Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2004/2216(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0400/2005

Ingediende teksten :

A6-0400/2005

Debatten :

PV 16/01/2006 - 16
CRE 16/01/2006 - 16

Stemmingen :

PV 17/01/2006 - 7.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0005

Aangenomen teksten
PDF 183kWORD 101k
Dinsdag 17 januari 2006 - Straatsburg
Strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen
P6_TA(2006)0005A6-0400/2005

Resolutie van het Europees Parlement over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (2004/2216(INI))

Het Europees Parlement,

-   gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(1), in het bijzonder artikel 5, lid 3 daarvan, waarin is bepaald dat mensenhandel verboden is,

-   gelet op de Universele Verklaring van de rechten van de Mens van 1948, in het bijzonder artikelen 4 en 5 daarvan,

-   gezien de verdragen en verklaringen van de Verenigde Naties, in het bijzonder de artikelen 5 en 6 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen uit 1979,

-   gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989, dat handelt over de bescherming van kinderen tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en dat de ontvoering of de verkoop van of de handel in kinderen moet voorkomen,

-   gezien het Protocol van Palermo van 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit,

-   gezien de Verklaring van Brussel over de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, die op 20 september 2002 op de Europese Conferentie over het voorkomen en de bestrijding van mensenhandel - Een uitdaging voor de 21ste Eeuw is aangenomen en die van alle nationale en internationale spelers op de desbetreffende gebieden doeltreffende gecoördineerde acties tussen de landen van herkomst, doorvoer en bestemming verlangt, en in het bijzonder op de artikelen 7 en 8 daarvan,

-   gezien Kaderbesluit 2002/629/JHA van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel(2)

-   gezien Kaderbesluit 2004/68/JHA van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie(3),

-   gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijftitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie(4),

-   gezien het verslag van de Deskundigengroep mensenhandel(5),

-   gezien de conclusies van de Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere, waarin ertoe wordt opgeroepen de strijd aan te binden met degenen die zich met mensenhandel bezighouden en die de nadruk legt op de behoefte aan preventie van alle vormen van mensenhandel,

-   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld "Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: Balans van het programma van Tampere en richtsnoeren voor de toekomst" (COM(2004)0401),

-   gezien Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen(6),

-   gezien de Verklaring van de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie in Beijing in september 1995,

-   gezien de conclusies van de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 in Brussel met in bijlage het Haags Programma op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de Raad en de Commissie wordt verzocht een actieplan met concrete maatregelen ter bestrijding van de mensenhandel in te dienen,

-   gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, dat op 3 mei 2005 door het Comité van Ministers is aangenomen,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 mei 2000 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Over nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel"(7),

-   gezien de mededeling van de Commissie over de bestrijding van mensenhandel - een geïntegreerde benadering en voorstellen voor een actieplan (COM(2005)0514),

-   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

-   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0400/2005),

A.   overwegende dat mensenhandel een ernstige schending van de grondrechten inhoudt en gepaard gaat met wrede praktijken, zoals dreiging met of gebruik van geweld, dwang, vernedering, ontvoering, seksuele uitbuiting, bedrog of misleiding,

B.   overwegende dat, in navolging van hetgeen de fungerend voorzitter van de Raad op 23 juni 2005 in het Europees Parlement heeft verklaard, er andermaal wordt gewezen op het feit dat er jaarlijks 600 000 tot 800 000 mensen over de hele wereld slachtoffer van mensenhandel worden, en dat hiervan binnen de Europese Unie elk jaar meer dan 100 000 vrouwen slachtoffer zijn,

C.   overwegende dat vrouwen en kinderen bijzonder kwetsbaar zijn voor deze georganiseerde misdaad en moderne vorm van slavernij, hoofdzakelijk in handen van criminele netwerken, en overwegende dat zij daardoor meer risico lopen het slachtoffer van mensenhandel te worden,

D.   overwegende dat een van de belangrijkste factoren die de internationale handel in vrouwen en kinderen mogelijk maakt, het bestaan van plaatselijke markten voor prostitutie is, waar bepaalde personen vrouwen en kinderen kunnen en wensen te verkopen en kopen met als doel hen seksueel uit te buiten; overwegende dat mensenhandelaars vooral vrouwen en kinderen van de zuidelijke naar de noordelijke landen en van oost naar west verhandelen, naar de landen aldaar met de grootste vraag,

