die nodig zijn om de verrichte dienst te controleren;
   voert verificaties, inspecties en onderzoeken uit waarom gevraagd is door de lidstaat van primaire vestiging.

4.  De lidstaten verstrekken onverwijld langs elektronische weg de informatie waarom door andere lidstaten of door de Commissie is gevraagd.

5.  Wanneer zij kennis hebben gekregen van illegale gedragingen van een dienstverrichter, of van precieze feiten, die in een lidstaat tot ernstige schade kunnen veroorzaken, stellen zij de lidstaat van primaire vestiging daarvan onverwijld in kennis.

6.  Wanneer de lidstaat van bestemming na verificaties, inspecties en onderzoeken overeenkomstig lid 3 te hebben verricht, constateert dat de dienstverrichter zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden, kan hij deze overeenkomstig het nationale en het communautaire recht dwingen een borgsom te storten, of voorlopige maatregelen tegen hem nemen. Deze borgsom kan worden aangewend om besluiten en vonnissen in bestuurlijke, burgerrechtelijke en strafrechtelijke zaken ten uitvoer te leggen.

Artikel 18

Wederzijdse bijstand bij verplaatsing van de dienstverrichter

1.  De lidstaat van primaire vestiging is verantwoordelijk voor het toezicht op de dienstverrichter op zijn grondgebied, met name via controlemaatregelen op de plaats van vestiging van de dienstverrichter overeenkomstig lid 2.

2.  De lidstaat van primaire vestiging:

   - voert de verificaties, inspecties en onderzoeken uit waarom een andere lidstaat verzoekt en stelt deze op de hoogte van de resultaten en, eventueel, de genomen maatregelen;
   - verstrekt informatie over op zijn grondgebied gevestigde dienstverrichters wanneer een andere lidstaat hierom vraagt, met name inclusief de bevestiging dat een dienstverrichter op zijn grondgebied is gevestigd en zijn activiteiten op rechtmatige wijze verricht.

3.  De lidstaat van primaire vestiging kan niet weigeren om controle- of handhavingsmaatregelen op zijn grondgebied te nemen op basis van het motief dat de dienst in een andere lidstaat is verricht of schade heeft veroorzaakt.

Artikel 19

Alarmmechanisme

1.  Een lidstaat die kennis neemt van ernstige specifieke feiten of omstandigheden die ernstige schade aan de gezondheid of veiligheid van personen op zijn grondgebied of in andere lidstaten kunnen veroorzaken, stelt hiervan de lidstaat van oorsprong, de andere betrokken lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis.

2.  De Commissie bevordert en neemt deel aan het beheer van een Europees netwerk van instanties van de lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van lid 1.

3.  De Commissie zorgt, overeenkomstig de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure, voor het opstellen en regelmatig bijwerken van de richtsnoeren inzake het beheer van het netwerk, zoals bedoeld in lid 2.

Artikel 20

Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie neemt volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure de nodige maatregelen tot uitvoering van artikel 17 en stelt de praktische regels vast voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, en met name inzake de interoperabiliteit van de informatiesystemen.

Afdeling 2

Vrijheid van dienstverrichting en afwijkingen

Artikel 21

Vrijheid van dienstverrichting

1.  De lidstaten eerbiedigen het recht van dienstverrichters om een dienst te verlenen in een andere lidstaat dan waar zij gevestigd zijn.

De lidstaat waar de dienst wordt verleend zorgt voor vrije toegang tot en vrije uitoefening van een dienstenactiviteit op zijn grondgebied.

