”Destijds zat er op de voor de stenografen bestemde banken een man, kras voor zijn leeftijd, dien men niet kon aanzien; klein doch stevig gebouwd, met een soort van blond haar, dat uitviel noch vergrijsde, een gekleurd gelaat en een bijzienden bril. Dat was de directeur van de Stenografische Inrichting bij de Kamers. Een man van onverdroten ijver, weergaloos vasthoudend aan hetgeen hij zijn ambtelijken plicht en zijn belang achtte.” Aldus herinnerde schrijver en stenograaf Arnold Ising eind negentiende eeuw zijn voorganger Jan Jacobus Frederik Noordziek, directeur van de Stenografische Dienst van de Tweede Kamer van 1854 tot aan zijn dood in 1886.
Noordziek was inderdaad een ijverig man geweest, die zijn leven grotendeels in dienst had gesteld van de verslaglegging van wat er in het parlement gezegd werd. Aanvankelijk deed hij dit als redacteur van de Nederlandsche Staats-Courant . Van een stenografische dienst was in de eerste helft van de negentiende eeuw namelijk nog geen sprake. Pas nadat op 24 september 1849 bij wet bepaald was dat er behoefte bestond ‘aan het gebruik maken van de stenographie tot verbetering en bespoediging der openbaarmaking van het verhandelde in de beide Kamers’, kwam Noordziek in dienst van de Staten-Generaal.
De naam van Noordziek zal voor altijd verbonden blijven aan de Handelingen, de verslagen van de plenaire vergaderingen. Vanwege zijn verleden als redacteur en grote kennis van de archieven kreeg Noordziek de opdracht om de Handelingen uit de beginjaren van de Kamers alsnog uit te geven. Op basis van de verslagen in de Staatscourant , aantekeningen en andere archiefstukken reconstrueerde hij nauwgezet alle debatten die sinds 1814 waren gevoerd. Dit was een enorme onderneming, die hem tot aan zijn dood zou bezighouden, maar ook onsterfelijk maakte. Zoals de Tweede Kamervoorzitter op Noordzieks sterfdag reeds voorspelde, plukken parlementair historici nu nog altijd de vruchten van diens ‘zorgvuldige nasporing en stalen ijver’.