E.   overwegende dat de Unie bij de mensenhandel naar nultolerantie moet streven door zichtbare en haalbare doelen te stellen, zoals de halvering van het aantal slachtoffers van deze handel in de komende tien jaar; overwegende echter dat de overkoepelende doelstelling uiteraard moet liggen in een zo spoedig mogelijke volledige uitbanning van dit zeer zware misdrijf dat een grove schending van de mensenrechten vormt,

F.   overwegende dat het Actieplan van de Raad en de Commissie(8) over de manier waarop de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam over de oprichting van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het beste ten uitvoer kunnen worden gebracht, grotere inspanningen vraagt om een akkoord te bereiken over gemeenschappelijke definities, tenlasteleggingen en sancties, in eerste instantie in een beperkt aantal sectoren, zoals mensenhandel en in het bijzonder de seksuele uitbuiting van vrouwen, jongeren en kinderen,

G.   overwegende dat de aanpak van de illegale handel in kinderen en jongeren niet op dezelfde basis kan plaatsvinden als die van de illegale handel in vrouwen en dat er dus zowel een specifieke aanpak nodig is afgestemd op de behoeften van kinderen als een aanpak gericht op de behoeften van jongeren, verschillend van die van kinderen,

H.   overwegende dat ondanks de goedkeuring van Kaderbesluit 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhandel (waarin voor de lidstaten van de Unie een gemeenschappelijke definitie van het begrip mensenhandel wordt geformuleerd en wordt vastgelegd uit welke elementen het strafbare feit is opgebouwd) de sancties die in de lidstaten kunnen worden opgelegd, met name waar het gaat om de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, nog altijd niet zijn geharmoniseerd,

I.   in aanmerking nemende dat ondanks de verdragen en de vele reeds aangenomen wettelijke maatregelen en politieke verklaringen (zoals de Verklaring van Brussel uit 2002) waarin de strijd tegen de mensenhandel, vooral tegen de vrouwen- en kinderhandel hoog op de politieke agenda wordt geplaatst, er nog steeds geen daadwerkelijke verbeteringen waarneembaar zijn, terwijl mensenhandel in vergelijking met andere vormen van georganiseerde misdaad nota bene de snelst groeiende criminele activiteit is,

J.   overwegende dat het noodzakelijk is de preventie van mensenhandel niet alleen via individuele acties van elke lidstaat aan te pakken, maar ook door een holistische en geïntegreerde multidisciplinaire benadering op internationaal en EU-niveau, waarbij ook voor alle lidstaten gemeenschappelijke elementen in het strafrecht worden vastgesteld, met name op het gebied van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties,

K.   overwegende dat de slachtoffers in een zeer ernstige persoonlijke situatie verkeren en zeer kwetsbaar zijn, maar dat bovendien hun medewerking nodig is om de criminele organisatie te ontmaskeren en om de schuldigen op te sporen en aan te houden,

L.   overwegende dat het ontbreken van een algemeen geaccepteerde definitie van vrouwen- en kinderhandel en het ontbreken van gemeenschappelijke richtlijnen voor vergelijkende gegevens, onderzoek en analyse grote beletsels voor doeltreffende acties en beleidslijnen vormen,

M.   overwegende dat de vrouwen- en kinderhandel een grensoverschrijdende misdaad is en doeltreffende preventiestrategieën vergt:

   het aanpakken van de driehoek van de markt van de mensenhandel, dat wil zeggen slachtoffer, handelaar en klant;
   programma's en bescherming op het gebied van juridische en psychische bijstand voor de meest bedreigde groepen;
   een adequate, constante en systematische voorlichting en bewustmaking van alle categorieën van de bevolking en vooral van de kwetsbare groepen;
   samenwerking tussen de landen van herkomst, doorreis en bestemming;
   samenwerking op mundiaal, internationaal, communautair, regionaal, nationaal en plaatselijk niveau;
   coherente acties van internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Europese Unie, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de G8,