De lidstaten mogen de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit op hun grondgebied niet afhankelijk maken van de naleving van eisen die niet voldoen aan de volgende beginselen:

   a) discriminatieverbod: de eisen mogen geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit of, voor rechtspersonen, lidstaat waar zij gevestigd zijn;
   b) noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid en het milieu;
   c) evenredigheid: de eisen zijn geschikt om het nagestreefde doel te bereiken en gaan niet verder dan nodig om dat doel te bereiken

2.  De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten die worden verricht door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter niet beperken en onthouden zich daarbij met name van het stellen van de volgende eisen:

   a) de verplichting voor de dienstverrichter een vestiging op hun grondgebied te hebben;
   b) de verplichting voor de dienstverrichter bij hun bevoegde instanties een vergunning aan te vragen, of zich in te schrijven in een register of bij een beroepsorde op hun grondgebied, behalve in gevallen waarin deze richtlijn of andere communautaire rechtsinstrumenten voorzien;
   c) het verbod voor de dienstverrichter zich op hun grondgebied een bepaalde infrastructuur te verschaffen, waaronder een kantoor of kabinet, om de betrokken diensten te verrichten;
   d) de toepassing van een speciale contractuele regeling tussen de dienstverrichter en de afnemer die de verrichting van diensten als zelfstandige verhindert of beperkt;
   e) de verplichting voor de dienstverrichter speciaal voor de dienstenactiviteit een door hun bevoegde instanties afgegeven identiteitsdocument te bezitten;
   f) eisen, andere dan die welke nodig zijn voor de gezondheid en veiligheid op het werk, betreffende het gebruik van uitrusting en materiaal die een integrerend deel van de dienstverrichting vormen;
   g) beperkingen van de vrijheid van dienstverrichting zoals bedoeld in artikel 24.

3.  Deze bepalingen beletten de lidstaat waarnaar de dienstverrichter zich verplaatst niet om eisen aan het verrichten van een dienstenactiviteit te stellen als deze gerechtvaardigd zijn om reden van openbare orde, openbare veiligheid, milieubescherming en volksgezondheid. Ook beletten zij lidstaten niet om overeenkomstig het Gemeenschapsrecht hun voorschriften voor tewerkstelling toe te passen, ook die welke zijn vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten.

4.  Uiterlijk ...(35) doet de Commissie, na raadpleging van de lidstaten en de sociale partners op Europees niveau, het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van dit artikel toekomen, waarin zij nagaat of het dienstig is harmonisatiemaatregelen met betrekking tot de onder deze richtlijn vallende dienstenactiviteiten voor te stellen.

Artikel 22

Algemene afwijkingen

Artikel 21 is niet van toepassing op:

  1) Diensten van algemeen economisch belang die in een andere lidstaat worden verricht, zoals:
   a) postdiensten als bedoeld in Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst(36);
   b) de transmissie, distributie en levering van elektriciteit als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (37);
   c) de transmissie, distributie, levering en opslag van aardgas als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas(38);
   d) de diensten in verband met levering en distributie van water en in verband met afvalwater;
   e) afvalbehandeling;
   2) aspecten die zijn geregeld bij Richtlijn 96/71/EG;
   3) aspecten die zijn geregeld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(39);
   4) activiteiten inzake de gerechtelijke inning van schuldvorderingen;
   5) wat betreft beroepskwalificaties, de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, met inbegrip van de eisen in de lidstaten waar de dienst verricht wordt, die een activiteit voorbehouden aan een bepaald beroep;
   6) de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende het toepasselijke recht;
   7) ten aanzien van administratieve formaliteiten inzake het vrije verkeer van personen en hun woonplaats, de bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven(40), waarin de administratieve formaliteiten zijn vastgesteld welke door de begunstigden moeten worden vervuld bij de bevoegde instanties van de lidstaten van bestemming;
   8) ten aanzien van de overbrenging van afval, het vergunningstelsel als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap(41);
   9) de auteursrechten, naburige rechten en rechten bedoeld in Richtlijn 87/54/EEG van de Raad van 16 december 1986 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderprodukten(42) en Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken(43), alsmede de industriële-eigendomsrechten;
   10) wettelijke accountantscontroles;
   11) diensten die in de lidstaat waarnaar de dienstverrichter zich verplaatst om zijn dienst te verrichten, verboden zijn wanneer dit verbod gerechtvaardigd is om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid;
   12) specifieke eisen van de lidstaat waarnaar de dienstverrichter zich verplaatst, die eigen zijn aan de bijzondere kenmerken van de plaats waar de dienst wordt verricht, aan het bijzondere risico dat de dienst met zich meebrengt op de plaats waar de dienst wordt verricht of aan de gezondheid en veiligheid op de werkplaats, en waarvan de inachtneming onmisbaar is voor de handhaving van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu te garanderen;
   13) de inschrijving van voertuigen die in een andere lidstaat worden geleast;
   14) alle bepalingen van het internationaal privaatrecht, met name die betreffende contractuele en niet-contractuele verbintenissen, met inbegrip van de vorm van overeenkomsten.