N.   overwegende dat virtuele seks, in het bijzonder via internet, een nieuwe groeimarkt is waarvan de opkomst leidt tot een toename van de illegale handel, omdat nieuwe technologieën de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen gemakkelijker maken,

1.   onderstreept het belang van een op de mensenrechten gebaseerde aanpak, het gebruik van gendermainstreaming en een kindergevoelige aanpak bij het ontwikkelen en uitvoeren van preventiestrategieën;

2.   betreurt dat de tot dusverre genomen maatregelen in de strijd tegen de mensenhandel er niet toe hebben geleid dat het aantal voor seksuele slavernij uitgebuite vrouwen en kinderen is verminderd, maar dat integendeel de handel in mensen voor seksuele doeleinden wordt beschouwd als de criminele activiteit die van alle vormen van georganiseerde misdaad in de EU het snelst groeit; onderstreept dat het hoog tijd is om duidelijke en concrete doelen te stellen, bijvoorbeeld om het aantal mensen dat slachtoffer is van mensenhandel in de komende tien jaar met de helft te verminderen; is van oordeel dat uiteraard de algemene doelstelling moet zijn deze vorm van criminaliteit op zo kort mogelijke termijn volledig uit te bannen;

3.   betreurt dat er een gebrek is aan erkenning van het verband tussen mensenhandel en migratie, sociale bescherming en ontwikkeling, en dringt aan op een coherenter extern beleid inzake mensenhandel;

4.   vraagt de Commissie en de Raad met klem een ondubbelzinnige rechtsgrond vast te leggen om iedere vorm van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van vrouwenhandel, te bestrijden en om te besluiten het beleid inzake de strijd tegen mensenhandel en daarmee verbonden terreinen van immigratie en asiel, in het bijzonder het recht op asiel bij verdrukking en vervolging om gendergerelateerde redenen, volledig communautair te maken;

5.   beveelt aan dat er een gemeenschappelijk EU-beleid wordt ingesteld dat zich richt op de totstandbrenging van een juridisch kader en de omzetting van wetgeving, op sancties, preventie, rechtsvervolging en veroordeling van de plegers van de misdrijven, en op bescherming van en steun aan de slachtoffers;

6.   onderstreept de noodzaak tot de ontwikkeling van specifieke maatregelen tegen mensenhandel binnen het kader van het nabuurschapsbeleid van de EU; vraagt met klem om de verstrekking van financiële bijstand aan de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU, zoals Bulgarije en Roemenië, teneinde deze landen in staat te stellen langetermijnstrategieën te ontwikkelen die erop gericht zijn mensenhandel te voorkomen;

7.   is van mening dat de maatregelen van de lidstaten dienen te stroken met hun eigen politieke verklaringen en dat de lidstaten de desbetreffende communautaire wetgeving op een efficiëntere manier moeten omzetten, met name door de praktische samenwerking en de uitwisseling van relevante informatie, onderling en met Europol en Eurojust, te verbeteren;

8.   benadrukt dat de bevordering van gendergelijkheid in alle beleidsplannen van de EU en de uitvoering van een nationale wetgeving inzake gelijke kansen essentieel zijn voor de bestrijding van de "drijfveren" van mensenhandel, zoals armoede, sociale uitsluiting, werkloosheid, gebrek aan onderwijs, corruptie, discriminatie en geweld tegen vrouwen;

9.   is van mening dat zowel op nationaal als op communautair niveau onderzoeken zouden moeten worden verricht naar de oorzaken die ten grondslag liggen aan mensenhandel en in het bijzonder aan de handel in vrouwen en kinderen voor seksuele doeleinden (bijvoorbeeld welke factoren ertoe leiden dat mensen gemakkelijk slachtoffer worden van mensenhandel en welke factoren van invloed zijn op de vraag naar seksuele diensten en de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen); verzoekt de lidstaten en de Commissie hun onderzoek op dit punt voort te zetten en de noodzakelijke middelen toe te kennen uit de beschikbare programma's, zoals Daphne; is van mening dat de resultaten van die onderzoeken kunnen bijdragen aan de instelling van een adequaat programma voor voorlichting op seksueel gebied in alle lidstaten;

10.   vestigt de aandacht van de Commissie en de lidstaten op de uitkomsten van de studie die het Europees Parlement heeft verricht naar de verschillende soorten nationale wetgeving op het gebied van prostitutie en handel in vrouwen en kinderen voor seksuele doeleinden(9);

11.   onderstreept dat bovenal nadrukkelijk de vraag moet worden ontmoedigd, ook door maatregelen op onderwijs-, wetgevings-, sociaal en cultureel gebied;

12.   doet een beroep op de lidstaten de problemen die het gevolg zijn van prostitutie op hun grondgebied krachtig aan te pakken;

13.   verzoekt de Raad en de Commissie om van de kwestie van de handel in vrouwen en kinderen een vast onderdeel van de politieke dialoog met derde landen te maken en in overeenstemming met de mensenrechten- en democratieclausules van alle samenwerkings- en associatieovereenkomsten met derde landen passende maatregelen te nemen, wanneer er geen zicht is op verbetering of wanneer het derde land niet duidelijk blijk geeft van de politieke wil om maatregelen te nemen;

14.   verzoekt de lidstaten zich meer in te zetten voor gendermainstreaming en voor een kindergevoelige aanpak in de EU-programma's voor ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding en dringt er bij internationale organisaties, zoals de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldhandelsorganisatie, op aan om de strijd tegen de vervrouwelijking van armoede en de kinderarmoede prioritair aan te pakken;

15.   benadrukt hoe belangrijk het is het verband tussen mensenhandel en legale en illegale immigratie te leggen en om de wegen van wettelijke migratie als een mechanisme ter voorkoming van vrouwenhandel te beschouwen;

16.   onderstreept de band die bestaat tussen seksuele uitbuiting en uitbuiting op het gebied van huishoudelijk werk; onderstreept dat kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van een afhankelijkheid waarvan illegale mensenhandelaars profiteren, niet alleen seksueel worden uitgebuit, maar ook op een wijze die de vorm aanneemt van slavernij, illegale adoptie en dwangarbeid; dringt erop aan dat krachtige maatregelen worden genomen om alle misdrijven en delicten te voorkomen en te bestrijden;

17.   betreurt het ontbreken van analyses van de in de lidstaten bestaande vraag naar prostitutie als mogelijke motivatie voor het fenomeen mensenhandel; is van mening dat de Commissie uitvoerig onderzoek moet doen naar de weerslag van de prostitutiewetgeving in de lidstaten op het aantal slachtoffers van mensenhandel;

18.   verzoekt de lidstaten hun visumbeleid te herzien teneinde misbruik te voorkomen en bescherming tegen uitbuiting te bieden; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de medewerkers van hun consulaten in de landen van herkomst onderling samenwerken en ervaringen uitwisselen en bovendien opgeleid worden om bij de verwerking van visumaanvragen gevallen van mensenhandel te herkennen; is van oordeel dat het personeel daarnaast zou moeten worden opgeleid om met de betrokken NGO's samen te werken.

19.   verzoekt de lidstaten om nationale en internationale telefonische hulplijnen in te stellen tegen de handel in vrouwen en de bevolking hiervan op de hoogte te brengen via voorlichtingsprogramma's, met name via de nationale en lokale televisie; steunt de eis van een kinderhulplijn in de vorm van een uniform, gratis internationaal telefoonnummer voor kinderen en wijst op zijn verklaring conform artikel 116 van zijn Reglement over kindertelefoons in Europa(10);

20.   dringt erop aan dat tegen de onterende praktijk bestaande uit het kopen en uitbuiten van vrouwen en kinderen een actieve en doeltreffende campagne wordt gevoerd in het kader van de programma's van de Europese Unie; is van oordeel dat deze campagne moet worden bekendgemaakt door de Commissie en de lidstaten met de onvoorwaardelijke steun van het Europees Parlement en van alle andere Europese instellingen op hun respectieve werkterreinen;

21.   verzoekt de Commissie en de lidstaten urgente en doeltreffende maatregelen te nemen (met inbegrip van de goedkeuring van wetgeving) om de tendens tegen te gaan van het gebruik van nieuwe technologieën, in het bijzonder internet, voor de verspreiding van informatie over de beschikbaarheid van en de vraag naar vrouwen en kinderen voor seksuele uitbuiting, waarvan de toename tot een intensivering van de mensenhandel leidt;