Artikel 23

Afwijkingen in specifieke gevallen

1.  In afwijking van artikel 21 kan een lidstaat tegen een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter bij wijze van uitzondering een maatregel nemen betreffende:

   a) de veiligheid van de diensten, waaronder de aspecten die verband houden met de volksgezondheid;
   b) de uitoefening van een beroep in de gezondheidszorg;
   c) de bescherming van de openbare orde, en met name de aspecten die verband houden met de bescherming van minderjarigen.

2.  De in lid 1 bedoelde maatregel kan alleen worden genomen wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

   a) de nationale bepalingen uit hoofde waarvan de maatregel wordt genomen vallen niet onder een communautaire harmonisatiemaatregel inzake de in lid 1 bedoelden gebieden;
   b) de maatregel biedt de afnemer meer bescherming dan de maatregel die de lidstaat van oorsprong uit hoofde van zijn nationale bepalingen zou nemen;
   c) de lidstaat van oorsprong heeft geen maatregelen genomen of heeft maatregelen genomen die ontoereikend zijn in verhouding tot de in artikel 18, lid 2, bedoelde maatregelen;
   d) de maatregel is evenredig.

3.  De leden 1 en 2 laten de in communautaire besluiten vastgestelde bepalingen die het vrije verkeer van diensten waarborgen of afwijkingen daarop toestaan onverlet.

Afdeling 3

Rechten van de afnemers van diensten

Artikel 24

Verboden beperkingen

De lidstaten leggen de afnemer geen eisen op die het gebruik van een dienst van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter beperken, en met name niet

   a) de verplichting bij hun bevoegde instanties een vergunning aan te vragen of een verklaring af te leggen;
   b) beperkingen van fiscale aftrekmogelijkheden of van de mogelijkheid beroep te doen op financiële bijstand omdat de dienstverrichter in een andere lidstaat is gevestigd of wegens de plaats van uitvoering van de dienst;
   c) discriminerende of onevenredige belastingen op de uitrusting die de afnemer nodig heeft om een vanuit een andere lidstaat geleverde dienst op afstand te ontvangen.

Artikel 25

Discriminatieverbod

1.  De lidstaten zien erop toe dat op de afnemer geen discriminerende eisen van toepassing zijn die uitsluitend berusten op zijn nationaliteit of woonplaats.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de algemene toegangsvoorwaarden voor een dienst, die door de dienstverrichter openbaar toegankelijk worden gemaakt, geen discriminerende voorwaarden bevatten die uitsluitend betrekking hebben op de nationaliteit of woonplaats van de afnemer, onverminderd de mogelijkheid om verschillende toegangsvoorwaarden te stellen wanneer die verschillen rechtstreeks door objectieve criteria worden gerechtvaardigd.

Artikel 26

Bijstand aan afnemers

1.  De lidstaten zien erop toe dat de afnemers via het ene loket toegang hebben tot:

   a) informatie over de in de andere lidstaten geldende eisen inzake de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten, en met name die inzake consumentenbescherming;
   b) algemene informatie over de mogelijkheden tot beroep bij geschillen tussen een dienstverrichter en een afnemer;
   c) de contactgegevens van de verenigingen of organisaties waar dienstverrichters en afnemers praktische bijstand kunnen krijgen.