22.   betreurt de aanhoudende problemen tussen de lidstaten en de Europese instellingen wat de ratificatie en tenuitvoerlegging van internationale verdragen en overeenkomsten betreft;

23.   verzoekt de Europese Commissie toezicht te houden op de uitvoering en de eenduidige interpretatie van de bestaande instrumenten tegen mensenhandel en de bestaande wettelijke maatregelen en acties binnen en buiten de EU ter bestrijding van vrouwen- en kinderhandel door middel van een studie in kaart te brengen;

24.   verwelkomt het voorstel in het Verdrag van de Raad van Europa tegen mensenhandel om een controlemechanisme (GRETA) in te stellen teneinde de doeltreffende uitvoering van de bepalingen in dat verdrag te waarborgen en wijst nadrukkelijk op de noodzaak tot versterking van de samenwerking met de Raad van Europa en andere internationale organisaties bij de uitvoering van strategieën ter bestrijding van seksuele uitbuiting; deelt mede dat dit de mogelijkheid inhoudt om klanten een straf op te leggen;

25.   dringt er bij de Commissie op aan met de Raad van Europa en andere internationale organisaties, zoals de Internationale Organisatie voor Migratie, samen te werken aan gemeenschappelijke richtsnoeren voor het verzamelen van gegevens en beveelt aan om zo snel mogelijk een gemeenschappelijk centrum in het leven te roepen voor het vaststellen van gemeenschappelijke definities (mensenhandel, slachtoffer, enz.), het verzamelen van homogene en vergelijkbare gegevens, de beoordeling en ontwikkeling van de situatie, informatie-uitwisseling en de beoordeling van de correlatie tussen het doel van wetten, beleidsmaatregelen en interventies tegen mensenhandel en hun daadwerkelijke effect;

26.   verzoekt de Commissie haar eigen Daphne-programma in te dienen en erop toe te zien dat het drugsbestrijdingsprogramma hiervan wordt losgekoppeld;

27.   betreurt het gebrek aan betrouwbare informatie over het fenomeen mensenhandel in Europa en het feit dat de Commissie noch Europol of andere EU-organen precieze cijfers kunnen geven over de omvang van mensenhandel binnen de EU, en betreurt met name het gebrek aan informatie over kwetsbaardere groepen, zoals vrouwen en kinderen, en het feit dat er geen effectieve maatregelen zijn genomen om het probleem aan te pakken;

28.   verzoekt de lidstaten nationale contactpunten in te stellen of nationale rapporteurs te benoemen om informatie over mensenhandel te verzamelen, uit te wisselen, te verspreiden en te verwerken, en beklemtoont het belang van het verzamelen van op gender gebaseerde en vergelijkbare gegevens, waarbij in gedachten moet worden gehouden dat het van het grootste belang is de vertrouwelijkheid van deze informatie te waarborgen en de NGO's toegang tot informatie en cijfers te geven;

29.   verzoekt de lidstaten bewustmakingscampagnes te starten en/of te versterken om te informeren over de gevaren, en de kwetsbare leden van de maatschappij in de landen van herkomst voor te lichten, alsmede het publiek op het probleem attent te maken en de vraag in de landen van bestemming terug te dringen; verzoekt de lidstaten in deze context te erkennen dat zakenreizigers een onderdeel van de oplossing van het probleem van de mensenhandel kunnen zijn, als zij actief bij het bewustmakingsproces worden betrokken en ertoe worden aangezet te melden wat zij zien; doet een beroep op de lidstaten, met name op Duitsland, om tijdens de wereldkampioenschappen voetbal in 2006 de nodige maatregelen te treffen om de vrouwenhandel en gedwongen prostitutie te voorkomen;

30.   dringt er bij de lidstaten op aan een netwerk van contactpersonen in de media op het gebied van mensenhandel op te bouwen teneinde publieke bekendheid te geven aan actuele informatie binnen de EU en daarbuiten;