Waar van toepassing, omvat het advies van de bevoegde instanties een eenvoudige gids met stapsgewijze uitleg.

De informatie en bijstand moeten op duidelijke en eenduidige wijze worden aangeboden, gemakkelijk vanop afstand toegankelijk zijn, o.a. langs elektronische weg, en worden bijgewerkt.

2.  De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde taak overdragen aan een andere organisatie, zoals de Europese bureaus voor consumentenvoorlichting, de centra die tot het Europees buitengerechtelijk netwerk (EB-net) behoren, de consumentenverenigingen of de Euro Info Centres.

Uiterlijk op ...(44) delen de lidstaten de namen en contactgegevens van de aangewezen organisaties aan de Commissie mede. De Commissie geeft deze informatie aan alle lidstaten door.

3.  Om de in lid 1 bedoelde informatie te kunnen verstrekken richt de door de afnemer aangesproken organisatie zich tot de organisatie van de betrokken lidstaat. Deze moet de gevraagde informatie onverwijld verstrekken. De lidstaten zien erop toe dat de organisaties elkaar onderling bijstaan en alles in het werk stellen om doeltreffend samen te werken.

4.  De Commissie stelt volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure de maatregelen tot uitvoering van de leden 1, 2 en 3 vast. Zij legt daarbij de technische details inzake de uitwisseling van informatie tussen de organisaties van verschillende lidstaten en met name de interoperabiliteit van de informatiesystemen vast.

Artikel 27

Bijstand aan dienstverrichters

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat een dienstverrichter uiterlijk ...(45) de mogelijkheid heeft alle procedures en formaliteiten die overeenkomstig deze richtlijn vereist zijn voor de uitoefening van zijn dienstenactiviteit in een andere lidstaat, bij het ene loket af te wikkelen.

2.  De artikelen 6 tot en met 8 zijn dienovereenkomstig van toepassing.

Hoofdstuk V

Kwaliteit van de diensten

Artikel 28

Informatie over dienstverrichters en hun diensten

1.  De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters de volgende gegevens ter beschikking stellen aan de afnemers, aan het Europese ene loket en aan het ene loket in de gastlidstaten:

   a) hun naam, indien het om een rechtspersoon gaat, hun rechtsvorm, het adres van hun vestiging en de contactgegevens waarmee de afnemers hen snel kunnen bereiken en rechtstreeks met hen kunnen communiceren, eventueel langs elektronische weg;
   b) wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of in een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, de naam van dit register en het nummer waaronder hij is ingeschreven, of gelijkwaardige gegevens uit dit register die ter identificatie dienen;
   c) wanneer voor de activiteit een vergunning nodig is, de contactgegevens van de bevoegde instantie of van het ene loket;
   d) wanneer de dienstverrichter een BTW-plichtige activiteit uitoefent, het nummer bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag(46);
   e) voor gereglementeerde beroepen: elke beroepsorde of vergelijkbare organisatie waarbij de dienstverrichter is ingeschreven, alsmede de beroepstitel en de lidstaat waarin die is verleend;
   f) de algemene voorwaarden en bepalingen wanneer de dienstverrichter die hanteert;
   g) de contractbepalingen betreffende het op het contract toepasselijke recht en/of betreffende de bevoegde rechter;
   h) in geval van een verplichte verzekering tegen beroepsaansprakelijkheid of een soortgelijke waarborg, de in artikel 29, lid 1, vermelde gegevens, met name de gegevens betreffende de verzekeraar of borgsteller, betreffende de geografische en beroepsdekking, en het bewijs dat er geen achterstand is in de premiebetaling.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie naar keuze van de dienstverrichter:

   a) op eigen initiatief door de dienstverrichter wordt verstrekt;
   b) voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk is op de plaats waar de dienst wordt verricht of het contract wordt gesloten;
   c) voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk is op een door de dienstverrichter meegedeeld elektronisch adres;
   d) is opgenomen in elk door de dienstverrichter aan de afnemer verstrekt informatiedocument waarin zijn diensten in detail zijn beschreven.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters de afnemer op diens verzoek de volgende aanvullende informatie verstrekken:

   a) de belangrijkste kenmerken van de dienst;
   b) de prijs van de dienst of, wanneer de precieze prijs niet kan worden vermeld, de manier waarop de prijs kan worden berekend zodat de afnemer de prijs kan controleren, of een voldoende gedetailleerde kostenraming;
   c) de statuten en de rechtsvorm van de dienstverrichter;
   d) voor gereglementeerde beroepen, een verwijzing naar de in de lidstaat van oorsprong geldende beroepsregels en de wijze waarop hierin inzage kan worden verkregen.

4.  De lidstaten zien erop toe dat de in dit hoofdstuk bedoelde informatie die door de dienstverrichter moet worden verstrekt, helder en ondubbelzinnig en tijdig voor de sluiting van het contract of, indien er geen schriftelijk contract is, voor de verrichting van de dienst wordt meegedeeld of beschikbaar wordt gesteld.

5.  De in dit hoofdstuk bedoelde informatieplicht komt bij de eisen die al in het Gemeenschapsrecht zijn vervat en belet de lidstaten niet de op hun grondgebied gevestigde dienstverrichters aanvullende informatie-eisen op te leggen.

6.  De Commissie kan volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure de inhoud van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde informatie met het oog op de bijzondere kenmerken van bepaalde activiteiten nader omschrijven en de praktische toepassingsbepalingen voor lid 2 vastleggen.

Artikel 29

Beroepsverzekeringen en -waarborgen

1.  De lidstaten kunnen verlangen dat dienstverrichters die diensten verrichten met een direct en bijzonder risico voor de gezondheid of veiligheid van de afnemer of een derde, of voor de financiële zekerheid van de afnemer, of met een milieurisico, verplicht een met het oog op de aard en omvang van het risico geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekering afsluiten, of verplicht zorgen voor een andere gelijkwaardige of qua doel in wezen vergelijkbare waarborg. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering of -waarborg dekt ook de risico's van dergelijke diensten wanneer deze in andere lidstaten worden verricht.

2.  De lidstaten kunnen eisen dat een dienstverrichter, die zich voor het eerst naar een andere lidstaat begeeft om er diensten te verrichten, de bevoegde instantie van de lidstaat van bestemming hiervan vooraf in kennis stelt door middel van een schriftelijke verklaring waarin de gegevens over zijn verzekeringsdekking of andere persoonlijke of collectieve beschermingsmiddelen met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid worden opgegeven. Deze verklaring moet elk jaar worden vernieuwd, als de dienstverrichter voornemens is om in de loop van dat jaar tijdelijk of occasioneel in deze lidstaat diensten te verrichten. De dienstverrichter mag deze verklaring in ongeacht welke vorm afgeven.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters de afnemer alle informatie over de in lid 1 bedoelde verzekering of waarborgen verstrekken, met name de contactgegevens van de verzekeraar of de borg en de geografische dekking.

4.  Wanneer een dienstverrichter zich op het grondgebied van een lidstaat vestigt of een dienstactiviteit verricht, verlangt deze van hem geen beroepsverzekering of financiële waarborg indien de dienstverrichter al door een gelijkwaardige of qua doel in wezen vergelijkbare waarborg is gedekt in een andere lidstaat waar hij al een vestiging heeft.

Als een lidstaat een verzekering verlangt tegen financiële risico's die verbonden zijn aan de beroepsaansprakelijkheid, dan neemt deze lidstaat, van een dienstverrichter die gevestigd is op het grondgebied van een andere lidstaat, genoegen als bewijs met een attest betreffende zo'n verzekering dat is afgegeven door een bank of verzekeringsmaatschappij in de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd.

Indien de gelijkwaardigheid slechts gedeeltelijk is, kan de lidstaat voor de nog niet gedekte elementen een aanvullende waarborg eisen.