31.   verzoekt de Commissie om in de hele EU een Dag tegen Mensenhandel in te voeren, met een internationaal logo tegen mensenhandel teneinde een algemeen bewustzijn van het fenomeen van mensen- en kinderhandel te creëren, de publieke opinie bewuster te maken van deze kwestie en de zichtbaarheid van het probleem te vergroten door het publiek met één krachtige boodschap aan te spreken; is van oordeel dat deze Dag tegen Mensenhandel in de hele EU zou kunnen samenvallen met de wereldcampagne "Stop the Traffic!" op 25 maart 2006;

32.   beklemtoont de behoefte van de bevoegde autoriteiten aan gekwalificeerde mensen die speciaal opgeleid zijn om mensenhandel te bestrijden, te weten door middel van gezamenlijke opleidingsprogramma's voor alle betrokken partijen (politie, ordehandhavers, de medische sector, maatschappelijk werkers, verenigingen die gespecialiseerd zijn in de strijd tegen en de preventie van de handel in vrouwen en kinderen e.d.), met behulp van gendergevoelige hulpmiddelen en vaardigheden;

33.   verzoekt de lidstaten bij de politie een groep externe deskundigen in te stellen teneinde gevallen van mensenhandel vaker aan het licht te kunnen brengen;

34.   onderstreept het belang van sterkere financiële en personele middelen voor de adviesdiensten op het gebied van vrouwenhandel en van intensievere samenwerking van NGO's die actief zijn op dit gebied;

35.   verzoekt de lidstaten wetgeving in te voeren en op te leggen ter versterking van de vervolging en bestraffing van mensenhandelaars – zowel natuurlijke personen als rechtspersonen – (met name door te voorzien in evenredige, doeltreffende en afschrikkende straffen), hun medeplichtigen, auteurs van internetpagina's met advertenties van tussenpersonen in de mensenhandel, diegenen die seksuele diensten van minderjarigen (waarvoor in alle lidstaten een gelijke definitie moet gelden, namelijk personen van minder dan achttien jaar) aanmoedigen, organiseren of gebruiken of vragen en degenen die dergelijke activiteiten proberen tot stand te brengen, en het witwassen van de inkomsten uit mensenhandel te vervolgen;

36.   verzoekt de lidstaten klanten die welbewust een beroep doen op de diensten van prostituees die werken onder dwang strafrechtelijk te vervolgen;

37.   verzoekt de lidstaten een opleidingsoffensief in te zetten aan politiescholen, academies voor sociale wetenschappen en scholen, teneinde vrouwenhandel te bestrijden en de studenten te leren hoe ze zaken op dit gebied moeten aanpakken;

38.   verzoekt de lidstaten scherpere controle uit te oefenen op de wijze waarop tewerkstelling wordt onderhandeld teneinde te voorkomen dat de internationale vrouwenhandel zich kan organiseren;

39.   roept op tot het voortzetten van de strijd tegen het witwassen van inkomsten uit mensenhandel door ervoor te zorgen dat de lidstaten de wetsteksten die op Europees en internationaal niveau zijn aangenomen, toepassen en waar nodig te overwegen de bestaande wetgeving op dit gebied te versterken;

40.   spoort de lidstaten ertoe aan Richtlijn 2004/81/EG betreffende de verblijfstitel die wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, zo snel mogelijk om te zetten in hun nationale recht;

41.   verzoekt de lidstaten het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen en publiek-privaat partnerschap te bevorderen, waarbij de maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van preventie, reïntegratie- en coördinatiestrategieën moeten worden betrokken; verzoekt alle instellingen van de Europese Unie het goede voorbeeld te geven aan de nationale overheidsinstellingen en aan de particuliere sector;

42.   verzoekt zijn leden om de campagne "Zakenreizigers tegen mensenhandel" die in november 2005 in het Parlement is gelanceerd, te steunen aangezien met dit partijoverschrijdende initiatief wordt getracht:

   - de bewustwording onder zakenreizigers (bijv. leden en anderen) van het vraagstuk van de mensenhandel te vergroten en leden aan te moedigen om het voortouw te nemen door mee te helpen bij de oplossing van dit probleem;
   - zakenreizigers in staat te stellen voorvallen van mensenhandel te melden op de website www.businesstravellers.org;
   - leden te verzoeken hotels te schrijven om hen ertoe te bewegen de verbinding tussen hun bedrijven en verhandelde vrouwen en kinderen te verbreken;

43.   verzoekt de Commissie en de lidstaten hun contacten met de hotel- en toerismebranche aan te halen om een nauwere samenwerking op het gebied van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van deze branche te bewerkstelligen en om de branche aan te moedigen een ethische gedragscode inzake mensenhandel en prostitutie op te stellen, voorzover een dergelijke code nog niet bestaat; is van oordeel dat goede voorbeelden van ethische gedragscodes, zoals de door UNICEF gefinancierde code betreffende de seksuele uitbuiting van kinderen van ECPAT, voor het voetlicht moeten worden gebracht en worden vastgelegd;

44.   verzoekt de lidstaten, teneinde te voorkomen dat het handelen in en het opnieuw verhandelen van mensen in omvang toeneemt, programma's voor sociale integratie en rehabilitatie van vrouwen en kinderen die in het verleden het slachtoffer van mensenhandel waren, te ontwikkelen en uit te voeren in samenwerking met bevoegde instellingen en organisaties en om te overwegen daartoe een Europees reïntegratiefonds in het leven te roepen; dringt er bij de lidstaten op aan microfinancieringsdiensten te ontwikkelen om de vrouwen in staat te stellen gemakkelijker financiële steun te krijgen;

45.   onderstreept dat personen die werden onderworpen aan seksuele uitbuiting, als slachtoffers moeten beschouwd worden; wijst erop dat, gezien de immense moeilijkheden waarmee deze personen worden geconfronteerd wanneer ze zich aan hun situatie willen ontworstelen, zowel de Europese Unie als de lidstaten moeten voorzien in de noodzakelijke middelen om hen te beschermen en te steunen, zoals:

   personen die slachtoffer zijn van mensenhandel, niet veroordelen,
   medische en psychologische bijstand,
   rechtsbijstand en bijstand van een competente vertaler,
   specifieke middelen voor de reïntegratie van vrouwelijke prostituees, enz;
   opvang van vrouwen en kinderen die in de EU slachtoffer van mensenhandel zijn geworden; ondersteuning van deze vrouwen en kinderen om - al naar gelang hun eigen wensen - naar hun land van herkomst terug te keren dan wel een nieuwe start te maken;

46.   verzoekt de lidstaten bindende en dwingende regelgeving aan te nemen ten aanzien van de bescherming van de slachtoffers van mensenhandel, aangezien dergelijke regelgeving onontbeerlijk is om de handelaars te kunnen vervolgen;

47.   verzoekt de lidstaten het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel te ondertekenen en te ratificeren;

48.   onderstreept dat tot op heden alleen België en Italië een verblijfsrecht hebben ingevoerd voor slachtoffers van vrouwenhandel na het proces tegen de vrouwenhandelaars; benadrukt voorts dat het, teneinde de slachtoffers aan te moedigen te spreken en de schuldigen te kunnen veroordelen, gunstig zou zijn wanneer dit verblijfsrecht in alle lidstaten werd verleend;

49.   spoort de lidstaten ertoe aan maatregelen in te voeren die voorzien in speciale verblijfsvergunningen in bijzondere situaties, teneinde buitenlandse slachtoffers die illegaal in een land verblijven, de mogelijkheid te geven zich aan het geweld te onttrekken, en pleit voor de invoering van een programma voor bijstand aan en integratie van de slachtoffers, dat zou moeten worden beheerd door instellingen voor sociale dienstverlening;

50.   dringt er bij alle lidstaten op aan in hun strafrecht dezelfde normatieve bepalingen op te nemen die een duidelijke wettelijke definitie van kinderhandel bevatten, gebaseerd op internationaal overeengekomen normen die vastgelegd zijn in het Protocol van Palermo(11) en in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, opdat wordt voorkomen dat kinderhandel als een subcategorie van mensenhandel wordt aangemerkt;

51.   beklemtoont de dringende behoefte aan de ontwikkeling en uitvoering van een speciaal op kinderrechten gebaseerd preventieprogramma op basis van de samenwerking tussen de landen van herkomst, doorreis en bestemming; vestigt voorts de aandacht op het gebrek aan een coherent extern beleid van de EU in derde landen waaruit het grootste aantal slachtoffers van kinderhandel voortkomen;