5.  De leden 1 tot 4 laten de regelingen inzake beroepsaansprakelijkheidsverzekering of -waarborgen in andere communautaire besluiten onverlet.

6.  In het kader van de uitvoering van lid 1 kan de Commissie volgens de in artikel 39, lid 2, bedoelde procedure een lijst van diensten met de in lid 1 bedoelde kenmerken opstellen, alsmede gemeenschappelijke criteria vaststellen aan de hand waarvan kan worden bepaald of de in dat lid bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of –waarborg met het oog op de aard en omvang van het risico geschikt is.

Artikel 30

Productgaranties

De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters de afnemer op diens verzoek alle informatie verstrekken over het bestaan of ontbreken van garanties op de verrichte dienst, over de inhoud van die garanties en over de essentiële elementen voor de honorering ervan, met name hoe lang en waar zij gelden.

Artikel 31

Commerciële communicatie voor gereglementeerde beroepen

1.  De lidstaten trekken elk algeheel verbod op commerciële communicatie voor gereglementeerde beroepen in.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de commerciële communicatie voor gereglementeerde beroepen in overeenstemming is met de beroepsregels, die in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht moeten zijn, betreffende met name de onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van de beoefenaren van het desbetreffende beroep en hun beroepsgeheim.

Artikel 32

Multidisciplinaire activiteiten

1.  De lidstaten zien erop toe dat op de dienstverrichters geen eisen van toepassing zijn die hen verplichten uitsluitend een bepaalde specifieke activiteit uit te oefenen of die het gezamenlijk of in partnerschap uitoefenen van verschillende activiteiten beperken.

Dergelijke eisen kunnen echter wel aan de volgende dienstverrichters worden opgelegd:

   a) beoefenaren van gereglementeerde beroepen, voor zover dergelijke eisen op grond van de specifieke kenmerken van elk beroep gerechtvaardigd zijn om naleving van de beroepsethiek te waarborgen;
   b) dienstverrichters wier diensten bestaan uit certificering, accreditatie, technische controle, tests of proeven, voor zover dergelijke eisen gerechtvaardigd zijn om hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen.

2.  Wanneer multidisciplinaire activiteiten zijn toegestaan, zien de lidstaten erop toe dat

   a) belangenconflicten en onverenigbaarheden tussen bepaalde activiteiten worden voorkomen;
   b) de voor bepaalde activiteiten vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid gewaarborgd zijn;
   c) de ethische vereisten voor de verschillende activiteiten onderling verenigbaar zijn, met name wat het beroepsgeheim betreft.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters de afnemer op diens verzoek alle informatie over hun multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen en over de genomen maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten verstrekken. Deze informatie moet zijn opgenomen in elk informatiedocument van de dienstverrichter waarin zijn diensten in detail zijn beschreven.

Artikel 33

Kwaliteitsbeleid

1.  De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie begeleidende maatregelen om dienstverrichters aan te moedigen vrijwillig de kwaliteit van de diensten te waarborgen, met name:

   a) door hun activiteiten te laten certificeren of evalueren door onafhankelijke organisaties, of
   b) door hun eigen kwaliteitshandvest op te stellen of de kwaliteitshandvesten of keurmerken van beroepsorganisaties op communautair niveau te onderschrijven.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de afnemers en dienstverrichters gemakkelijk toegang hebben tot de informatie over de betekenis van de keurmerken en andere kwaliteitsaanduidingen voor diensten en over de criteria voor de toekenning ervan.

3.  De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie begeleidende maatregelen om de beroepsorden en de kamers van koophandel van de lidstaten aan te moedigen op communautair niveau samen te werken om de kwaliteit van diensten te verbeteren, met name door de kwaliteitserkenning van dienstverrichters te vergemakkelijken.

4.  De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie begeleidende maatregelen om de totstandbrenging van een kritische gedachtewisseling over de kwaliteit en gebreken van diensten aan te moedigen, met name door de ontwikkeling van vergelijkende proeven of tests op communautair niveau en de verspreiding van de resultaten ervan.