52.   verzoekt de Commissie een passend wetsvoorstel in te dienen om op Europees niveau actie te ondernemen ter bestrijding van kinderprostitutie en de handel in menselijke organen en weefsels; stelt vast dat, hoewel de in het kader van de eerste en derde EU-pijler aangenomen wetgeving ter bestrijding van de mensenhandel specifieke bepalingen voor de bescherming van kinderen bevat, kinderen nog steeds kwetsbaar zijn, in het bijzonder wanneer zij seksueel worden uitgebuit;

53.   verzoekt de lidstaten en de Gemeenschap het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie van 25 mei 2000 goed te keuren, aangezien dat verdergaat dan het Protocol van Palermo, omdat hieronder ook misdaden zijn begrepen die geen grensoverschrijdend karakter hebben en waarbij geen criminele organisaties betrokken zijn en hieronder ook de handel in menselijke organen en illegale adoptie vallen;

54.   meent dat kinderen bij zo'n programma moeten worden betrokken en verzoekt de lidstaten voorlichtingsprogramma's voor meisjes en jongens te verwezenlijken teneinde discriminatie te bestrijden en gendergelijkheid te bevorderen;

55.   verzoekt de Commissie met klem ervoor zorg te dragen dat in de nationale en regionale strategiedocumenten de noodzaak wordt onderstreept van waarborging van de registratie van geboorten in derde landen;

56.   betreurt het gebrek aan een meetbare toegevoegde waarde van de bestaande instanties en organisaties op Europees niveau tot nu toe, met name de gebrekkige informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en Europol, dat toch het uitgelezen Europese instrument is om mensenhandel aan te pakken, overeenkomstig artikel 2, lid 2 van de Europol-overeenkomst(12), het EU-Verdrag, de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere en het Haags programma; betreurt voorts het feit dat Europol weliswaar vele specifieke misdaden heeft onderzocht, maar tot nu toe maar één analytisch document op dit gebied heeft geproduceerd;

57.   dringt erop aan dat Europol meer prioriteit verleent aan de bestrijding van de mensenhandel; is van oordeel dat de financiële en personele middelen van Europol moeten worden gebruikt om de efficiëntie van de preventie van mensenhandel, met name de handel in vrouwen en kinderen, te vergroten en de grote internationale georganiseerde misdaad te bestrijden;

58.   onderstreept het belang van een nauwe samenwerking tussen de diensten van Europol en de corresponderende diensten op internationaal niveau die bevoegd zijn op het gebied van de strijd tegen mensenhandel, met name ten aanzien van de uitwisseling van informatie over criminele netwerken, smokkelroutes en de identiteit van de mensenhandelaars, teneinde een doeltreffender vervolging mogelijk te maken;

59.   verzoekt de Commissie om jaarlijks de balans op te maken van de acties die in elke lidstaat zijn ondernomen, met inbegrip van een evaluatie van de tenuitvoerlegging en handhaving van de wetgeving tegen de mensenhandel;

60.   verzoekt de Commissie en de Raad zorg te dragen voor coördinatie en samenhang van hun optreden binnen diverse internationale fora, zoals de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het herzieningsproces van Peking, het stabiliteitspact voor zuidelijk Europa en de G8;

61.   verzoekt de lidstaten samenwerkingsprogramma's op te zetten tussen de lokale instanties en de op veiligheidsgebied bevoegde diensten in de regio's die het zwaarst worden getroffen door werkloosheid, teneinde mensenhandel te voorkomen;

62.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en toetredingslanden en kandidaat-lidstaten.

(1) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(2) PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.
(3) PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.
(4) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.
(5) Europese Commissie, DG Justitie, vrijheid en veiligheid, 2004.
(6) PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.
(7) PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.
(8) PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.
(9) Study on National Legislation on Prostitution and Trafficking in Women and Children (Transcrime, 2005).
(10) Aangenomen tekst, 17.1.2006, P6_TA-PROV(2006)0009.
(11) Volgens het Protocol van Palermo is kinderhandel "het werven, vervoeren, overbrengen van, onderdak bieden aan of het opnemen van een kind met het doel dit kind in binnen- of buitenland uit te buiten".
(12) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

Juridische mededeling - Privacybeleid