5.  De lidstaten moedigen in samenwerking met de Commissie de ontwikkeling van vrijwillige Europese normen aan, teneinde de compatibiliteit tussen de diensten van dienstverrichters uit verschillende lidstaten, de informatie aan de afnemer en de kwaliteit van de diensten te verbeteren.

Artikel 34

Geschillenbeslechting

1.  De lidstaten treffen de nodige algemene maatregelen om ervoor te zorgen dat de dienstverrichters een adres, faxnummer of e-mailadres en een telefoonnummer verstrekken waar alle afnemers, met inbegrip van afnemers die in een andere lidstaat wonen, rechtstreeks een klacht kunnen indienen of informatie over de verrichte dienst kunnen vragen. Dienstverrichters verstrekken hun wettelijke adres indien dit niet hun gebruikelijke correspondentieadres is.

2.  De lidstaten treffen de nodige algemene maatregelen om ervoor te zorgen dat de dienstverrichters onverwijld reageren op de in lid 1 bedoelde klachten en alles in het werk stellen om bevredigende oplossingen te vinden.

3.  De lidstaten treffen de nodige algemene maatregelen om de dienstverrichters te verplichten aan te tonen dat zij aan de in deze richtlijn vastgestelde informatieverplichtingen voldoen en dat de verstrekte informatie juist is.

4.  Wanneer voor de uitvoering van een gerechtelijk besluit een financiële waarborg vereist is, erkennen de lidstaten gelijkwaardige bij dienstverrichters of organisaties in andere lidstaten gestelde waarborgen.

5.  De lidstaten treffen de nodige algemene maatregelen om ervoor te zorgen dat dienstverrichters die gebonden zijn aan een gedragscode of die lid zijn van een beroepsvereniging of -organisatie met een regeling voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, de afnemer hiervan op de hoogte stellen, dit vermelden in elk document waarin hun diensten in detail zijn beschreven en aangeven hoe toegang kan worden verkregen tot gedetailleerde informatie over de kenmerken en toepassingsvoorwaarden van deze regeling.

Artikel 35

Gegevens over de betrouwbaarheid van de dienstverrichter

1.  De lidstaten verstrekken op verzoek van een bevoegde instantie van een andere lidstaat informatie over strafrechtelijke veroordelingen, over bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke sancties of maatregelen en over beslissingen betreffende frauduleuze faillissementen die door hun bevoegde instanties ten aanzien van een dienstverrichter zijn genomen en die rechtstreeks relevant zijn voor de vakbekwaamheid of de professionele betrouwbaarheid van de dienstverrichter.

Een verzoek als bedoeld in dit lid dient naar behoren gemotiveerd te zijn, met name door aan te geven om welke redenen dergelijke informatie wordt gevraagd.

2.  Elke lidstaat die de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt, vermeldt daarbij of het gaat om een definitieve beslissing of dat beroep tegen de beslissing is ingesteld, en op welke datum mogelijk over dat beroep wordt beslist.

Bovendien geeft hij aan op grond van welke nationale bepalingen de dienstverrichter is veroordeeld of hem een sanctie is opgelegd.

3.  Bij de uitvoering van de leden 1 en 2 moeten de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens en de rechten van veroordeelden of personen aan wie een sanctie is opgelegd, ook indien dit geschiedt door een beroepsvereniging, in de betrokken lidstaten worden geëerbiedigd. Ter zake dienende informatie die openbaar is, moet voor de consument gemakkelijk toegankelijk zijn.

Hoofdstuk VI

Convergentieprogramma

Artikel 36

Communautaire gedragscodes

1.  De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie begeleidende maatregelen om de opstelling, met name door beroepsorganen, -organisaties en -verenigingen, op communautair niveau van gedragscodes die gericht zijn op de vergemakkelijking van het grensoverschrijdend verrichten van diensten of de vestiging van een dienstverrichter in andere lidstaat, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, aan te moedigen.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde gedragscodes op afstand langs elektronische weg toegankelijk zijn.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de dienstverrichters op verzoek van de afnemer en in elk informatiedocument waarin hun diensten in detail zijn beschreven, aangeven welke gedragscodes op hen van toepassing zijn, alsmede het elektronische adres waar, en de talen waarin, deze codes kunnen worden geraadpleegd.

Artikel 37

Aanvullende harmonisatie

1.  De Commissie onderzoekt uiterlijk op ...(47) de mogelijkheid om voorstellen voor harmonisatiebesluiten over de volgende aspecten in te dienen:

   a) de regels voor het geldvervoer;
   b) de toegang tot activiteiten betreffende de gerechtelijke inning van schuldvorderingen;
   c) veiligheidsdiensten.

Artikel 38

Wederzijdse beoordeling

1.  Uiterlijk op ...(48) dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over beoordelingsplichtige eisen met de in artikel 15, lid 4 bedoelde informatie.

2.  De Commissie stuurt de in lid 1 bedoelde verslagen naar de lidstaten, die binnen zes maanden hun opmerkingen over elk van de verslagen indienen. Binnen diezelfde termijn raadpleegt de Commissie de betrokkenen over de verslagen.

3.  De Commissie legt de verslagen en de opmerkingen van de lidstaten voor aan het in artikel 39, lid 1, bedoelde comité, dat opmerkingen kan maken.

4.  In het licht van de in de leden 2 en 3 bedoelde opmerkingen dient de Commissie uiterlijk ...(49)* een samenvattend verslag in, eventueel vergezeld van voorstellen voor aanvullende initiatieven.

Artikel 39

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten, voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.  Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 40

Herzieningsclausule

Na het in artikel 38, lid 4, bedoelde samenvattende verslag dient de Commissie om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad een alomvattend verslag in over de toepassing van deze richtlijn, met name van de artikelen 2 en 21 daarvan, eventueel vergezeld van wijzigingsvoorstellen.

Artikel 41

Wijziging van Richtlijn 98/27/EG

Aan de bijlage bij Richtlijn 98/27/EG wordt het volgende toegevoegd:

"

13.  Richtlijn 2006/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van … [betreffende diensten op de interne markt]*

_________________

* PB L … .

"

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 42

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(50) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 43

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 44

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter20060216-P6_TA(2006)0061_NL-p0000001.fig20060216-P6_TA(2006)0061_NL-p0000002.fig

(1) PB C 221 van 8.9.2005, blz. 113.
(2) PB C 43 van 18.2.2005, blz. 18.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 februari 2006.
(4) COM(2002)0441 definitief.
(5) COM(2003)0313 definitief.
(6) COM(2002)0585 definitief.
(7) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(8) PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2005/29/EG.
(9) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/69/EG van de Commissie (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 44).
(10) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).
(11) PB L 145 van 5.6.1997, blz. 29.
(12) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(13) PB L 13 van 19.1. 2000, blz. 12.
(14) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(15) PB L 320 van 28.11.1998, blz. 54.
(16) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(17) PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/65/EG (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16).
(18) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(19) Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7).
(20) Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21).
(21) Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).
(22) Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51).
(23) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
(24) PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(25) PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(26) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 631/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 6.4.2004, blz. 1).
(27) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(28) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(29) PB L 221 van 4.9.2003, blz. 13.
(30) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 36.
(31)* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(32)* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(33)* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(34)* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(35)* Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(36) PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(37) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37.
(38) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
(39) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(40) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(41) PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2557/2001 van de Commissie (PB L 349 van 31.12.2001, blz. 1).
(42) PB L 24 van 27.1.1987, blz. 36.
(43) PB L 77 van 27.3.1996, blz. 20.
(44)* Drie jaar na datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(45)* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(46) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/18/EG (PB L 51 van 22.2.2006, blz. 12).
(47)* 1 jaar na inwerkingtreding van de richtlijn.
(48)* Drie jaar na datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(49)** Vier jaar na datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(50)* 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Juridische mededeling - Privacybeleid